ECLI:NL:GHSHE:2020:2437

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
200.278.266_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de minderjarige [minderjarige] onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) met ingang van 16 april 2020. De moeder, die het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uitoefent, is het niet eens met deze beslissing en heeft verzocht om de beschikking te vernietigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 juli 2020, waarbij de moeder bijgestaan werd door haar advocaat, mr. R.P.F. Rober, en de raad vertegenwoordigd was door een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens de behandeling werd duidelijk dat de moeder en [minderjarige] recentelijk waren verhuisd, wat invloed had op de communicatie over de hoorzitting.

De rechtbank had eerder besloten dat [minderjarige] onder toezicht zou worden gesteld vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen, waaronder ADHD, hechtingsproblemen en emotieregulatieproblematiek. De moeder betwistte de noodzaak van de ondertoezichtstelling en voerde aan dat [minderjarige] goed verzorgd werd en dat er geen ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling was. De raad en de GI stelden echter dat zonder ondertoezichtstelling de problemen in de opvoedingssituatie van [minderjarige] zouden aanhouden.

Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] te waarborgen. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de machtiging tot uithuisplaatsing, aangezien deze niet ten uitvoer was gelegd. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank voor het overige en benadrukte de noodzaak van een gezinsvoogd om de hulpverlening te coördineren en de moeder te ondersteunen in deze complexe situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 juli 2020
Zaaknummer : 200.278.266/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/276522 / JE RK 20-752
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 april 2020, op schrift gesteld op 24 april 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 mei 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en:
- primair: het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing alsnog af te wijzen;
- subsidiair: in het belang van [minderjarige] een maatregel vast te stellen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Rober;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Het hof heeft hem daartoe een oproepingsbrief gestuurd voor een kindgesprek op het bekende BRP-adres. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat de moeder met [minderjarige] inmiddels is verhuisd, dat de oproepingsbrief weliswaar naar het juiste BRP-adres is gestuurd, maar kennelijk niet is doorgestuurd en [minderjarige] mogelijk niet heeft bereikt.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling toestemming gegeven om met [minderjarige] te (beeld)bellen en het hof daartoe het mobiele nummer van [minderjarige] verstrekt. Zowel de moeder, de GI als de Raad hebben tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt niet meer in de gelegenheid te hoeven worden gesteld op dit gesprek te reageren. Rond het afgesproken tijdstip hebben de voorzitter en de griffier een aantal malen met [minderjarige] zowel via beeld als “gewoon” gebeld maar [minderjarige] heeft het gesprek niet aangenomen. Het hof leidt hieruit af dat [minderjarige] geen gebruik wil maken van de mogelijkheid om zijn mening te geven.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [de vader] (hierna: de vader) is [minderjarige] geboren.
De moeder oefent het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uit, die bij de moeder woont.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 april 2020 tot 16 april 2021 en machtiging verleend om [minderjarige] met ingang van 16 april 2020 tot uiterlijk 16 juli 2020 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.3.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI verklaard dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] niet ten uitvoer wordt gelegd. De moeder heeft daarop het hoger beroep voor zover gericht tegen de machtiging tot uithuisplaatsing ingetrokken. Dit leidt ertoe dat het hof de moeder in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep.
Standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Een ondertoezichtstelling van [minderjarige] is niet noodzakelijk. [minderjarige] wordt niet ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Hij wordt goed verzorgd, krijgt zijn medicijnen op school en doet zijn schoolwerk. Het rapport van de raad staat bol van onwaarheden. Zo heeft [minderjarige] de moeder nooit naar de keel gegrepen.
De moeder betwist dat zij een psychische stoornis heeft of anderszins psychisch beperkt is.
De moeder schakelt in het belang van [minderjarige] op tijd zelf hulp in. Het is niet aan haar te wijten dat de hulpverlening niet goed functioneert met vele wisselingen van hulpverleners. Wisselende adviezen zijn voor de moeder lastig op te volgen.
De situatie is stabieler dan voorheen. [minderjarige] zit sinds begin 2020 op speciaal onderwijs en de moeder heeft meer tijd voor hem, doordat zij minder is gaan werken. De moeder kan [minderjarige] inmiddels beter hanteren. Zij riep tot voor kort zo nodig de hulp in van ASH (Acute Spoed Hulp). [minderjarige] heeft geen woede- en paniekaanvallen meer. ASH is inmiddels gestopt.
De moeder en [minderjarige] gaan binnenkort starten met Multi Dimensionale Familie Therapie (MDFT). De gemeente had de moeder die vorm van therapie op een eerder tijdstip kunnen en moeten aanreiken.
De samenwerking tussen de gezinsvoogd en de moeder is goed. De moeder heeft last van de ondertoezichtstelling, omdat die maatregel haar door alle overlegvormen veel tijd kost.
De moeder staat achter contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Zij had al ingezet op een BOR-3 traject. De vader lijdt aan PTSS.
Subsidiair verzoekt de moeder om de ondertoezichtstelling in duur te beperken.
