ECLI:NL:GHSHE:2020:2438

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
200.278.069_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de ontwikkeling en opvoedsituatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juli 2020, gaat het om de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, geboren in 2008, 2011 en 2012. De moeder, appellante in deze zaak, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 april 2020 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen werd verlengd. De moeder stelt dat er geen gronden zijn voor de ondertoezichtstelling, omdat de kinderen niet ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en er positieve stappen zijn gezet in de opvoedsituatie. De vader en de GI (Gecertificeerde Instelling) hebben geen verweerschrift ingediend, maar tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2020 werd duidelijk dat er inmiddels zicht is gekomen op de opvoedsituatie van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen ernstige zorgen meer zijn over de opvoedsituatie en dat de ouders verbeteringen hebben laten zien in hun communicatie en samenwerking. De rechtbank had de ondertoezichtstelling verlengd tot 14 juli 2020, maar het hof oordeelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling vanaf 22 juni 2020 niet langer aanwezig zijn. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor de periode na 22 juni 2020 en wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 juli 2020
Zaaknummer : 200.278.069/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/357483 / JE RK 19-663
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van Vliet,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] , hierna te noemen de vader;
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] , hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 april 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 mei 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad om de minderjarigen onder toezicht van de GI te stellen alsnog af te wijzen.
2.2.
Van de zijde van de raad en de GI is geen verweerschrift ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2020 samen met de zaak bij het hof bekend onder nummer 200.271.457/01. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Vliet;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de GI aan de rechtbank van 25 maart 2020;
- het faxbericht van de GI van 19 juni 2020 met het plan van aanpak;
- de brief van de raad van 2 juli 2020;
- het faxbericht van de GI van 3 juli 2020 met daarbij het verslag van Pandor.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna samen de kinderen genoemd.
De moeder en de vader oefenen met ingang van 2 december 2019 gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep aan de orde, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 14 april 2020 verlengd tot 14 juli 2020.
3.3.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – kort samengevat – het volgende aan.
Primair is haar standpunt dat er geen gronden voor een ondertoezichtstelling zijn. De kinderen worden niet ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en in het vrijwillig kader zijn positieve stappen gezet.
Sinds januari 2019 heerst er weer rust in het gezin van de moeder. De moeder heeft een nieuwe woning in [woonplaats] en er zijn geen problemen meer tussen de moeder en de vader. De omgangsregeling tussen de vader en de kinderen verloopt zonder problemen. Bij de politiemelding van 18 juli 2019 was er geen sprake van agressie. De kinderen waren op dat moment niet in de woning van de moeder aanwezig. Na deze melding heeft de vader hulp gezocht in de vorm van emotieregulatietherapie.
Er zijn geen zorgen meer over de veiligheid van de kinderen. Ook de informatie van de basisschool is niet negatief. De moeder onderkent het problematische gedrag van [minderjarige 3] . De ouders hebben hiervoor diverse jaren hulpverlening gehad van Juvent. De school heeft geen grote zorgen over [minderjarige 3] . De ouders en de school hebben regelmatig contact over [minderjarige 3] . Er is nog geen gezinsvoogd aangesteld.
Subsidiair stelt de moeder dat zij inmiddels heeft aangetoond dat zij de ingezette positieve lijn heeft voortgezet, waardoor er niet langer gronden voor een ondertoezichtstelling zijn.
Meer subsidiair voert de moeder aan dat de druk van de ondertoezichtstelling negatief uitwerkt op de ontwikkeling van de kinderen.
De rechtbank heeft in verband met de uitbraak van het coronavirus de maatregel (opnieuw) ambtshalve verlengd tot 14 juli 2020. De rechtbank heeft gehandeld in strijd met art. 800 lid 3 Rv, art. 809 lid 3 Rv, art. 6 en 8 lid 2 EVRM en art. 9 IVRK door af te zien van het horen van partijen en een wettelijke basis daarvoor in het onderhavige geval ontbrak. Er was geen sprake van een spoedbeslissing waarbij kan worden afgeweken van het beginsel van hoor en wederhoor. De uitbraak van het coronavirus doet daar niet aan af. Uit de Algemene regeling zaaksbehandeling Rechtspraak volgt dat over “de wijze van behandeling” er zowel van te voren contact opgenomen had moeten worden met de raadslieden/betrokken (proces)partijen en dat de behandeling van zeer urgente zaken zoveel mogelijk schriftelijk of via een telefonische (beeld)verbinding plaats diende te vinden.
