ECLI:NL:GHSHE:2020:2442

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
200.271.457_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar opvoedsituatie en ondertoezichtstelling van minderjarigen met ernstige ontwikkelingsdreiging

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juli 2020, gaat het om de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, geboren in 2008, 2011 en 2012. De moeder, appellante in deze zaak, heeft hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld vanwege een ernstige ontwikkelingsdreiging. De moeder betoogt dat er geen gronden zijn voor de ondertoezichtstelling, aangezien er positieve ontwikkelingen zijn in de opvoedsituatie en er geen zorgen meer zijn over de veiligheid van de kinderen. De vader en de GI (Gecertificeerde Instelling) steunen echter de ondertoezichtstelling, omdat er nog steeds zorgen zijn over de opvoedsituatie en de communicatie met hulpverleners. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders moeite hebben met het accepteren van hulp en dat er nog geen gezinsvoogd is aangesteld. Het hof heeft vastgesteld dat er ten tijde van de bestreden beschikking nog steeds sprake was van een ernstige ontwikkelingsdreiging en dat de ouders niet in staat waren om de situatie zelfstandig te verbeteren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 juli 2020
Zaaknummer : 200.271.457/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/357483 / JE RK 19-663
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van Vliet,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] , hierna te noemen de vader;
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] , hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 oktober 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 december 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking deels te vernietigen en het verzoek van de raad de hierna te noemen minderjarigen onder toezicht te stellen van de GI voor de periode 14 oktober 2019- 14 april 2020 alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 februari 2020, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking van de rechtbank in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2020 samen met de zaak bij het hof bekend onder nummer 200.278.069/01 . Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Vliet;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de advocaat van de moeder van 12 maart 2020 met producties 3 tot en met 5;
- de brief van de GI aan de rechtbank van 25 maart 2020;
- het faxbericht van de GI van 19 juni 2020 met het plan van aanpak;
- de brief van de raad van 2 juli 2020;
- het faxbericht van de GI van 3 juli 2020 met daarbij het verslag van Pandor.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
De moeder en de vader oefenen met ingang van 2 december 2019 gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep aan de orde, de kinderen onder toezicht gesteld met ingang van 14 oktober 2019 tot 14 april 2020.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak in afwachting van bericht van de GI en de Raad aangehouden tot 26 maart 2020 pro forma.
3.3.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Primair is haar standpunt dat er geen gronden voor een ondertoezichtstelling zijn. De kinderen worden niet ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en in het vrijwillig kader zijn positieve stappen gezet.
Sinds januari 2019 heerst er weer rust in het gezin van de moeder. De moeder heeft een nieuwe woning in [woonplaats] en er zijn geen problemen meer tussen de moeder en de vader. De omgangsregeling tussen de vader en de kinderen verloopt zonder problemen. Bij de politiemelding van 18 juli 2019 was er geen sprake van agressie. De kinderen waren op dat moment niet in de woning van de moeder aanwezig. Na deze melding heeft de vader hulp gezocht in de vorm van emotieregulatie-therapie.
Er zijn geen zorgen meer over de veiligheid van de kinderen. Ook de informatie van de basisschool is niet negatief. De moeder onderkent het problematische gedrag van [minderjarige 3] . De ouders hebben hiervoor diverse jaren hulpverlening gehad van Juvent. De school heeft geen grote zorgen over [minderjarige 3] . De ouders en de school hebben regelmatig contact over [minderjarige 3] .
Er is nog geen gezinsvoogd aangesteld.
Subsidiair stelt de moeder dat zij inmiddels heeft aangetoond dat zij de ingezette positieve lijn heeft voortgezet, waardoor er niet langer gronden voor een ondertoezichtstelling zijn.
Meer subsidiair voert de moeder aan dat de druk van de ondertoezichtstelling negatief uitwerkt op de ontwikkeling van de kinderen.
3.5.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat – aan het volgende aan.
