ECLI:NL:GHSHE:2020:2449

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
200.277.369_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2018. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzoekt om beëindiging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. De moeder stelt dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen en dat de bezoekregeling met de minderjarige goed verloopt. De GI, de William Schrikker Stichting, verzet zich hiertegen en stelt dat de moeder onvoldoende pedagogische inzichten heeft en dat de zorg voor de minderjarige niet veilig kan worden geboden. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2020 zijn de moeder, de GI en de pleegmoeder gehoord. De GI heeft aangegeven dat de moeder en de vader de bezoekregeling moeilijk kunnen nakomen en dat de moeder passief is tijdens de bezoeken. De raad heeft verzocht om een gezagsbeëindigende maatregel. Het hof heeft de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bevestigd en de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De moeder heeft niet aangetoond dat zij in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen, en de zorgen over haar opvoedingscapaciteiten blijven bestaan. De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het meer of anders verzochte af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 juli 2020
Zaaknummer : 200.277.369/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/270534 / JE RK 19-2573
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.A. van Enckevort,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 januari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 april 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de hierna te noemen minderjarige zullen worden beëindigd.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 mei 2020, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. J. Jansen (waarnemend voor mr.P.A. van Enckevort);
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ,
- de pleegmoeder.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad d.d. 2 juli 2020;
  • het journaalbericht van de advocaat van de moeder d.d. 1 juli 2020, ingekomen op 3 juli 2020 met daarbij de ontbrekende stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 12 november 2018 onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 12 november 2018 uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. [minderjarige] verblijft sinds 5 april 2019 in het pleegezin van de pleegmoeder, de zus van de moeder.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 24 januari 2021 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige] tot uiterlijk 24 januari 2021 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat [minderjarige] thuisgeplaatst kan worden bij haar en de vader. De bezoekregeling verloopt goed. . Vanwege de financiële situatie van de vader en de moeder is het niet altijd mogelijk om de bezoekregeling na te komen. De moeder ontkent dat zij een verstandelijke beperking heeft en niet voldoende in staat is om de zorg en opvoedingstaken voor [minderjarige] op zich te nemen. De moeder woont sinds tien jaar zelfstandig en heeft geen begeleiding meer. Zij staat onder bewind en ontvangt een bijstandsuitkering. Het gaat goed met de moeder. Zij volgt de opleiding VMBO economie en doet binnenkort examen. Daarna wil zij de opleiding MBO administratief (BBL) gaan volgen. De moeder woont samen met de vader in [woonplaats] . De vader beschikt inmiddels over een verblijfsvergunning en solliciteert. De woning is geschikt voor [minderjarige] . De moeder werkt mee als dat in het belang van [minderjarige] wordt geacht. De moeder wil samen met de vader en [minderjarige] een gezin vormen. Temeer omdat de moeder de zorg- en opvoedingstaken van haar twee dochters niet op zich kan nemen. Het maakt de moeder verdrietig dat zij niet voor [minderjarige] mag zorgen. Ze wil graag een goede en liefdevolle moeder voor [minderjarige] zijn en acht zichzelf daartoe ook in staat.
3.7.
De GI voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat de bezoekregeling voor de ouders zeer moeilijk is na te komen. Volgens planning is de bezoekregeling eens per twee weken, maar de ouders zien [minderjarige] gemiddeld eens per maand. Vanwege het ontbreken van financiële middelen en een betrouwbaar netwerk zeggen zij regelmatig afspraken af. De moeder heeft [minderjarige] voor het laatst in het pleeggezin bezocht in december 2019. De moeder wil tot aan de beslissing van het hof geen bezoeken brengen aan of gesprekken voeren over [minderjarige] . De moeder begrijpt niet wat voor impact dit heeft en zal hebben op [minderjarige] of haar relatie met hem.
