ECLI:NL:GHSHE:2020:2348

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
200.269.906_01 en 200.269.923_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing, benoeming bijzondere curator, hoofdverblijf, zorgregeling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beslissingen van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om vervangende toestemming om met de kinderen naar [woonplaats moeder] te verhuizen en hen daar in te schrijven bij een school. De vader verzet zich tegen deze verhuizing en stelt dat de kinderen in hun huidige omgeving geworteld zijn en dat een verhuizing niet in hun belang is. Het hof heeft de zaak op 23 juli 2020 behandeld en de belangen van de kinderen en de vader zwaarder laten wegen dan die van de moeder. Het hof oordeelt dat de huidige situatie, waarbij de kinderen bij de vader wonen en de moeder hen in de weekenden ziet, in stand moet blijven. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat de verhuizing noodzakelijk is en het hof wijst haar verzoek om vervangende toestemming af. Daarnaast wordt het verzoek om benoeming van een bijzondere curator afgewezen, omdat de meerwaarde hiervan niet is aangetoond. De rechtbank heeft eerder de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald, en dit wordt door het hof bekrachtigd. De zorgregeling blijft zoals vastgesteld door de rechtbank, waarbij de moeder geen inhoudelijke grieven heeft aangevoerd tegen deze regeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 juli 2020
Zaaknummers: 200.269.906/01 en 200.269.923/01
Zaaknummers eerste aanleg:
C/01/340565 / FA RK 18-5644 en C/01/340877/ FA RK 18-5821
in de zaken in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.M. Verlijsdonk-Gerards,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Kok.
Deze zaak gaat over de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (twee afzonderlijke) beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 30 augustus 2019, gewezen onder genoemde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met nummer 200.269.906/01
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 november 2019, heeft de moeder verzocht de beschikking met zaaknummer C/01/340877/ FA RK 18-5821 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
primair: haar alsnog vervangende toestemming te verlenen om de kinderen naar de gemeente [woonplaats moeder] te laten verhuizen en aldaar in te laten schrijven op haar adres aan de [adres] en haar vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven bij Kindcentrum [kindcentrum 1] te [woonplaats moeder] ;
subsidiair: een bijzondere curator te benoemen;
meer subsidiair: haar vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven bij de [school 1] te [woonplaats vader] ,
kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 januari 2020, heeft de vader verzocht om de grieven van de moeder ongegrond te verklaren en haar verzoeken, zowel primair, subsidiair als meer subsidiair, af te wijzen.
In de zaak met nummer 200.269.923/01
2.3.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 november 2019, heeft de moeder verzocht de beschikking met zaaknummer C/01/340565 / FA RK 18-5644 te vernietigen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat de kinderen hun gewone verblijfplaats bij de moeder hebben en een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen van vrijdagmiddag na school (12.00 uur) tot zaterdagmiddag 14.00 uur bij de vader verblijven en daarnaast in de even weken op zaterdag en zondag tot 18.30 uur en in de oneven weken op woensdag tussen 12.00 uur en 18.30 uur, of op een andere door de vader in die week aan te wijzen schooldag of studiedag. Daarnaast verzoekt de moeder in het kader van die zorgregeling een vakantie- en feestdagenregeling vast te stellen waarbij het wisselmoment telkens om 10.00 uur is en waarbij de kinderen op Tweede Paasdag, de Pinksterdagen, Eerste Kerstdag en Nieuwjaarsdag bij de moeder verblijven en op Goede Vrijdag, Eerste Paasdag, Hemelvaartsdag, Tweede Kerstdag en Oudejaarsdag bij de vader en waarbij de kinderen in de even jaren op 5 december bij de moeder verblijven en in de oneven jaren bij de vader en op Koningsdag in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder, kosten rechtens.
2.4.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 januari 2020, heeft de vader verzocht om de grieven van de moeder ongegrond te verklaren en haar verzoeken af te wijzen.
2.5.
Het hof heeft voorts
in beide zakenkennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 juli 2019;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 8 juni 2020;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 9 juni 2020.
