ECLI:NL:GHSHE:2020:2436

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
200.279.029_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van minderjarigen bij de andere ouder met gezag

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], bij hun moeder. De vader en de stiefmoeder van de kinderen hebben in hoger beroep de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2020 en 29 april 2020 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De rechtbank had geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, gezien de zorgwekkende situatie in het gezin van de vader en stiefmoeder.

De vader en stiefmoeder hebben aangevoerd dat er geen hulpverlening bij hen thuis heeft plaatsgevonden en dat de GI (Gecertificeerde Instelling) onvoldoende rekening houdt met hun persoonlijke problematiek. De moeder daarentegen steunt de uithuisplaatsing en wijst op de onvoorspelbaarheid van de vader en stiefmoeder. De GI heeft grote zorgen over de situatie en stelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is om de kinderen te beschermen tegen de problematiek van de ouders.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing van de kinderen bij de moeder noodzakelijk blijft. De kinderen zijn sinds 2 mei 2019 onder toezicht gesteld en de situatie in het gezin van de vader en stiefmoeder is zorgwekkend. Het hof heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De uithuisplaatsing is verlengd tot 2 november 2020, met de nadruk op het creëren van een veilige opvoedomgeving voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 juli 2020
Zaaknummer : 200.279.029/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/01/355260 / JE RK 20-197 en C/357276 / JE RK 20-521
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
en
[de stiefmoeder],
hierna te noemen: de stiefmoeder,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. A.H.A.C. Waals,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
locatie [locatie] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2020 en 29 april 2020, gegeven onder de hierboven genoemde respectieve zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 3 juni 2020, met producties, ingekomen ter griffie op 4 juni 2020, hebben de vader en de stiefmoeder verzocht de beschikking van 6 maart 2020 te vernietigen en voorts de beschikking van 29 april 2020 te vernietigen voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betreft gedurende dag en nacht bij de moeder, zijnde de andere ouder met het gezag, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de verzoeken van de GI tot machtiging, respectievelijk verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsnog wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift van 2 juli 2020, met bijlagen, ingekomen op 7 juli 2020, heeft de GI verzocht de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 30 juni 2020, met bijlagen, van de advocaat van de vader en de stiefmoeder.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader en de stiefmoeder, bijgestaan door hun advocaat;
- de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
De advocaat van de vader en de stiefmoeder heeft bezwaar gemaakt tegen toelating van het verweerschrift met bijlagen van de GI, in verband met de late toezending. Na een schorsing voor beraad heeft het hof besloten enkel het verweerschrift, derhalve zonder de bijlagen, toe te laten tot de procedure, nu deze bijlagen niet snel te doorgronden zijn en gelet op de datering daarvan tijdig, te weten uiterlijk tien dagen voor de zitting, toegezonden hadden kunnen worden.
2.6.
Op 22 juli 2020, dus geruime tijd na de mondelinge behandeling, is binnengekomen de brief van mr. Waals gedateerd 12 juni 2020. Deze brief laat het hof buiten beschouwing.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het in mei 2017 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
3.2.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder en de vader. De ouders oefenen een co-ouderschapregeling uit.
3.3.
Bij de vader en stiefmoeder wonen ook [kind 1] en [kind 2] , zijnde de twee kinderen uit een eerdere relatie van de stiefmoeder. De vader en de stiefmoeder zijn voorts de ouders van [kind 3] .
3.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 2 mei 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 2 november 2020.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 6 maart 2020 heeft de rechtbank de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht bij de moeder, zijnde de ouder met gezag, met ingang van 6 maart 2020 voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot uiterlijk 2 mei 2020.
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 29 april 2020
heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling verlengd tot 2 november 2020, en tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht bij de moeder, zijnde de andere ouder met gezag, verlengd met ingang van 2 mei 2020 tot uiterlijk 2 november 2020. De rechtbank heeft het verzoek voor het overige aangehouden en de GI verzocht uiterlijk 2 oktober 2020 de kinderrechter te informeren over de stand van zaken.
3.7.
De vader en de stiefmoeder kunnen zich met deze beslissingen ten aanzien van (de verlenging van) de machtiging tot uithuisplaatsing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.1.
