ECLI:NL:GHSHE:2020:2450

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
200.278.691_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met zorgen over de woonsituatie van de moeder

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige dochter is verleend. De minderjarige, geboren in 2015, staat sinds april 2018 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en de ondertoezichtstelling is recent verlengd. De moeder verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, omdat zij van mening is dat er geen acute situatie meer is die een uithuisplaatsing rechtvaardigt. De GI en de vader van de minderjarige verzetten zich tegen dit verzoek en wijzen op de onveilige woonsituatie van de moeder, die gekenmerkt wordt door huiselijk geweld en middelengebruik van haar partner.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2020 zijn de moeder, de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder stelt dat er inmiddels rust is in haar leven en dat de uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk is. De GI daarentegen benadrukt dat de veiligheid van de minderjarige niet gewaarborgd kan worden zolang de moeder en haar partner samen zijn. De vader ondersteunt de beslissing van de rechtbank en wijst op de positieve ontwikkeling van de minderjarige bij hem thuis.

Het hof overweegt dat de zorgen over de minderjarige nog steeds aanwezig zijn en dat de situatie bij de moeder niet stabiel is. Het hof concludeert dat de bestreden beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd, omdat de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing zijn vervuld. De beslissing van het hof is op 30 juli 2020 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 juli 2020
Zaaknummer : 200.278.691/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/275061 / JE RK 20-451 en C/03/275060 / JE RK 20-450
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 maart 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 mei 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking -naar het hof begrijpt- te vernietigen voor wat betreft de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van de hierna te noemen minderjarige bij de vader en opnieuw rechtdoende het verzoek daartoe alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 juni 2020, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 18 juni 2020, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen. Kosten rechtens.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft (tezamen met de zaak met zaaknummer 200.279.166/01) plaatsgevonden op 10 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Poelman;
- de vader, bijgestaan door mr. Cuijpers,
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] , de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 3] ;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief van de raad van 2 juli 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 23 april 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 23 april 2021.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 3 maart 2020 tot uiterlijk 3 september 2020 uit huis te plaatsen bij de vader.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat de rechtbank de beslissing zeer beperkt heeft gemotiveerd. Het is juist dat de verhuizing van de moeder voor een onrustige periode heeft gezorgd en voor spanningen. De moeder ontkent ook niet dat er twee politiemeldingen zijn geweest. Er is echter een periode van rust aangebroken. Dat was feitelijk al het geval ten tijde van de mondelinge behandeling bij de rechtbank. Het is niet de bedoeling dat [minderjarige] dusdanig lang uit huis geplaatst wordt. Zij was ook niet aanwezig bij het incident op 9 februari 2020. Er is geen sprake meer van een acute situatie die maakt dat uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar opvoeding en verzorging.
De rechtbank geeft bovendien feitelijk al ruimte om het perspectief te onderzoeken en de situatie bij de vader. Daarvoor is geen grond.
3.6.
De GI voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling,
– kort samengevat – aan dat de moeder op dit moment geen veilige woonsituatie kan bieden aan [minderjarige] . Er is met regelmaat strijd tussen de moeder, haar partner en de ouders van de partner. De zoon van de moeder en haar partner, een halfbroertje van [minderjarige] , wordt hiermee geconfronteerd. In het recente verleden is dit herhaaldelijk aanleiding geweest tot forse incidenten, waarbij sprake is geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en partner (zowel fysieke als verbale agressie). Daarbij heeft de moeder aangegeven dat sprake is van middelengebruik, met name door haar partner. De GI heeft mede hierdoor grote zorgen over de betrokkenheid van de partner bij de opvoeding van de kinderen. Voor de GI is een patroon zichtbaar waarbij de moeder en de partner de veiligheidsafspraken niet adequaat naleven, wat zeer onvoorspelbaar en onveilig is voor de kinderen. De GI en Veilig Thuis hebben besloten dat de structurele veiligheid van de kinderen onvoldoende gewaarborgd kan worden als de moeder en de partner samen zijn.
