ECLI:NL:GHSHE:2020:2407

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
200.248.763_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen belang bij rechtsvordering tot aanpassing erfdienstbaarheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een geschil over een erfdienstbaarheid, specifiek een voetpad dat door de appellant, [appellant], wordt betwist. De appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het voetpad niet conform de notariële akte is aangelegd, omdat een aangrenzend perceel door verjaring eigendom is geworden van een derde partij, die daarop een schutting heeft geplaatst. Hierdoor is het voetpad gedeeltelijk afwijkend van de oorspronkelijke tekening. De appellant wenst dat het voetpad wordt aangelegd zoals oorspronkelijk bedoeld, maar de geïntimeerde, [geïntimeerde 1], stelt dat de huidige situatie minder bezwarend is en dat er geen reden is om aan te nemen dat de gemeente de bestemming van de grond zal wijzigen.

Het hof heeft vastgesteld dat het bestaande voetpad de appellant voldoende toegang biedt tot de woningen zoals vermeld in de akte. Er is geen noodzaak om het voetpad anders aan te leggen, aangezien de huidige situatie onbetwist minder bezwarend is voor de geïntimeerde. De appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die erop wijzen dat de situatie op korte termijn zal veranderen. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant geen (voldoende) belang heeft bij de vorderingen tot aanleg van een ander voetpad en heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellant is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 2.466,--.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht zaaknummer 200.248.763/01
arrest van 28 juli 2020
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M.J. Willemsen te Leusden,
tegen
1
[geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna: [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. F.G.J. van der Kruis te Son en Breugel ,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen vonnis van 13 juni 2018 tussen appellanten als eisers in conventie, verweerders in reconventie en geïntimeerden als gedaagden in conventie, eisers in reconventie .

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/322763 / HA ZA 17-440)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis .

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellant] heeft bij exploot van 7 september 2018 aangezegd van genoemd vonnis in hoger beroep te komen met dagvaarding van [geïntimeerde 1] voor dit hof.
2.2.
Bij arrest van 18 december 2018 heeft het hof een comparitie van partijen bevolen. Deze heeft plaatsgevonden op 19 maart 2019. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
2.3.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- de akte uitlating van 20 augustus 2019;
- de antwoord-akte van 17 september 2019.
2.4.
Partijen hebben de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

3.De beoordeling

3.1
Het hof verwijst voor de feiten naar het vonnis van de rechtbank. Tegen de vaststelling van de feiten is geen grief of anderszins een bezwaar gericht.
3.2
Partijen zijn het erover eens dat [geïntimeerde 1] aan [appellant] een erfdienstbaarheid heeft verleend aldus: de erfdienstbaarheid van voetpad om over de strook grond, welke op de aangehechte situatietekening met streeparcering is aangegeven te komen van de openbare weg en te gaan naar de woningen [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] te [woonplaats] en omgekeerd, op de minste bezwarende wijze. Het is de eigenaren/gebruikers van de heersende erven toegestaan om bedoelde stroken grond te voet te gebruiken al dan niet met (motor)rijwielen aan de hand; daartoe zullen bedoelde stroken te allen tijde onbebouwd en onbelet moeten blijven.
3.3
Partijen zijn het voorts erover eens dat het voetpad niet geheel conform de tekening, die aan de notariële akte was gehecht, kon worden uitgevoerd, omdat gebleken was dat een strook grond waarop dit voetpad zou moeten lopen, door verjaring eigendom was geworden van de eigenaar van een aangrenzend perceel, die daarop een schutting heeft geplaatst. Het voetpad is gedeeltelijk in de oorspronkelijke versie uitgevoerd en gedeeltelijk afwijkend. Het aangelegde voetpad loopt met een knik naar een openbare ruimte van de gemeente. [appellant] wenst dat het voetpad voor zover mogelijk wordt aangelegd conform de tekening. Ook in dat geval komt het voetpad uit op (een andere plaats in de) openbare grond van de gemeente Son en Breugel .
3.4
[appellant] voert als bezwaar tegen de huidige situatie aan dat er geen zekerheid bestaat dat de gemeente de grond waarop het thans bestaande voetpad uitkomt als openbare ruimte zal blijven bestemmen. [geïntimeerde 1] heeft gesteld dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat de gemeente de bestemming (verkeer) en het gebruik als openbare ruimte zal wijzigen. Voor het geval dat dit wel zo blijkt te zijn, is [geïntimeerde 1] bereid aan [appellant] de erfdienstbaarheid te verschaffen zoals die gedeeltelijk oorspronkelijk was bedoeld. [geïntimeerde 1] meent dat [appellant] geen enkel belang heeft bij haar vorderingen.
3.5
Het hof deelt die mening. Het thans bestaande voetpad biedt kennelijk voor [appellant] de mogelijkheid om te komen van en te gaan naar de in de akte vermelde woningen. Voor het beoogde gebruik is er dus geen enkele noodzaak het voetpad anders aan te leggen. Voor [geïntimeerde 1] is de huidige situatie, onbetwist, minder bezwarend dan de door [appellant] gewenste. De gemeente heeft geen plannen tot wijziging en [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat de situatie ter plaatse op een afzienbare tijd gewijzigd zal worden. Dat volgt ook niet uit de schets van de plaatselijke situatie. Als het gebruik van het bestaande voetpad niet meer mogelijk zou blijken, hetgeen dus onwaarschijnlijk is, behoudt [appellant] recht op een voetpad dat wel aansluiting geeft op de openbare weg en dit recht is door [geïntimeerde 1] onvoorwaardelijk erkend. Onder deze omstandigheden heeft [appellant] niet (voldoende) gesteld en valt overigens niet in te zien welk (voldoende) (redelijk) belang als bedoeld in artikel 3:303 BW [appellant] heeft bij de vorderingen tot aanleg van een ander voetpad zoveel mogelijk conform de tekening. Het hof verenigt zich ook overigens met het vonnis van de rechtbank.
3.6
Er zijn geen feiten te bewijzen aangeboden die tot een ander oordeel kunnen leiden. Het bewijsaanbod van [appellant] is daarom niet ter zake dienend (en ook niet specifiek genoeg) en wordt om die reden(en) gepasseerd.
3.7
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. Deze worden begroot als volgt:
- griffierecht € 318,--
- salaris advocaat € 2.148,-- (comparitie 1, mva 1, akte 0, tarief II)
Totaal: € 2.466,--

4.De uitspraak

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde 1] begroot op € 2.466,--, en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E.J. van Sandick en G.M. Menon en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 juli 2020.
griffier rolraadsheer