ECLI:NL:GHSHE:2020:2439

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
200.277.185_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige dochter, geboren in 2017. De ouders, appellanten in deze zaak, hebben hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het gezag over hun dochter werd beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) tot voogdes werd benoemd. De ouders betogen dat er geen ernstige bedreiging is voor de ontwikkeling van hun dochter en dat zij in staat zijn om voor haar te zorgen. Ze stellen dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing nog niet is verstreken en dat er geen voldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden voor de vader om voor de minderjarige te zorgen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2020 zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaat, en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De pleegmoeder, die de grootmoeder van de minderjarige is, was niet aanwezig. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere rapportages en de situatie van de minderjarige, die sinds 2017 bij de pleegmoeder woont. Het hof oordeelt dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke veiligheid en stabiliteit te bieden die de minderjarige nodig heeft. De ouders hebben in het verleden conflicten gehad, en hoewel er enige verbetering lijkt te zijn, is het hof van mening dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing is verstreken.

Het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag van de ouders wordt beëindigd. De huidige opvoedsituatie bij de pleegmoeder biedt de nodige stabiliteit en veiligheid voor de ontwikkeling van de minderjarige. De ouders blijven betrokken bij hun dochter, maar het hof ziet geen reden om het gezag te herstellen, gezien de risico's die een terugplaatsing met zich mee zou brengen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de griffier wordt verzocht om een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 juli 2020
Zaaknummer : 200.277.185/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/365653 / FA RK 19-6003
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
en
[de vader],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders, respectievelijk de moeder en de vader,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats]
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI);
- [de pleegmoeder] , de grootmoeder van vaderszijde, hierna te noemen: de pleegmoeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 maart 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 april 2020, hebben de ouders verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad, het beroep gegrond te verklaren, voormelde beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Leijser;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De pleegmoeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 februari 2020;
  • productie 4 van de zijde van de ouders, ingekomen ter griffie op 6 mei 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de ouders is [minderjarige] geboren.
3.2.
Bij beschikking van 10 oktober 2017 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin. Zij verblijft sinds 19 juli 2017 bij de pleegmoeder, de grootmoeder van vaderszijde.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogdes over haar benoemd.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beschikking niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.5.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Aan de wettelijke gronden voor een gezagsbeëindiging is niet voldaan. [minderjarige] wordt niet ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Er zijn geen zorgen over haar functioneren.
Verder betwisten de ouders dat de aanvaardbare termijn verstreken is. Zij zijn van mening dat onvoldoende is onderzocht of de vader voor [minderjarige] zou kunnen zorgen. De vader heeft voldoende opvoedvaardigheden.
[minderjarige] heeft een goede band met de ouders. De ouders zijn in staat om [minderjarige] buiten eventuele spanningen tussen hen te houden. De relatie tussen de ouders verkeert in een rustiger vaarwater. Zij kunnen beter met elkaar praten. Tijdens de bezoeken aan [minderjarige] doen zich geen conflicten tussen de ouders voor.
3.6.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling onder verwijzing naar het verzoek in eerste aanleg en het daaraan ten grondslag liggende rapport van 7 november 2019 - kort samengevat - het volgende aan.
[minderjarige] verblijft al geruime tijd bij de pleegmoeder. De ouders kunnen [minderjarige] niet de basale veiligheid bieden. De aanvaardbare termijn voor terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders is verstreken. Een onderzoek naar de mogelijkheid van terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader zal bovendien veel tijd kosten. Een dergelijk traject ten aanzien van de broer van [minderjarige] is afgebroken wegens de spanningsvolle relatie tussen de ouders. De ouders hebben nog een lange weg te gaan, [minderjarige] is inmiddels veilig gehecht bij de pleegmoeder en de aanvaardbare termijn is reeds verstreken.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling - in het kort - het volgende naar voren gebracht. Het gaat goed met [minderjarige] bij de pleegmoeder.
De ouders hebben momenteel eenmaal in de twee weken omgang met [minderjarige] . De omgang wordt begeleid door een pleegzorgmedewerker. Tijdens de omgangsmomenten zijn er soms spanningen tussen de ouders. De vader is af en toe moeilijk bereikbaar tijdens de omgangsgesprekken.
Overwegingen van het hof
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat voldaan is aan de in artikel 1:266 onder a genoemde grond voor beëindiging van het gezag.
