In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], bij hun moeder. De vader en de stiefmoeder van de kinderen hebben in hoger beroep de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2020 en 29 april 2020 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De rechtbank had geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, gezien de zorgwekkende situatie in het gezin van de vader en stiefmoeder.
De vader en stiefmoeder hebben aangevoerd dat er geen hulpverlening bij hen thuis heeft plaatsgevonden en dat de GI (Gecertificeerde Instelling) onvoldoende rekening houdt met hun persoonlijke problematiek. De moeder daarentegen steunt de uithuisplaatsing en wijst op de onvoorspelbaarheid van de vader en stiefmoeder. De GI heeft grote zorgen over de situatie en stelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is om de kinderen te beschermen tegen de problematiek van de ouders.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing van de kinderen bij de moeder noodzakelijk blijft. De kinderen zijn sinds 2 mei 2019 onder toezicht gesteld en de situatie in het gezin van de vader en stiefmoeder is zorgwekkend. Het hof heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De uithuisplaatsing is verlengd tot 2 november 2020, met de nadruk op het creëren van een veilige opvoedomgeving voor de kinderen.