3.1.Deze procedure gaat over de kosten van kinderopvang. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren.
[geïntimeerde] heeft [de minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit.
Bij de beëindiging van de affectieve relatie hebben partijen afspraken gemaakt over de omgang en de kosten van [de minderjarige] . Zij hebben de rechtbank verzocht de gemaakte afspraken op te nemen in een beschikking. De toenmalige advocaat van [appellante] schrijft hierover in de brief aan de rechtbank van 13 maart 2017 het volgende:
“Namens de vrouw [ [appellante] ] verzoek ik u een beschikking te nemen, waarin staat opgenomen:
(…) – dat de man [ [geïntimeerde] ]met ingang van 20 februari 2017 de kosten van kinderopvang voor [de minderjarige] in de volle even weken, voor zijn rekening zal nemen en zal voldoen, zulks zonder verdere verrekening met de vrouw.”
De toenmalige advocaat van [geïntimeerde] heeft bij F9-formulier van 13 maart 2017 bericht dat “ik akkoord ga met de inhoud van het schrijven van mr. I. Gerrand [de toenmalige advocaat van [appellante] ] d.d. 13 maart 2017 betreffende de bereikte overeenstemming tussen partijen.”
Bij beschikking van 22 maart 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant overeenkomstig de afspraken van partijen het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij [appellante] bepaald, de door [geïntimeerde] aan [appellante] te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 februari 2017 vastgesteld op € 25,-- per maand en bepaald dat [de minderjarige] één weekeinde per 14 dagen bij [geïntimeerde] zal verblijven van vrijdag na school tot maandagochtend voor school, alsmede gedurende zo veel mogelijk de helft van de vakanties en wettelijke feestdagen, in onderling overleg nader te regelen.
Over de kosten van kinderopvang heeft de rechtbank in voornoemde beschikking van 22 maart 2017 overwogen:
“2.3. Uit de hiervoor genoemde correspondentie blijkt dat partijen overeenstemming hebben bereikt, in die zin dat:
(…)
de man [ [geïntimeerde] ] met ingang van 1 februari 2017 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal voldoen van € 25,00 per maand waarbij hij tevens vanaf 20 februari 2017 de kosten van kinderopvang voor [de minderjarige] in de volle even weken zal voldoen.”
Voor zover is verzocht dat [geïntimeerde] de kosten van kinderopvang zal betalen, heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen omdat daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. Dat laat onverlet dat partijen zijn gebonden aan hetgeen zij met betrekking tot die kosten hebben afgesproken, aldus de rechtbank.
Op 5 en 6 mei 2017 vindt de volgende WhatsApp conversatie tussen partijen plaats:
[geïntimeerde] : “ [roepnaam appellante] ik heb een probleem ik moet [de minderjarige] van de opvang halen omdat ik geen opvangtoeslag meer krijg en heb nu al een schuld boven de 3000.. Heb nu echt een groot probleem weet jij misschien iets?”
[appellante] : “Dus je zal er aan moeten geloven helaas ik had ook schuld wat ik nu nog afbetaal van 3300 euro schuld van ons toen”
[geïntimeerde] : “Ja dus ik haal m eraf en pas mijn week gewoon op”, “En anders regel ik iets”, “Vanaf juni kan hij toch niet meer opvang want dan is die 4”
[appellante] : “Jaa”, “Hoe ga jij nu ineens jou week oppassen”
i. Op een ander moment vindt de volgende WhatsApp conversatie tussen partijen plaats:
[appellante] : “Kan de opvang gewoon verlengen tot hij naar school gaat”, “Dat ga ik iig doen”, “Dus het is helemaal niet nog twee weken”, “Hij gaat toch niet naar school zodra hij vier is”
[geïntimeerde] : “Dat jij het verlengd is niet mijn pakkie aan ik zou de opvang regelen totdat hij 4 zou worden nou dat is gebeurd tot zekere hoogte behalve de laatste 2 weekjes”
[appellante] : “Nee tot hij naar school gaat”, “Wat heeft vier worden met iets te maken”, “Dat hij naar school gaat was de reden omdat hij dan niet meer nr de opvang hoeft.”, Als hij niet naar school en opvang gaat waar gaat hij dan heen.. slaat nergens op wat je zegt”
Op eveneens een ander moment vindt de volgende WhatsApp conversatie tussen partijen plaats:
[appellante] : “Ik ga het in iedergeval verlengen”, “Anders moet hij bso”, “Hij gaat pas na de zomer nr school dus weet niet wat je nu zegt”
[geïntimeerde] : “Ja klopt maar brief zegt ook [de minderjarige] wordt 4”, “Daarna geld geen opvangtoeslag meer”
[appellante] : “ [geboortedatum] word hij vier. En stopt de opvang. Augustus of september begint hij op school.”