Anders dan de ouders hebben aangevoerd is naar het oordeel van het hof nog steeds sprake van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] is in het verleden meermaals getuige geweest van spanningen en conflicten tussen de ouders; bovendien zijn er, ondanks de groei die de moeder hierin heeft laten zien, zorgen over de manier waarop de moeder aansluiting vindt bij [minderjarige] .
[minderjarige] woont al ruim drie jaar niet meer bij de ouders. Zij is enkele maanden na haar geboorte in het gezin van de pleegmoeder gaan wonen vanwege ernstige zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en vanwege de spanningen en conflicten tussen de ouders in de thuissituatie.
De ouders, in ieder geval de vader, willen de verzorging en opvoeding van [minderjarige] (op termijn) weer op zich nemen en in zoverre is de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin niet volledig geaccepteerd.
Met de rechtbank is het hof echter van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] inmiddels is verstreken. [minderjarige] heeft zich gehecht aan de pleegmoeder en zij ontwikkelt zich binnen het pleeggezin positief. De pleegmoeder biedt [minderjarige] een veilige en voorspelbare opvoedomgeving. Zij is in staat aan te sluiten bij de opvoedbehoeftes van [minderjarige] . Het hof acht een groot risico aanwezig dat doorbreking van dit hechtingsproces door terugplaatsing van [minderjarige] bij (een van) de ouders tot ernstige schade in haar ontwikkeling zal leiden. Het hof is bovendien bevreesd dat [minderjarige] bij een thuisplaatsing geconfronteerd zal worden met spanningen tussen de ouders. De partnerrelatietherapie van Fivoor is in april 2019 afgesloten, omdat er geen positieve resultaten werden bereikt. Volgens het evaluatieverslag zijn beide ouders niet in staat om beginnende conflicten om te buigen of te de-escaleren. Fivoor schat in dat de leerbaarheid van de ouders beperkt is en dat, zo lang zij een relatie hebben, deze conflicten met veiligheidsrisico’s op het gebied van huiselijk geweld zullen blijven bestaan. De ouders, die nog steeds samenwonen, stellen weliswaar dat in de afgelopen maanden geen sprake meer is van escalaties tussen hen, hetgeen het hof positief acht, maar, daargelaten dat deze situatie na jaren van instabiliteit nog pril is, de hulpverlening blijft zorgen houden over de onderlinge relatie tussen de ouders.
Het is in het belang van [minderjarige] dat haar huidige opvoedsituatie wordt gecontinueerd en dat aan haar duidelijkheid over haar opvoedperspectief wordt geboden. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen reden om de mogelijkheid van een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader op dit moment nog nader te onderzoeken. Een dergelijk onderzoek kost bovendien tijd en de aanvaardbare termijn voor een terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders is reeds verstreken. Verder hebben eerdere gezinsopnames van [minderjarige] en de ouders bij diverse hulpverlenende instanties geen doorgang kunnen vinden vanwege de conflictueuze relatie van de ouders. Om dezelfde reden heeft Amarant in november 2019 besloten het terugplaatsingstraject van [broertje] , het broertje van [minderjarige] , bij de vader te beëindigen. Het hof ziet geen aanknopingspunten om een dergelijk traject - ditmaal ten aanzien van [minderjarige] - opnieuw van start te laten gaan. Daarbij komt dat de vader tijdens de mondelinge behandeling weliswaar heeft aangegeven dat hij zelfstandig wil gaan wonen, maar een concreet vooruitzicht op een andere woning ontbreekt (vooralsnog) en hij woont nog steeds in bij de moeder. Ten slotte acht het hof een nieuw onderzoek niet in het belang van [minderjarige] . Het zou haar ernstig belasten.
Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat het gezag van de ouders over haar wordt beëindigd.
Het hof ziet dat de ouders zeer betrokken zijn bij [minderjarige] . Het hof begrijpt dat het behoud van het gezag voor de ouders van grote emotionele betekenis is. Ook bij het beëindigen van het gezag blijven de ouders echter de ouders van [minderjarige] . Het hof gaat ervan uit de GI zich zal blijven inspannen - eventueel door middel van een uitbreiding van de omgang, afhankelijk van de mogelijkheden van [minderjarige] - om het voor de ouders mogelijk te maken een goede en betekenisvolle band met [minderjarige] op te bouwen.
3.9.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van de ouders niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 maart 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en
M.I. Peereboom - van Drunick en is op 30 juli 2020 uitgesproken in het openbaar
door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.