2.6.
Gelet op de onderlinge samenhang zijn de zaken met nummer 200.269.906/01 en 200.269.923/01 gelijktijdig behandeld. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Verlijsdonk-Gerards;
  • de vader, bijgestaan door mr. Kok;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , namens de raad.
Mr. Verlijsdonk-Gerards heeft gepleit aan de hand van een aan het hof, de wederpartij en de raad overgelegde pleitnota.
Partijen hebben ingestemd met afdoening van beide zaken in één beschikking van het hof.
2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Kok zijn bezwaar van 9 juni 2020 tegen het indienen van de stukken op 8 juni 2020 door mr. Verlijsdonk-Gerards nader toegelicht. Mr. Verlijsdonk-Gerards is in de gelegenheid gesteld te reageren op dat bezwaar. Zij heeft gemotiveerd toegelicht dat het voor haar niet mogelijk was de stukken eerder in te dienen.
2.8.
Het hof begrijpt dat als gevolg van in verband met de coronacrisis genomen maatregelen, gedurende lange tijd veel onduidelijkheid bestond over de praktische toepassing van de reguliere tiendagentermijn zoals die geldt voor het indienen van stukken in zaken als de onderhavige. Niettemin is het hof van oordeel dat de ‘oudere stukken’ die bij brief van 8 juni 2020 zijn overgelegd, al veel eerder, zelf al bij het beroepschrift, hadden kunnen worden ingediend. Bovendien zijn deze stukken niet eenvoudig te doorgronden. Het gaat om de producties 14 tot en met 17, die het hof bij de beoordeling dan ook niet in acht zal nemen. Productie 20 wordt daarnaast buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de tweeconclusie-leer: in de bijlage wordt, na de indiening van het verweer van door de vader, door de moeder een nieuwe schriftelijke ronde genomen, hetgeen niet is toegestaan.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat genoemde stukken zullen worden geretourneerd; daarmee is bedoeld dat deze stukken uit het dossier van het hof worden gehaald en vernietigd, zodat deze stukken geen onderdeel meer uitmaken van het procesdossier in hoger beroep, op basis waarvan het hof beslist.

3.De beoordeling

In beide zaken
3.1.
Partijen zijn op 14 maart 2016 met elkaar gehuwd.
Voorafgaand aan respectievelijk uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij de bestreden uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 30 augustus 2019 met zaaknummer C/01/340565 / FA RK 18-5644 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De beschikking tot echtscheiding is – zo hebben de advocaten van partijen tijdens de mondelinge behandeling van het hof desgevraagd verklaard – inmiddels ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - verder bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de vader hebben en een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] elk weekend bij de moeder verblijven van vrijdagochtend 11.00 uur tot zondagavond 18.30 uur, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag ophaalt bij de vader dan wel op school en de vader de kinderen op zondag ophaalt bij de moeder, een en ander behoudens één zondag per maand, op welke zondag de kinderen bij de vader verblijven, waarbij de moeder verder gerechtigd is tot contact met de kinderen in [woonplaats vader] eenmaal per veertien dagen op woensdag van 8.00 uur tot 18.30 uur en waarbij de vakanties en feestdagen tussen partijen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld.
3.3.
Bij de bestreden beschikking van 30 augustus 2019 met zaaknummer C/01/340877/ FA RK 18-5821 heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar de gemeente [woonplaats moeder] te verhuizen en hen daar in te schrijven bij Kindcentrum [kindcentrum 2] , afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De ouders zijn tijdens hun studententijd eerst ouders van [minderjarige 1] geworden en nadien van [minderjarige 2] . Zij zijn op twintigjarige leeftijd gehuwd. Partijen hebben de verzorging van de kinderen gecombineerd met het afronden van hun studie. De voormalige echtelijke woning, die inmiddels aan de vader is toebedeeld, staat in [woonplaats vader] . Het was destijds een praktische keuze van de ouders om zich daar te vestigen.
