In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep inzake de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de vraag of belastingschulden van de man in de partiële gemeenschap vallen. De man, appellant, heeft in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin werd bepaald dat er een deskundigenonderzoek zou plaatsvinden naar de toepasselijkheid van het Braziliaanse huwelijksvermogensrecht, specifiek het systeem van 'comunhão parcial de bens'. Het hof heeft deskundigen benoemd om te onderzoeken of de belastingschulden van de man, die voortvloeien uit aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2010, 2011 en 2012, in de partiële gemeenschap vallen.
Tijdens de procedure heeft het hof kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder brieven van de advocaten van beide partijen en een deskundigenbericht. De man stelt dat zijn belastingschulden in de partiële gemeenschap moeten worden betrokken, terwijl de vrouw betwist dat deze schulden in de gemeenschap vallen. Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen al overwogen dat het inkomen van een echtgenoot naar Braziliaans recht als persoonlijk vermogen wordt beschouwd, maar dat dit inkomen wel moet bijdragen aan de kosten van de huishouding.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten verder te onderbouwen en heeft de beslissing aangehouden. De uiteindelijke beslissing van het hof zal afhangen van de beantwoording van de vragen over de besteding van het inkomen in de jaren 2010, 2011 en 2012, en of dit inkomen is aangewend voor de kosten van de huishouding of voor privédoeleinden. De beschikking is gegeven door de rechters M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en G.J. Vossestein en openbaar uitgesproken op 23 juli 2020.