In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem een gevangenisstraf van vier weken had opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast was er een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.
Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep uitgevoerd en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis waarvan beroep heeft gevorderd. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd ten aanzien van de straf en de strafmotivering, maar heeft de verdachte wel veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaren.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke delicten en dat hij gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. De verdachte is getrouwd, heeft twee kinderen en is op zoek naar werk.
Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zeven dagen niet omgezet naar een taakstraf, omdat dit niet passend werd geacht. De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 285 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.