Na haar studie heeft de moeder een passende baan gevonden in [woonplaats moeder] bij [werkgever 1] : in de omgeving van [woonplaats vader] heeft zij deze baan niet kunnen vinden. Het was financieel noodzakelijk de baan aan te nemen, omdat haar studiefinanciering/-lening ten einde liep en de vader zijn salaris inmiddels op zijn eigen rekening liet storten. De vader is na afronding van zijn studie als molenaarsknecht blijven werken, zodat de moeder van hem niets kon verwachten. De moeder heeft de verhuizing goed voorbereid en met de vader besproken. Hij is daarmee ook akkoord gegaan. In verband met de verhuizing en de start van het nieuwe schooljaar hebben de ouders een tijdelijke zorgregeling afgesproken die tot eind december 2018 zou duren. De vader heeft zich echter niet aan zijn woord gehouden.
De baan van de moeder bij [werkgever 1] leek toekomstbestendig, maar zij heeft uiteindelijk toch geen vaste aanstelling kunnen krijgen door de corona-crisis De moeder heeft een nieuwe baan gezocht in onder meer de omgeving [woonplaats vader] en de omgeving [woonplaats moeder] . Zij heeft per 9 maart 2020 een baan gevonden bij [werkgever 2] in [woonplaats moeder] ; het is een tijdelijk contract voor 24 uur per week. In de omgeving [woonplaats vader] waren wederom geen geschikte banen te vinden. De verandering van werkgever heeft niets gewijzigd in haar flexibiliteit en beschikbaarheid voor de kinderen. Bovendien, ook als de huidige aanstelling van de moeder niet verlengd wordt of omgezet wordt in een vaste aanstelling, zijn er in de omgeving [woonplaats moeder] meer mogelijkheden voor de moeder om zich te ontplooien en te groeien in haar vakgebied.
De zorgregeling zoals deze door de rechtbank is vastgesteld, wordt nagekomen. De moeder regelt echter nog steeds alle praktische zorgtaken voor de kinderen, zoals zwemles, een bezoek aan een (tand)arts en de kapper. Zij is genoodzaakt om al deze zorgtaken in te plannen op vrijdagmiddag na 14.00 uur, hetgeen erg lastig is. De vader toont hierin geen enkele flexibiliteit. In de door de moeder voorgestelde regeling kan de moeder deze taken beter uitoefenen, is zij meer betrokken bij de dagelijkse routine en leefwereld van de kinderen én kunnen zowel de vader als de moeder kwalitatief meer tijd met de kinderen doorbrengen, zodat er nog meer dan in de huidige regeling sprake is van gelijkwaardig ouderschap. Nu neemt oma vaderszijde veel zorgtaken op zich, terwijl het voor de kinderen beter is als ze door één van de ouders worden opgevoed. De moeder kan de kinderen naar school brengen, met ze lunchen en weer uit school ophalen. Zij heeft geen externe opvang nodig. Tijdens de coronacrisis toen de scholen gesloten waren, hebben partijen in onderling overleg een andere zorgverdeling afgesproken, waarbij de kinderen vier dagen bij de moeder verbleven en drie dagen bij de vader. Hieruit blijkt wederom dat de moeder beter dan de vader in staat is de zorgtaken te combineren met werk.
De kinderen zijn gewend in [woonplaats moeder] en in [woonplaats vader] en zij hebben het naar hun zin bij de moeder in [woonplaats moeder] . Zij hebben voldoende vriendjes en vriendinnetjes in de buurt, bij de zwemles en bij het kindertheater. De moeder heeft ook een netwerk in haar omgeving. De kinderen zijn nog jong en flexibel en het enige wat feitelijk zal veranderen in het leven van de kinderen als zij bij de moeder worden ingeschreven, is dat [minderjarige 1] naar een andere school zal gaan. [minderjarige 2] begint in groep 1 en hoeft dus niet van school te wisselen.
De kinderen hebben nu een eigen slaapkamer in de woning bij de moeder. Bij de vader slapen de kinderen vaak met de kinderen van de nieuwe partner van de vader op één kamer.
