ECLI:NL:GHSHE:2020:2441

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
200.276.041_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging gezagsbeëindigende maatregel met aanvullend dictum, nu rechtbank abusievelijk had verzuimd voogd te benoemen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een gezagsbeëindigende maatregel. De ouders, appellanten in hoger beroep, hebben verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2020 te vernietigen, waarin hun ouderlijk gezag over hun twee minderjarige kinderen werd beëindigd. De kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], zijn respectievelijk geboren in 2011 en 2016 en staan sinds 17 oktober 2017 onder toezicht van de Gecertificeerde Instelling (GI). De ouders hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat zij bereid zijn om te werken aan verbetering van hun opvoedvaardigheden en dat er geen sprake is van een ontwikkelingsachterstand bij [minderjarige 2]. De GI heeft echter in haar verweerschrift gesteld dat de ouders niet adequaat samenwerken met de jeugdzorg en dat de kinderen in hun huidige opvang een stabiele en veilige omgeving hebben.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 juli 2020 is het hof tot de conclusie gekomen dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te dragen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, vooral [minderjarige 1], ernstige gedragsproblemen vertonen en dat hun ontwikkeling in gevaar is. De ouders hebben een patroon van wantrouwen jegens hulpverleners, wat hun samenwerking belemmert. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en de GI benoemd tot voogd over de kinderen, aangezien de rechtbank dit verzuimd had in haar eerdere beschikking. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die nu de ruimte krijgen om zich verder te ontwikkelen in een veilige omgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 juli 2020
Zaaknummer : 200.276.041/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/352378 / FA RK 19-5337
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
en
[de vader] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. W. Kolmans,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 maart 2020, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 mei 2020, heeft de GI verzocht het ingestelde hoger beroep af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 januari 2020;
  • het V-formulier van 2 juli 2020 van de advocaat van de ouders met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de ouders zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 17 oktober 2017 onder toezicht van de GI.
Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.3.
Sinds 16 juli 2018 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] uit huis geplaatst. In januari 2019 heeft GI het opvoedbesluit genomen dat niet meer wordt toegewerkt naar thuisplaatsing.
  • [minderjarige 2] verblijft sinds 22 juli 2019 in een perspectiefbiedend pleeggezin in [plaats] .
  • [minderjarige 1] verblijft sinds 9 januari 2020 in het perspectiefbiedend gezinshuis [gezinshuis 1] .
3.4.
De ouders hebben eenmaal per vier weken één uur begeleid individueel contact met de kinderen; met [minderjarige 2] in het pleeggezin en met [minderjarige 1] in het gezinshuis.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank het gezag van de ouders over beide kinderen beëindigd en de ouders veroordeeld om aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van de kinderen af te leggen.
3.6.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. In hun beroepschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep voeren ze, kort samengevat, het volgende aan.
De ouders hebben sinds de uithuisplaatsing in juli 2018 geen echte kans meer gehad. De ouders willen overal aan meewerken en stellen zich correct en eerlijk op. Het verzoek van de raad is relatief snel ingediend; de kinderen waren ongeveer anderhalf jaar uithuisgeplaatst. De ouders zijn bereid om te werken aan verbetering van hun opvoedvaardigheden. Zij hebben afgelopen jaar een Triple P-cursus positief afgerond. De moeder heeft een traject bij OPSY afgerond. Het staat niet vast dat er bij [minderjarige 2] sprake is van een ontwikkelingsachterstand en hechtingsproblematiek. Dat is niet onderzocht. De ouders achten zich in staat om [minderjarige 2] op te voeden met de nodige begeleiding. Met [minderjarige 2] is regelmatige omgang en dit loopt goed. [minderjarige 2] is toch met zijn pleeggezin op vakantie naar Frankrijk gegaan, ondanks dat de ouders hun toestemming hiervoor hadden geweigerd. Rondom [minderjarige 2] is een vrij stabiele situatie, maar voor [minderjarige 1] is dit zeker niet het geval. De ouders betreuren dat zij al op verschillende plekken heeft moeten verblijven. [minderjarige 1] vertoont met regelmaat problematisch gedrag. [minderjarige 1] laat onder meer forse driftbuien zien. Herlaarhof doet onderzoek. Er bestaat nog geen duidelijkheid over het perspectief van [minderjarige 1] . Er kan nog geen sprake zijn van het verstrijken van de aanvaardbare termijn. Het is denkbaar dat uit het onderzoek van de Herlaarhof naar voren komt dat het beter voor [minderjarige 1] zou zijn om weer thuisgeplaatst te worden.