De toekomst van de moeder en haar partner is onduidelijk en dat zorgt bij de moeder voor veel onrust. De moeder dient ten aanzien van zichzelf en haar zoontje vanuit de huidige situatie een aantal stappen te zetten, zodat zij een veilige en stabiele woonsituatie creëert. In de visie van de GI zal daarna geïnventariseerd moeten worden wat er nodig is om [minderjarige] thuis te plaatsen, of op welke manier er structurele omgang zal moeten zijn.
[minderjarige] ervaart rust thuis bij de vader en haar oudere zus, zij doet het goed op school, de omgang met de moeder en haar halfbroertje verloopt positief en partijen communiceren op adequate wijze onderling terwijl hier lange tijd geen sprake van is geweest. Het is in het belang van [minderjarige] haar veiligheid, rust en structuur dat de woonsituatie bij de vader voorlopige gecontinueerd wordt en [minderjarige] en de moeder contact hebben middels een begeleide omgang.
De GI zal bij de rechtbank een verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing indienen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.7.
De vader voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – aan dat hij het eens is met de beslissing van de rechtbank. De rechtbank heeft het toekomstperspectief van [minderjarige] open gehouden. De GI heeft nu de tijd om ook inzicht te krijgen op de concrete opvoedingssituatie van de vader in relatie tot [minderjarige] . Het gaat goed met [minderjarige] bij vader thuis. Vader heeft een scheidingswand in de slaapkamer gemaakt, zodat [minderjarige] een eigen ruimte heeft waar zij zich kan terugtrekken, spelen en slapen. De school is positief over [minderjarige] . Ze komt op tijd en gaat goed gekleed en verzorgd naar school. [minderjarige] heeft het naar haar zin. De begeleide huisbezoeken van [minderjarige] bij de moeder verlopen goed. De vader ziet en hoort van [minderjarige] dat zij veel plezier hieraan beleeft. De vader staat echter nog wantrouwend tegenover de moeder. De vader heeft antwoord nodig op een aantal vragen om moeder volledig te kunnen vertrouwen. De angst van de vader ligt vooral in de relatie tussen de moeder en haar partner en het middelengebruik.
In ieder geval vindt de vader het nodig dat er goed onderzoek wordt gedaan, zodat [minderjarige] duidelijkheid krijgt over haar hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van haar ouders.
3.8.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat er nog veel risicofactoren aanwezig zijn. Er is nog geen sprake van rust. Het contact tussen de ouders zal negatief worden beïnvloed bij plaatsing van [minderjarige] bij de moeder.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hoger beroep is alleen gericht tegen de verleende machtiging uithuisplaatsing.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
Dat er nog altijd ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige] zijn, staat vast. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot uiterlijk 23 april 2021 van welke beslissing de moeder niet in hoger beroep is gekomen.
Uit de overgelegde stukken en het hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen blijkt dat er veel veranderingen zijn geweest in het jonge leven van [minderjarige] . Zo is zij onlangs verhuisd en gewisseld van school. Daarnaast is binnen de relatie van de moeder en haar partner sprake van huiselijk geweld. De GI en Veilig Thuis hebben veiligheidsafspraken gemaakt. Dat heeft tot gevolg dat de partner van de moeder niet in de woning van de moeder mag komen. Er is sprake van verslavingsproblematiek bij de moeder en haar partner. De moeder heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat de relatie met de partner nog niet is beëindigd. Zij gaan eerst relatietherapie proberen en als dat niet lukt dan zullen zij gaan scheiden. Recent is het halfbroertje van [minderjarige] eveneens onder toezicht gesteld. Van een rustige en stabiele situatie, zoals de moeder stelt, is dan ook geen sprake.
Sinds [minderjarige] tijdelijk bij de vader woont is gebleken dat de ouders op adequate wijze met elkaar communiceren en heeft [minderjarige] onbelast omgang met de moeder. Het is in het belang van [minderjarige] dat die situatie (vooralsnog) zo blijft.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 3 maart 2020 en op 9 maart 2020 op schrift gesteld, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en M.I. Peereboom - Van Drunick en is op 30 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.