[geïntimeerde] : “Geldt”
[appellante] : “En waarom heb jij er geen recht op”
[geïntimeerde] : “Omdat ik hem niet langer dan 3 dagen heb”, “Ofzoiets”
[appellante] : “Ja”
Op 8 en 9 juli 2019 vindt de volgende WhatsApp conversatie tussen partijen plaats:
[appellante] : “Je hebt het bericht in het schrift gelezen. En je negeert dit bericht. Ik moet jou spreken over de kosten van de opvang. Ik heb al twee facturen die ik naar jou moet sturen en daar moet jij de helft van betalen naar mij. Als jij niks doet. Zal ik naar het Lbio gaan en komt dit voor de rechter.”, “En daar word het niet beter van”, Kan je mij even bellen als je dit leest?”
[geïntimeerde] : “ [roepnaam appellante] , ik verzoek je dringend mij met rust te laten. Mocht je eventuele kosten willen verhalen, adviseer ik je contact op te nemen met ene advocaat, die zal je hierbij verder helpen. Gaarne mij met rust te laten na dit bericht van mij, ik wens geen berichten en/of telefoontjes meer te ontvangen.”
[appellante] : “Dat kun je wel zeggen maar dat kan niet snap je zelf ook wel. Ik moet ook [de minderjarige] zn paspoort ophalen. Daar moet hij bij zijn. Jij moet mij zsm de helft gaan betalen vd [vervolg is niet leesbaar] met mij hier contact over kan opnemen dat wij hier samen uit kunnen komen. Zal ik met een advocaat jou ook de afgelopen vier jaar wat je niet hebt meebetaald aan de kinderopvang kosten, moeten laten terug betalen in terug werkende kracht.” “Dus je kan dit niet negeren en zeggen dat ik alleen met advocaat jou kan contacteren. Er staat in ons ouderschapsplan wat door rechter bepaald is dat jij mij de helft van de opvang kosten moet betalen. Ik ben nu jou helft aan het betalen. Dus het zou fijn zijn als we hier contact over kunnen nemen om het te kunnen regelen.”
Bij e-mail bericht van 10 december 2019 schrijft de toenmalige advocaat van [appellante] : “Tevens stuur ik u scans van het e-mail contact tussen mij en mr. Trovatello [de toenmalige advocaat van [geïntimeerde] ] waarin nogmaals uitdrukkelijk is bevestigd dat de man [ [geïntimeerde] ] de kosten van kinderopvang voor [de minderjarige] voor zijn rekening neemt in de weken dat [de minderjarige] voorheen bij de man verbleef (de volle even weken). Er is niet afgesproken dat dit slechts zou gelden tot [de minderjarige] naar school zou gaan.”
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellante] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 4.488,35, zijnde de helft van het saldo van de kosten van de kinderopvang vanaf februari 2017 tot en met september 2019, minus de door [appellante] ontvangen toeslag van de belastingdienst vanaf februari 2017 tot en met september 2019, vermeerderd met rente en kosten, en [geïntimeerde] te veroordelen om vanaf 1 oktober 2019 een bedrag van € 321,14 per maand te voldoen.
3.2.2.Aan deze vorderingen heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Volgens [appellante] zijn partijen overeengekomen dat [geïntimeerde] met ingang van 1 februari 2017 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal voldoen van € 25,00 per maand, waarbij hij tevens vanaf 20 februari 2017 de kosten van kinderopvang van [de minderjarige] in de volle weken zal voldoen. Aan deze laatste afspraak heeft [geïntimeerde] volgens [appellante] niet voldaan. Tot nu toe heeft [geïntimeerde] vanaf februari 2017 geen bijdrage aan de kosten van de kinderopvang geleverd. [appellante] kan de kosten van de kinderopvang niet alleen dragen. Ook met de toeslag voor de kinderopvang die zij ontvangt van de belastingdienst komt zij niet uit. [appellante] werkt parttime als cateringmedewerkster en heeft een inkomen van ca. € 880,-- per maand.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het vonnis in kort geding van 2 december 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.2.5.De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat tegenover de stellingen van [geïntimeerde] [appellante] haar stelling dat zij uit hoofde van een overeenkomst een vordering op [geïntimeerde] heeft, onvoldoende heeft onderbouwd. [appellante] heeft verwezen naar de beschikking van de rechtbank van 22 maart 2017 maar hierin is de vordering van [appellante] om te bepalen dat [geïntimeerde] de kosten van de kinderopvang betaalt, afgewezen. [appellante] heeft verder geen (schriftelijke) stukken overgelegd waaruit de door haar gestelde overeenkomst met [geïntimeerde] ten aanzien van de kosten van de kinderopvang blijkt, aldus de voorzieningenrechter.