Er is niet aan het wettelijk criterium tot beëindiging van het gezag voldaan. De ouders willen het ouderlijk gezag terug en daarna willen ze dat de kinderen thuis komen wonen, zodat zij weer in hun veilige omgeving wonen. Als de ouders het gezag niet terugkrijgen, gaan zij om een andere voogdijinstelling vragen en om een andere gezinsvoogd. De ouders hebben geen vertrouwen in de hulpverlening en ook niet in deze GI.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, samengevat, het volgende aan.
De ouders werken niet samen met de jeugdzorgwerker. Het is een patroon dat de samenwerking stagneert wanneer de situaties moeilijk of confronterend worden. De ouders horen in gesprek met de jeugdzorgwerker niet wat ze zegt of verdraaien haar woorden. De ouders stellen geen vragen aan de jeugdzorgwerker. Ze zoeken meteen de betrokken hulpverlening van de kinderen op, zoals Herlaarhof, om hun vragen te stellen. Hierdoor veroorzaken ze onrust en verwarring.
[minderjarige 2] is goed gehecht aan zijn pleegouders en pleegbroer. Hij vond het leuk dat hij met zijn pleegouders mee op skivakantie kon naar Frankrijk. Het is belangrijk dat hij kan meedoen met gezinsuitjes.
[minderjarige 1] is perspectiefbiedend geplaatst in het gezinshuis [gezinshuis 1] . [gezinshuis 1] heeft daarbij als voorwaarden dat [minderjarige 1] onder behandeling blijft bij Herlaarhof, dat [minderjarige 1] naar school gaat, de jeugdzorgwerker betrokken blijft en logeeropvang mogelijk is. De zorg voor [minderjarige 1] vergt veel van haar verzorgers. [minderjarige 1] is zelfbepalend en het is voor haar lastig om ‘nee’ te horen. Zowel op school als in het gezinshuis heeft zij heftige woedeaanvallen, waarbij zij met dingen smijt, gilt, stampvoet en slaat/schopt met de kracht van een volwassene. Zij beschadigt hierbij zichzelf en anderen. [minderjarige 1] moet tegen zichzelf beschermd worden. [minderjarige 1] heeft kort geleden in een woedeaanval (die een half uur duurde) de gezinsouder naar de keel gegrepen en een glas tegen de muur kapot gegooid; zij was niet te kalmeren. Door de problematiek van [minderjarige 1] is de jeugdzorgwerker op zoek naar gespecialiseerde weekendopvang van één à twee keer per maand. [minderjarige 1] is op vele scholen afgewezen, vanwege haar kindeigen problematiek. Herlaarhof is ingezet om onderzoek te doen naar de trauma’s van [minderjarige 1] . Herlaarhof biedt ambulante ondersteuning aan het gezinshuis. [minderjarige 1] zit midden in haar therapie en traumaverwerking.
De raad concludeert in het rapport van 24 oktober 2019 dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] twee kwetsbare kinderen zijn; [minderjarige 1] vanwege kindeigen problematiek en [minderjarige 2] vanwege zijn jonge leeftijd. Het is duidelijk geworden dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn te dragen, omdat de ouders onmachtig zijn.
De ouders denken dat zij de kinderen wel terugkrijgen als er een andere gezinsvoogd komt.
3.8.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, kort samengevat, het volgende aan.
Voor ieder kind ligt de aanvaardbare termijn anders. Als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich goed en gezond zouden ontwikkelen, is het misschien wel te snel om te oordelen dat de aanvaardbare termijn nu al is verstreken. De draagkracht van kinderen speelt hierbij een rol, meer in het bijzonder of zij de onzekerheid aankunnen om langer te wachten op een definitief perspectief. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is de aanvaardbare termijn superkort; voor [minderjarige 2] omdat hij nog maar jong is. Bij een kind in de leeftijd van [minderjarige 2] ligt de aanvaardbare termijn gemiddeld tussen de negen maanden en een jaar. Voor [minderjarige 1] is de aanvaardbare termijn zo kort, omdat zij zo beschadigd is geraakt dat ze een verstoorde ontwikkeling is gaan doormaken. Zelfs voor professionele opvoeders is het lastig hoe ze [minderjarige 1] het beste kunnen bejegenen en helpen. Als een kind dit soort driftbuien heeft, voelt het zich niet lekker.