Er is inmiddels een jeugdzorgwerker aangesteld die door Pandor onderzoek heeft laten doen naar de opvoedsituatie bij de moeder. Gebleken is dat er geen ernstige zorgen zijn over die opvoedsituatie. Wel dient er aandacht te zijn voor de bereikbaarheid en communicatie met instanties en voor de vraag wanneer de kinderen thuis worden gelaten van school. Ook de verslaglegging van Mentaal Beter is gereed. De GI heeft het behandeladvies nog niet gelezen.
De GI geeft aan dat de start moeizaam is geweest. Er is niet tijdig een vaste medewerker aan het dossier verbonden. Toen de jeugdzorgwerker aan de slag ging gaven de ouders terecht aan dat de hulpverlening er niet was op het moment dat ouders aangaven die nodig te hebben. Desondanks hebben de ouders de GI binnen gelaten en inzicht gegeven in de situatie. De ouders werden in het raadsrapport omschreven als vijandig/explosief naar medewerkers. Dat heeft de GI niet ervaren met de ouders.
De GI heeft nu zicht op de opvoedsituatie. Zodra het rapport van Mentaal Beter is ontvangen kan intern gerapporteerd worden over de ondertoezichtstelling. Er zijn geen ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen.
Ten tijde van de bestreden beschikking tot het eindigen van de termijn van de ondertoezichtstelling op 14 april 2020 waren de zorgen echter nog aanwezig zodat de GI achter de ondertoezichtstelling staat.
3.6.
De raad heeft bij voornoemde brief van 2 juli 2020 aangegeven dat de ondertoezichtstelling op 14 oktober 2019 op de juiste gronden is uitgesproken omdat er bij de kinderen signalen waren van een ontwikkelingsbedreiging en hulp in het vrijwillig kader niet mogelijk was. Door de ondertoezichtstelling heeft de GI Pandor kunnen inzetten en is er meer zicht gekomen op de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedsituatie. Indertijd is dit door de raad benoemd als één van de doelen van de ondertoezichtstelling.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en,
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
Het hof heeft te oordelen over de periode van 14 oktober 2019 tot 14 april 2020. Ten tijde van de bestreden beschikking, 14 oktober 2019, was sprake van een ernstige ontwikkelingsdreiging bij de minderjarigen. Er was geen zicht op de opvoed- en ontwikkelingssituatie van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en er waren zorgen gemeld door informanten. Er moest duidelijkheid komen in hoeverre de kinderen veiligheid, stabiliteit en structuur in hun thuissituatie ervaren die nodig is om zich sociaal-emotioneel positief te kunnen ontwikkelen.
Er heerst vanuit de moeder en de vader veel wantrouwen tegen hulpverlening en instanties. De communicatie tussen Veilig Thuis en de moeder is daardoor moeizaam. De vader heeft zich dreigend en intimiderend gedragen tegenover hulpverlening en instanties. Het lukte de moeder en de vader niet zelfstandig om de situatie voor de kinderen te verbeteren en de kinderen meer rust en stabiliteit te geven
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht volgt dat er zorgen waren over de hulp vermijdende houding van ouders waardoor vanuit de hulpverlening en de raad onvoldoende zicht was op de opvoed- en ontwikkelingsomgeving van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De moeder en de vader gaven aan de raad en Veilig Thuis geen toestemming om met de kinderen in contact te komen waardoor informatie over de kinderen alleen beschikbaar was vanuit rapportages en gesprekken met informanten en de moeder en de vader . [minderjarige 3] laat zorgelijk gedrag zien. Hulpverlening kwam niet op gang. Op school zijn eveneens problemen gezien, en er was een politiemelding naar aanleiding van misdragingen van vader in de thuissituatie. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat bij het aflopen van de termijn voor de ondertoezichtstelling – 14 april 2020 – nog geen zicht was verkregen op de opvoed- en ontwikkelingssituatie van de kinderen. Er was gezien bovenstaande op dat moment nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsdreiging bij de kinderen.
3.7.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 oktober 2019 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en
M.I. Peereboom - van Drunick en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020 door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.