De moeder heeft gekozen voor een woning in een autoluwe omgeving. Er zijn veel speeltuinen en stadsparken, in tegenstelling tot [woonplaats vader] . De kinderen kunnen lopend naar school en er is voldoende middelbaar onderwijs beschikbaar. [minderjarige 1] kan bij de moeder terecht op een school die, gelet op het individueel onderwijs en kleine klassen, beter bij haar past.
Een bijzondere curator kan in de onderhavige kwestie de belangen van de kinderen behartigen en onderzoeken in hoeverre de wens van [minderjarige 1] om weer bij haar moeder te willen wonen en daar naar school te gaan, authentiek is.
Indien het hof anders beslist, dan wenst de moeder dat de kinderen naar de [school 1] in [woonplaats vader] zullen gaan, aangezien de huidige school een lesmethode hanteert die niet goed bij [minderjarige 1] past.
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Beide ouders hebben gedurende hun studie evenveel voor de kinderen gezorgd.
De ouders hebben na de scheiding gekozen voor een zogenoemde ‘bird nesting’-regeling, waarbij zij om de beurt met de kinderen in de woning verbleven. De kinderen konden op deze manier wennen aan de scheiding, wat ervoor heeft gezorgd dat het naar omstandigheden goed met hen gaat. Met de verhuizing van de moeder is er een einde aan deze regeling gekomen. De vader heeft van begin af aan aangegeven dat hij niet kon instemmen met een verhuizing van de kinderen naar [woonplaats moeder] . Desondanks is de moeder in augustus 2018 toch verhuisd en heeft zij de woonplaats van de kinderen verlaten.
Een verhuizing is niet in het belang van de kinderen. De kinderen zijn in [woonplaats vader] geworteld. De woning in [woonplaats vader] is gelegen in een fijne, kinderrijke wijk. [minderjarige 1] gaat al bijna drie jaar met veel plezier naar de [school 2] in [woonplaats vader] en heeft vaste vriendjes en vriendinnetjes in haar omgeving. De grootouders vormen een netwerk en kunnen inspringen in geval van nood. Oma vaderszijde heeft altijd een grote rol gehad bij de kinderen en de kinderen zijn aan haar gehecht. Het is echter de vader die voor de kinderen zorgt.
Het moet voor de moeder wel degelijk mogelijk zijn om een baan te vinden in de omgeving [woonplaats vader] , maar uit niets blijkt dat zij dit heeft geprobeerd. Dat de moeder niet wil overwegen om weer naar [woonplaats vader] te verhuizen geeft er verder blijk van dat zij haar eigen belangen voor die van de kinderen stelt. Afgezien van de baan van de moeder, is er geen enkele binding met [woonplaats moeder] . De woning van de moeder is bovendien niet geschikt voor twee kinderen. Sinds het vertrek van de moeder hebben de ouders met tussenkomst van de advocaten een voorlopige regeling afgesproken, waarbij het doordeweekse leven van de kinderen kan worden gecontinueerd. Aan deze regeling, die door de rechtbank is overgenomen, wordt nog steeds uitvoering gegeven en de kinderen zijn ermee vertrouwd geraakt. De vader werkt drie-en-een-halve dag per week en kan er zodoende veel voor de kinderen zijn. Temeer nu hij werkt op zaterdag: op het moment dat de kinderen bij de moeder zijn. De vader kan op deze manier voldoende inkomen genereren en in de echtelijke woning blijven wonen. De vader wil geen weekendvader zijn. Als de kinderen ouder worden gaan ze ook op vrijdag naar school en kan er geen gevolg meer worden gegeven aan het voorstel van de moeder.
De moeder heeft ervoor gekozen om te verhuizen, zodat het voor haar rekening en risico komt dat zij de kinderen minder ziet.
Er is een nieuwe partner, maar die is pas één keer met haar kinderen blijven slapen, als een soort slaapfeestje. Van samenwonen is geen sprake.