Bij de aanvang van het onderzoek naar de gezagsbeëindigende maatregel was de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al verstreken.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Toen de kinderen nog thuis woonden, waren zij getuige van huiselijk geweld tussen hun ouders; dit veroorzaakte onder meer een onveilige opvoedsituatie voor de kinderen. Het dossier biedt meerdere aanknopingspunten voor de conclusie dat de moeder een agressieregulatieprobleem heeft. Ondanks alle hulpverlening die in het kader van de ondertoezichtstelling is ingezet, bleken de opvoedingsvaardigheden van de ouders ontoereikend en was een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk. Dit komt voort uit de persoonlijke problematiek waarmee de ouders (met name de moeder) kampen. OPSY concludeert in het najaar 2018 dat er bij de moeder sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel; zij heeft een weinig realistisch beeld van haar eigen (on)mogelijkheden. OPSY heeft geadviseerd dat de moeder langdurige structurele ambulante hulp nodig heeft op nagenoeg alle leefgebieden. Het hof ziet in het dossier een patroon waarin de ouders wel willen meewerken, maar desondanks niet in staat zijn om dit voor langere tijd vol te houden. Een grote belemmering hierbij is dat de ouders niet meer in staat zijn de samenwerking met (onder meer) de GI aan te gaan, vanwege een diepgeworteld wantrouwen dat zij inmiddels in alle hulpverleners hebben. Het hof ziet betrokken ouders die graag voor de kinderen willen zorgen, maar desondanks niet in staat zijn – uit onmacht en zeker niet uit onwil – om zelfstandig deze kinderen op te voeden en te verzorgen. De ouders laten weinig probleembesef zien en vinden, nog steeds, dat de kinderen weer thuis kunnen komen wonen. Het hof is van oordeel dat dat niet meer aan de orde is, gelet op het volgende.
3.9.3.
[minderjarige 1] heeft sinds de uithuisplaatsing in juli 2018 vier verblijfplaatsen gekend: eerst vijftien maanden in gezinshuis [gezinshuis 2] , daarna voor korte periodes in gezinshuis [gezinshuis 1] en in een gezinshuis in [plaats] . Sinds januari 2020 verblijft [minderjarige 1] weer in gezinshuis [gezinshuis 1] . [minderjarige 1] is een kwetsbaar, negenjarig meisje met een ontwikkelingsachterstand, een grote leerachterstand en een beperkte intelligentie dat regelmatig zelfbepalend en agressief gedrag laat zien. Idris heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] zich in de relatie met de moeder toont als een kind dat onveilig is gehecht. [minderjarige 1] heeft heftige woede aanvallen waarbij ze een gevaar voor zichzelf en voor haar omgeving vormt. Dit gedrag laat zij nog steeds zien, recent nog: op school en in het gezinshuis. [minderjarige 1] vraagt veel van haar opvoeders. Het was vanwege haar heftige gedrag dat zij niet kon blijven bij twee gezinshuizen ( [gezinshuis 2] en in [plaats] ). [minderjarige 1] heeft constant aansturing en begeleiding nodig. Al de wisselingen van verblijfplaatsen acht het hof erg belastend voor [minderjarige 1] . Het hof vindt het dan ook positief dat [gezinshuis 1] [minderjarige 1] toch een perspectiefbiedende plek kan bieden. [minderjarige 1] heeft een veilig opvoedingsklimaat nodig, waarin zij zich adequaat kan ontwikkelen. Rust en duidelijkheid is hiervoor cruciaal. Het hof ziet in [minderjarige 1] een beschadigd meisje dat in haar eerste zeven levensjaar ernstig tekort gekomen in haar basale zorg, stabiliteit en veiligheid. Zij vertoont nog steeds buitengewoon zorgelijk gedrag. [minderjarige 1] heeft meer dan een gemiddeld kind behoefte aan een opvoedingsklimaat waarin sprake is van een vaste structuur, duidelijkheid, rust, veiligheid en ondersteuning. De vierjarige [minderjarige 2] heeft dit ook nodig, al zijn er over zijn ontwikkeling minder zorgen; hij kampt met een taal-en spraakachterstand. [minderjarige 2] zit nu op een goede plek in het perspectiefbiedende pleeggezin waar hij een jaar verblijft inmiddels. Hij is gehecht aan zijn pleegouders en is ingegroeid in het pleeggezin. Hij groeit nu op een rustige en stabiele leefomgeving. Dat het met [minderjarige 2] zo goed gaat in het pleeggezin, komt omdat hij al uit thuis is geplaatst toen hij twee jaar oud was en hij, anders dan [minderjarige 1] , niet jarenlang is blootgesteld aan het opvoedklimaat bij de ouders thuis.