3.5.
De GI laat tijdens de mondelinge behandeling, – kort samengevat – het volgende weten.
Er is inmiddels een jeugdzorgwerker aangesteld die door Pandor onderzoek heeft laten doen naar de opvoedsituatie bij de moeder. Gebleken is dat er geen ernstige zorgen zijn over die opvoedsituatie. Wel dient er aandacht te zijn voor de bereikbaarheid en communicatie met instanties en voor de vraag wanneer de kinderen thuis worden gelaten van school. Ook de verslaglegging van Mentaal Beter is gereed. De GI heeft het behandeladvies nog niet gelezen.
De GI geeft aan dat de start moeizaam is geweest. Er is niet tijdig een vaste medewerker aan het dossier verbonden. Toen de jeugdzorgwerker aan de slag ging gaven de ouders terecht aan dat de hulpverlening er niet was toen ouders aangaven die nodig te hebben. Desondanks hebben de ouders de GI binnen gelaten en inzicht gegeven in de situatie. De ouders werden in het raadsrapport omschreven als vijandig/explosief naar medewerkers. Dat heeft de GI niet ervaren met de ouders.
De GI heeft nu zicht op de opvoedsituatie. Zodra het rapport van Mentaal Beter is ontvangen kan intern gerapporteerd worden over de ondertoezichtstelling. Er zijn geen ernstige zorgen meer over de veiligheid van de kinderen.
3.6.
De raad heeft bij voornoemde brief van 2 juli 2020 laten weten dat de ondertoezichtstelling op 14 oktober 2019 op de juiste gronden is uitgesproken omdat er bij de kinderen signalen waren van een ontwikkelingsbedreiging en hulp in het vrijwillig kader niet mogelijk was. Door de ondertoezichtstelling heeft de GI Pandor kunnen inzetten en is er meer zicht gekomen op de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedsituatie. Indertijd is dit door de raad benoemd als één van de doelen van de ondertoezichtstelling.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Allereerst zal het hof ingaan op de stelling van de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft afgezien van het horen van partijen. Volgens art. 2.4 van de Tijdelijke regeling f&j rechtbanken i.v.m. corona kunnen zaken als bedoeld onder 2.1 sub c, , in beginsel voor drie maanden verlengd worden zonder (proces)partijen (inclusief de minderjarige) te horen. In dat geval volgt een overbruggingsbeschikking.
Bij beschikking van 14 oktober 2019 heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld met ingang van 14 oktober 2019 tot 14 april 2020 en is het verzoek van de raad van 12 april 2019 om de kinderen voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen, voor het overige aangehouden. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op dit verzoek van de raad (voor de resterende periode van 14 april 2020 tot 14 oktober 2020) aldus beslist dat de kinderen voor een duur van drie maanden (tot 14 juli 2020) onder toezicht zijn gesteld. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in verband met de uitbraak van het coronavirus de rechtbank vooralsnog tot en met 1 juni 2020 gesloten is waardoor het niet mogelijk is om deze zaak tijdig ter zitting te behandelen en de raad en belanghebbenden te horen over het verzoek. Naar het oordeel van het hof is daarmee voldaan aan art. 2.4 van de Tijdelijke regeling f&j rechtbanken en was een wettelijk kader aanwezig om af te zien van het horen van partijen en de minderjarige.
Het hof zal nu het verzoek tot de ondertoezichtstelling tot 14 juli 2020 inhoudelijk beoordelen.
3.7.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.3.