3.6.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De raad handhaaft het inleidend verzoek. Bij [minderjarige] is sprake van kind eigen problematiek. De moeder werkt mee aan de hulpverlening, maar gezien de complexiteit van deze casus is het noodzakelijk dat de GI de regie over de hulpverlening voert. Het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader zal veel van de moeder en van [minderjarige] vergen. De situatie lijkt momenteel stabieler dan voorheen, maar deze ontwikkeling is nog pril. De gezinsvoogd kan ook als een steun in de rug voor de moeder fungeren.
Zonder een ondertoezichtstelling zal het patroon van de afgelopen jaren zich herhalen.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende naar voren gebracht.
De gezinsvoogd heeft MDFT in gang gezet. Deze therapie start op 27 juli 2020.
Verder is het in het belang van [minderjarige] dat het contact met de vader wordt hersteld. Parallel aan de therapie zal op enig moment een BOR-3 traject van start gaan.
De samenwerking met de moeder verloopt goed. Ook de contacten met de vader lopen naar behoren.
Voor [minderjarige] wordt naar een nieuw gastgezin gezocht om in de weekenden geregeld te logeren ter ontlasting van de moeder.
Overwegingen van het hof
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Het hof is, gezien de inhoud van de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling, van oordeel dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] , die op dit moment niet anders dan binnen het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling kan worden afgewend.
[minderjarige] heeft forse kind eigen problematiek. Hij heeft ADHD-PDD NOS, hechtingsproblemen en emotieregulatieproblematiek. [minderjarige] heeft eerder onder toezicht gestaan, van juli 2008 tot en met januari 2010. Van maart 2016 tot december 2018 heeft hij op vrijwillige basis in een leefgroep van Xonar gewoond.
In samenhang met zijn kind eigen problemen accepteert [minderjarige] moeilijk het gezag van de moeder in de thuissituatie, toont hij zich in de thuissituatie op momenten zelfbepalend en uit hij zich in geval van ruzies en conflicten agressief en zonder respect naar de moeder. Door zijn kind eigen problemen heeft [minderjarige] meer dan gemiddeld behoefte aan een voorspelbare, stabiele en veilige opvoedomgeving. Ondanks haar enorme inzet is de moeder, die een belast verleden heeft, vooralsnog pedagogisch onvoldoende machtig gebleken om [minderjarige] een dergelijke opvoedingssituatie te bieden. Tussen de moeder en [minderjarige] doen zich regelmatig forse ruzies en conflicten voor, waarbij geregeld over en weer niet alleen sprake is van verbaal geweld maar ook van fysiek geweld. De politie is hier een aantal keren bij betrokken geweest. Blijkens het raadsrapport heeft [minderjarige] zich in oktober 2019 zelf gemeld bij Veilig Thuis, omdat hij zich thuis onveilig voelde. Uit het rapport van de raad blijkt dat de moeder overvraagd wordt en last heeft van stress. Tot begin 2020 logeerde [minderjarige] regelmatig in de weekenden in een gastgezin om de moeder te ontlasten.
Ondanks jarenlange ambulante hulpverlening in het gezin van de moeder is het niet gelukt om de forse problemen in de opvoedingssituatie structureel te verbeteren of op te lossen. De escalaties tussen de moeder en [minderjarige] namen eerder toe dan af, ook in heftigheid. Een van die escalaties heeft in het weekend van 15 maart 2020 ertoe geleid dat [minderjarige] met instemming van de moeder naar Xonar is gebracht en daar heeft overnacht. De moeder heeft weliswaar gesteld dat [minderjarige] de laatste tijd geen woede- en paniekaanvallen meer heeft en dat zij hem beter kan hanteren, maar deze situatie is in ieder geval nog pril. De moeder heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij bij hoogoplopende conflicten met [minderjarige] nog regelmatig - buiten de kantooruren soms vergeefs - een beroep doet op de bereikbaarheidsdienst van de hulpverlening.
Daarnaast zijn er zorgen over het feit dat [minderjarige] al sinds september 2019 geen structureel contact met de vader heeft gehad. Uit het raadsrapport blijkt dat [minderjarige] last heeft van de strijd tussen de ouders.
Het hof is van oordeel dat minder ingrijpende maatregelen dan een ondertoezichtstelling niet toereikend zijn om de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen ondanks alle inzet van de moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de samenwerking tussen de moeder en de gezinsvoogd goed is. In overleg met de moeder heeft de gezinsvoogd ingezet op intensievere hulp in de vorm van MDFT, die nu van de grond gaat komen. Deze therapie zal eind juli 2020 van start gaan en zal veel vragen van de moeder en van [minderjarige] . Verder heeft de gezinsvoogd in gang gezet dat gaande deze therapie een begeleid omgangstraject (BOR-3) tussen de vader en [minderjarige] zal worden opgestart. De moeder krijgt de komende tijd dus veel te verstouwen. Het hof acht de inzet van een gezinsvoogd noodzakelijk om in deze complexe situatie regie te voeren op de ingezette en nog in te zetten hulpverlening. De gezinsvoogd kan in het belang van [minderjarige] tevens als steun in de rug voor de moeder fungeren, de moeder stimuleren en ervoor zorgen dat de moeder aangehaakt blijft als de hulpverlening stagneert of moeizaam verloopt. Daarnaast is de gezinsvoogd nog bezig met het regelen van een weekendgastgezin voor [minderjarige] .
Gelet op de complexiteit van de situatie en de hulpverleningstrajecten die nog moeten worden doorlopen ziet het hof geen aanleiding de ondertoezichtstelling in duur te beperken, zoals de moeder subsidiair heeft verzocht.
3.9.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de ondertoezichtstelling bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 april 2020, op schrift gesteld op 24 april 2020, voor zover daarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is verleend;
bekrachtigt voormelde beschikking voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en
M.I. Peereboom - van Drunick en is op 30 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.