3.9.4.
Het hof acht het bovenal in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat hun beider opvoedingssituaties op een ongestoorde wijze worden gecontinueerd en dat de kinderen de ruimte krijgen om zich in hun huidige omgeving verder te ontwikkelen. [minderjarige 1] heeft hierbij nog een lange weg te gaan. Zij zit nog midden in haar behandeltraject (traumaverwerking) bij de Herlaarhof. Voor beide kinderen geldt, zoals door de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep helder en overtuigend uiteen gezet, dat de in de wet bedoelde aanvaardbare termijn is verstreken en dat het toekomstperspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt. De ouders willen dat de kinderen weer thuis komen wonen. Hoewel begrijpelijk vanuit het perspectief van de ouders, is dit niet langer in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Om te garanderen dat de kinderen op ongestoorde wijze verder kunnen opgroeien in het gezinshuis ( [minderjarige 1] ) en bij de pleegouders ( [minderjarige 2] ), is het noodzakelijk dat het gezag van de ouders over hen wordt beëindigd. Door de gezagsbeëindigende maatregel wordt voor iedereen definitief duidelijk dat de kinderen niet meer zullen terugkeren naar de ouders.
3.9.5.
Het hof ziet ook een noodzaak voor de gezagsbeëindigende maatregel omdat de ouders hun gezag niet inzetten op een manier waarbij de kinderen zijn gebaat. Zij weigeren bijvoorbeeld hun toestemming om [minderjarige 2] mee op vakantie te laten gaan met het pleeggezin, terwijl het hof het juist in het belang van [minderjarige 2] vindt dat hij volledig meedraait in het pleeggezin. Uit de eerdere beschikking van het hof van 4 juli 2019 blijkt ook van meerdere problemen rondom het ouderlijk gezag dat voor onnodige vertraging heeft gezorgd. Zo kon er geen identiteitskaart voor de kinderen worden aangevraagd, kon [minderjarige 2] niet worden ingeschreven bij de gemeente (waardoor hij niet kon worden aangemeld bij de peuterspeelzaal en het consultatiebureau) en kon de intake van [minderjarige 1] bij Herlaarhof niet doorgaan. Het hof gelooft niet dat de ouders hiermee moedwillig hun ouderlijk gezag misbruiken, maar het staat voor het hof wel vast dat de ouders hiermee niet tegemoet kwamen aan wat de kinderen op dat moment nodig hadden. Een gezagsbeëindigende maatregel maakt hier een einde aan en hierdoor kunnen in de toekomst voortvarend stappen worden gezet als er beslissingen moeten worden genomen over de kinderen.
3.9.6.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht het gezag van beide ouders over de kinderen heeft beëindigd. Dit betekent dat het hof de beslissing van de rechtbank in stand zal laten. De kinderen zijn naar het oordeel van het hof gebaat bij de uitgesproken maatregel met benoeming van de GI tot voogd. Dit laatste heeft de rechtbank abusievelijk nagelaten. Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt dat de rechtbank de intentie had om de GI te benoemen tot voogd over de kinderen, maar in het dictum heeft de rechtbank verzuimd dit op te nemen. Het hof zal dit kennelijk verzuim ambtshalve herstellen in het dictum van deze beschikking.
3.9.7.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking
en vult hierop aan;
benoemt de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , tot voogd over [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ) en [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] );
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en H.M.A.W. Erven en is op 30 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.