Tijdens de bezoeken is te zien dat de moeder erg passief is richting [minderjarige] . Ze neemt nauwelijks initiatief. De moeder stemt onvoldoende af op de behoeften van [minderjarige] en maakt nauwelijks contact met hem. Het ontbreekt de moeder aan zelfinzicht. De moeder stelt geen vragen over de ontwikkeling van [minderjarige] .
Door haar verstandelijke beperking en bijkomende problematiek is de moeder onvoldoende in staat om veilige keuzes te maken voor [minderjarige] . De pleegmoeder is te allen tijde bij het bezoek aanwezig om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen.
De moeder staat niet open voor nieuw intelligentie- of persoonlijkheidsonderzoek.
Het is de vraag of de vader, wanneer duidelijk is dat hij zich blijvend in Nederland kan vestigen en zou blijken dat hij wel over voldoende opvoedingscapaciteiten beschikt, de opvoeding op zich kan nemen als hij met de moeder samen leeft. De zorgen over de vaardigheden van de moeder zijn zo groot dat de overtuiging is dat de moeder de zorg niet aan kan. Dit zal betekenen dat de vader voortdurend bij [minderjarige] zal moeten blijven. Het lijkt irreëel dat te verwachten nu de vader ook heeft aangegeven fulltime te willen werken om financieel voor het gezin te zorgen.
De raad heeft de rechtbank inmiddels verzocht een gezagsbeëindigende maatregel te nemen.
3.8.
De pleegmoeder heeft op de mondelinge behandeling laten weten dat het goed gaat met [minderjarige] . Zij gaat niet over de vraag waar [minderjarige] het beste kan zijn. Voor haar is het belangrijk om een goede verhouding met haar zus te hebben. Het contact met de GI verloopt goed.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.4.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:255 lid 1 BW als artikel 1:265b lid 1 BW.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen blijkt dat de moeder onvoldoende pedagogische inzichten heeft om de basale zorg voor [minderjarige] te kunnen inschatten. Het ontbreekt de moeder aan zelfinzicht, zij begrijpt niet waar anderen zich zorgen over maken.
[minderjarige] wordt bedreigd in zijn ontwikkeling omdat de moeder door haar verstandelijke beperking en persoonlijke problematiek onvoldoende pedagogisch besef en inzicht heeft om op een veilige, verantwoorde en leeftijdsadequate wijze af te stemmen op de behoeftes van [minderjarige] . Tijdens de omgangsregeling is de pleegmoeder voortdurend aanwezig om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen.
Volgens de omgangsregeling zouden de moeder en de vader [minderjarige] elke twee weken zien. De moeder en de vader hebben hieraan vanwege volgens hen financiële en praktische redenen geen uitvoering aan gegeven, zodat het contact feitelijk beperkt is gebleven tot eens per maand. De moeder heeft [minderjarige] in december 2019 voor het laatst in het pleeggezin gezien en heeft daarna te kennen gegeven de beslissing van dit hof af te willen wachten omdat het contact met [minderjarige] haar pijn doet. Daarmee laat de moeder zien dat zij niet begrijpt welke gevolgen deze beslissing heeft voor [minderjarige] . Er is geen samenwerking met de GI. De moeder heeft aangegeven tot de beslissing van het hof niet meer over [minderjarige] te willen praten met de jeugdzorgwerker. Ook hiermee geeft zij blijk niet in het belang van [minderjarige] te handelen.
De verblijfstatus van de vader in Nederland is bovendien onzeker. Momenteel heeft de vader een verblijfsvergunning voor de duur van de zes maanden. Ook als zou blijken dat de vader over voldoende opvoedingsvaardigheden beschikt betekent dit niet dat een thuisplaatsing van [minderjarige] aan de orde is. Van vader zal in verband met de hiervoor geschetste omstandigheden aan de zijde van de moeder worden verlangd de zorg voor [minderjarige] volledig op zich te nemen als hij met de moeder samenwoont, terwijl hij heeft aangegeven om fulltime te willen gaan werken om financieel te kunnen zorgen voor het gezin.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 20 januari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 30 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.