De man drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak handelend onder de naam ‘ [eenmanszaak] ’.
Het hof vat de stellingen van de man als volgt samen: er is sprake van structureel inkomensverlies vanwege lichamelijke klachten, uitbreiding van de zorg- en opvoedingstaken en teruglopende opdrachten. De draagkracht van de moet worden beoordeeld aan de hand van zijn inkomen in de jaren 2016, 2017 en 2018.
Het hof is van oordeel dat de man zijn stellingen niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd, hetgeen, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, wel op zijn weg had gelegen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op de man rust een zwaarwegende onderhoudsverplichting jegens zijn minderjarige kinderen. Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat zijn draagkracht beoordeeld dient te worden aan de hand van zijn inkomensgegevens van 2016, 2017 en 2018. De bijdrage van de man in de kosten van de kinderen wordt met ingang van 19 februari 2019 voor de toekomst vastgesteld. Weliswaar kan het verleden, waar het een onderneming betreft, aanwijzingen bevatten voor de bepaling van de draagkracht, doch niet zozeer de inkomenspositie van de man in het verleden, veeleer de huidige en de toekomstige financiële situatie van de man is van belang voor de bepaling van zijn draagkracht. Het hof constateert dat de man weliswaar een balans en winst- en verliesrekening 2017 en een overzicht van de omzet in 2018 heeft overgelegd (waarop overigens een nadere toelichting ontbreekt), alsmede de aangiftes Inkomstenbelasting 2015, 2016, 2017 en 2018, maar niet de aanslagen Inkomstenbelasting 2015, 2016 en 2017 (die in redelijkheid wel beschikbaar kunnen zijn) en met name heeft de man geen, althans onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie met ingang van 19 februari 2019. Jaarstukken 2019 van de onderneming ontbreken, evenals halfjaarcijfers van de eerste helft 2020, de prognose 2020 voor de rest van het jaar en de prognose 2021. De man heeft verder niet, althans niet voldoende met verificatoire gegevens, onderbouwd dat hij zodanige lichamelijke klachten heeft dat hij niet meer in staat is het inkomen dat hij in voorgaande jaren genoot te blijven genereren (het betreft in ieder geval een inkomen van gemiddeld € 25.000,- per jaar, zoals de vrouw onweersproken heeft gesteld). Recente medische gegevens ontbreken en ook bijvoorbeeld de visie van een arbeidsdeskundige heeft de man niet overgelegd. De vrouw heeft verder gemotiveerd gesteld dat de toegenomen zorg voor de kinderen, die schoolgaand zijn en die gebruik maken van de BSO, er niet aan in de weg staat dat de man zijn oude inkomen kan blijven genereren. Dat opdrachten zijn teruggelopen en welke oorzaken daaraan ten grondslag liggen heeft de man niet, althans niet voldoende onderbouwd, hetgeen, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw wel op zijn weg had gelegen.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, faalt grief 1 van de man.