Ten tijde van de bestreden beschikking, 9 april 2020, was sprake van een ernstige ontwikkelingsdreiging bij de minderjarigen. Er was geen zicht op de opvoed- en ontwikkelingssituatie van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en er waren zorgen gemeld door informanten. Er moest duidelijkheid komen in hoeverre de kinderen veiligheid, stabiliteit en structuur in hun thuissituatie ervaren die nodig is om zich sociaal-emotioneel positief te kunnen ontwikkelen.
Er heerst vanuit de moeder en de vader veel wantrouwen tegen hulpverlening en instanties. De communicatie tussen Veilig Thuis en de moeder is daardoor moeizaam. De vader heeft zich dreigend en intimiderend gedragen tegenover hulpverlening en instanties. Het lukte de moeder en de vader niet zelfstandig om de situatie voor de kinderen te verbeteren en de kinderen meer rust en stabiliteit te geven
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht volgt dat er zorgen waren over de hulp mijdende houding van ouders waardoor vanuit de hulpverlening en de raad onvoldoende zicht was op de opvoed- en ontwikkelingsomgeving van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De moeder en de vader gaven aan de raad en Veilig Thuis geen toestemming om met de kinderen in contact te komen waardoor informatie over de kinderen alleen beschikbaar was vanuit rapportages en gesprekken met informanten en de moeder en de vader. [minderjarige 3] laat zorgelijk gedrag zien. Hulpverlening kwam niet op gang. Op school zijn eveneens problemen gezien en er was een politiemelding naar aanleiding van misdragingen van vader in de thuissituatie. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat er ten tijde van de bestreden beschikking nog steeds geen zicht was verkregen op de opvoed- en ontwikkelingssituatie van de kinderen. Blijkens het plan van aanpak Er was gezien bovenstaande op dat moment nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsdreiging bij de kinderen.
3.7.4.
Naar het oordeel van het hof is er inmiddels zicht gekomen op de opvoedsituatie. Gebleken is dat er geen ernstige zorgen zijn over deze opvoedsituatie, zoals ook door de GI op de mondelinge behandeling naar voren is gebracht.
Pandor geeft in het door de GI bij voornoemd faxbericht van 3 juli 2020 overgelegde verslag aan dat er buiten de keuzes die de ouders soms maken over school en het blowgedrag van vader in de avonden, geen grote zorgen zijn. De ouders geven de indruk van het verleden geleerd te hebben en onderling een betere en meer open communicatie te hebben. De vader woont weer praktisch bij de moeder en de kinderen en helpt mee in het huishouden en bij de opvoeding van de kinderen. De kinderen hebben ieder een eigen kamer en gezien en gehoord is dat de ouders veel waarde hechten aan fatsoensnormen en huisregels. De kinderen worden hier ook op een rustige manier op aangesproken. Er is affectie en genegenheid gezien tussen de ouders en hun kinderen. De ouders kunnen de sterke en zwakke (school) vaardigheden van hun kinderen beschrijven, aldus nog steeds Pandor.
De ouders hebben zorgen om de ontwikkeling van [minderjarige 3] en de moeder heeft haar aangemeld bij Mentaal Beter. Hoewel het op dit moment goed gaat met [minderjarige 3] wil de moeder het advies van Mentaal Beter over een eventueel hulpverleningstraject opvolgen. De bereikbaarheid van de moeder is een aandachtspunt en de moeder zal er voor moeten waken dat zij bereikbaar is en blijft voor hulpverleningsinstanties.
Naar het oordeel van het hof zijn de gronden voor een ondertoezichtstelling vanaf 22 juni 2020 – de datum waarop Pandor in haar rapportage evalueert (laatste alinea van punt 5 Beslissen over passende zorg) – dan ook niet langer aanwezig. .
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met ingang van 22 juni 2020 dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de raad alsnog dient te worden afgewezen met ingang van 22 juni 2020.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 9 april 2020 voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling over de periode van 14 april 2020 tot 22 juni 2020;
vernietigt de genoemde beschikking, voor zover het betreft de periode na 22 juni 2020;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot het verlenen van de ondertoezichtstelling, voor zover het verzoek betrekking heeft op de periode na 22 juni 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en M.I. Peereboom-van Drunick en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020 door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.