De vader en de stiefmoeder voeren - kort samengevat - het volgende aan. Het is voor hen onbegrijpelijk dat de GI beweert dat de vader en de stiefmoeder onvoorspelbaar zijn, terwijl er geen hulpverlening bij hen thuis is geweest om te observeren hoe zij met de kinderen omgaan. In de periode van november 2019 tot maart 2020 zijn er bovendien in het geheel geen gesprekken geweest tussen de vader en de stiefmoeder en de GI. Ook heeft er tot maart 2020 geen hulpverlening plaatsgevonden, aangezien Topaze de zaak niet wilde aannemen vanwege de complexiteit van de zaak. Van belang is dat de GI te weinig rekening houdt met de persoonlijke problematiek van de vader en de stiefmoeder. Ook ligt de oorzaak voor de escalaties tussen de stiefmoeder en de moeder en de stiefmoeder en de ouders van de moeder niet bij de stiefmoeder. De kinderen zouden tenslotte niet geplaatst moeten worden bij de moeder, aangezien haar ouders een grote rol spelen in de strijd tussen de ouders. De vader en stiefmoeder staan open voor een traject om de communicatie met de moeder te verbeteren.
3.8.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder staat achter de uithuisplaatsing van de kinderen. De contactmomenten tussen de vader en stiefmoeder en de kinderen verlopen goed. Het probleem zit echter veel dieper dan het goed laten verlopen van de contactmomenten tussen de vader en de stiefmoeder en de kinderen. Er is immers sprake van onvoorspelbaarheid bij de vader en de stiefmoeder en zij laten geen leerbaarheid zien.
3.9.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. De GI heeft grote zorgen over de houding van de vader en de stiefmoeder en de hulpverlening verloopt moeizaam. De kinderen zijn door de vader en stiefmoeder zeer belast met volwassenenproblematiek. Dit maakt dat de uithuisplaatsing nodig is om de kinderen de veiligheid te bieden die zij nodig hebben. De situatie is de afgelopen periode onvoldoende veranderd en de vader en de stiefmoeder blijven in de gesprekken met de GI zeer verwijtend over de moeder. Het gaat goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , en de afgelopen periode zijn er geen meldingen meer gedaan bij de politie. Er is rust gekomen bij de kinderen. Nadat de kinderen om uitbreiding hebben gevraagd van de contactregeling, hebben zij ook hun stiefbroertjes weer gezien.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de GI, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.3.
Het hof is van oordeel dat de noodzaak tot uithuisplaatsing aanwezig is en overweegt daartoe het volgende.
Gebleken is dat er sprake is van een zorgwekkende onderlinge verstandhouding tussen enerzijds de vader en de stiefmoeder, en anderzijds de moeder en haar familie. Daarbij komt dat de kinderen ook te maken hebben met de gezinssystemen van [kind 1] en [kind 2] die deels bij de stiefmoeder en de vader en deels bij hun eigen vader wonen en waar op dit moment ook grote problemen spelen. De kinderen zijn getuige geweest van de escalaties binnen de gezinssystemen, die diverse meldingen bij Veilig Thuis tot gevolg hebben gehad. Uit de overgelegde stukken blijkt dat ook Topaze, de politie, de school en de huisarts hun zorgen deelden over het welzijn van de kinderen. Een belangrijke factor daarbij is het onvoorspelbare gedrag van de stiefmoeder. Uit de overgelegde stukken is duidelijk gebleken dat deze strijd die zich afspeelt op ouderniveau een enorme impact heeft op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het voorgaande betekent dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder op 6 maart 2020 noodzakelijk was in het belang van hun verzorging en opvoeding. Door de reguliere zorgverdeling op te schorten en de kinderen te plaatsen bij de moeder, zijn zij uit de strijd gehaald. De GI en de moeder hebben aangegeven dat dit heeft geleid tot de nodige rust bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Sinds de uithuisplaatsing heeft er begeleid contact plaatsgevonden tussen de vader en de stiefmoeder en de kinderen via Oosterpoort. De begeleide contacten zijn inmiddels afgerond en de GI heeft aangegeven dat er een contactschema voor onbegeleid contact is opgesteld voor de zomervakantie. De omgangsbegeleiders vanuit Oosterpoort zullen de komende periode binnen de gezinssystemen opvoedondersteuning blijven aanbieden. Hierbij wordt ook de ex-partner van de stiefmoeder (de vader van [kind 1] en [kind 2] ) betrokken. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is voorts gebleken dat er op ouderniveau op korte termijn Ouderschap Blijft / Hulp bij Scheiden ingezet zal worden om tot verbetering van de onderlinge verstandhouding te komen. [minderjarige 1] zal in verband met zijn persoonlijke problematiek (autisme) hulpverlening krijgen vanuit Unik. Aangezien deze hulpverlening nog op gang moet komen en de problematiek tot op heden onveranderd is, is het noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de uithuisplaatsing te verlengen tot 2 november 2020. Voordat er tot een beëindiging van de uithuisplaatsing gekomen kan worden, zal er immers eerst sprake dienen te zijn van een veilige opvoedomgeving bij de vader en de stiefmoeder.
Het is de komende periode aan de betrokkenen en de GI samen, om te bezien op welke wijze de contactopbouw met de vader en de stiefmoeder vormgegeven kan worden en welke zorgverdeling tussen enerzijds de vader en de stiefmoeder en anderzijds de moeder het meest in het belang is van de kinderen.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat, nu de hulpverlening nog moet starten voor (stief)ouders en de kinderen, de GI niet, zoals zij op de mondelinge behandeling heeft laten weten, reeds nu, vooruitlopend op die hulpverlening, zonder meer tot een definitieve inperking van de in het ouderschapsplan opgenomen contactregeling tussen de vader en de stiefmoeder en de kinderen zou moeten besluiten.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikkingen van 6 maart 2020 en 29 april 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dienen te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2020 en 29 april 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en
M.A. Ossentjuk en is op 30 juli 2020 door mr. C.N.M. Antens uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.