De schoolkeuze van [minderjarige 1] in [woonplaats vader] is destijds door de ouders gezamenlijk gemaakt. Dat de moeder thans een andere vorm van onderwijs geschikter acht, maakt niet dat de huidige school ongeschikt zou zijn. Het is juist dat [minderjarige 1] op het gebied van lezen wat achterblijft, maar daarvoor kunnen meerdere oorzaken zijn. Bovendien is [minderjarige 1] , zo is recent besloten, toch overgegaan naar de volgende groep. [minderjarige 1] heeft nog steeds last van de scheiding, zodat de rust en stabiliteit die zij en [minderjarige 2] nu ervaren, moet blijven voortduren. De kinderen hebben de afgelopen jaren al veel te verwerken gehad, zodat een verhuizing of een verandering van school niet in hun belang is.
Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om algemene opvoedingsproblemen met behulp van een bijzondere curator tot een oplossing te brengen. De vader wenst de kinderen gelet op hun leeftijd hier ook niet mee te belasten. De moeder heeft haar verzoek om een bijzondere curator te benoemen ook onvoldoende onderbouwd.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
Bijzonder aan deze zaak is dat beide ouders het liefst de kinderen zoveel mogelijk doordeweeks bij zich hebben. Daar kunnen overigens niet te veel conclusies aan worden verbonden.
Qua leeftijd en ontwikkeling kunnen de kinderen een verhuizing aan. De vraag is waarom je het zou willen voor de kinderen als de situatie nu ook goed is.
Dat oma vaderszijde veel oppast is de consequentie van het co-ouderschap op afstand. Als de ouders dichter bij elkaar zouden wonen zou het logischer zijn als zij de opvang van de kinderen van elkaar overnemen, maar dat kan nu dus niet. Als de werkgever van de moeder een groter beroep op haar gaat doen, zal zij ook opvang van kinderen moeten regelen in [woonplaats moeder] . De raad vindt het overigens niet zo erg dat oma bijspringt, omdat zij ook belangrijk is voor de kinderen.
De raad adviseert de situatie voor de kinderen niet te veranderen. De uitspraak van het hof zal duidelijkheid geven aan de ouders. Beide ouders willen het beste voor de kinderen en zij kunnen met elkaar overleggen: daarvoor heeft de raad de ouders al eerder een compliment gemaakt. In een situatie waarin het toekomstbeeld duidelijk is, kunnen de ouders met hulpverlening werken aan de knelpunten en valkuilen in hun onderlinge communicatie. Ook is het nodig dat, wanneer het hof een beslissing neemt die nadelig is voor een van de ouders, de ouder in kwestie zich daar wel bij neerlegt en dit ook uitstraalt naar de kinderen. De kinderen hebben er veel last van als zij merken dat een van de ouders de beslissing niet kan ondersteunen.
3.8.
Het hof oordeelt als volgt.
In de zaak met nummer 200.269.906/01
Vervangende toestemming verhuizing
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:BC5901).
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat aan de moeder geen vervangende toestemming kan worden gegeven om met de kinderen naar [woonplaats moeder] te verhuizen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.8.3.
Het belang van de moeder om vervangende toestemming te krijgen om met de kinderen naar [woonplaats moeder] te verhuizen was aanvankelijk daarin gelegen, dat zij aldaar bij het architectenbureau [werkgever 1] een toekomstbestendige baan had gevonden die paste bij haar niveau en opleiding en die haar, maar ook de kinderen, de gewenste financiële onafhankelijkheid bood. In het verlengde hiervan wil de moeder (in de parallelle procedure) dat het hoofdverblijf van de kinderen bij haar wordt bepaald en dat de kinderen, anders dan nu, doordeweeks bij haar zijn en een deel van de weekenden bij de vader verblijven. Zo kan zij beter haar zorgtaken uitvoeren en kunnen zowel de vader als de moeder kwalitatief meer tijd met de kinderen doorbrengen. Verder is zij van mening dat [woonplaats moeder] en omgeving de kinderen meer te bieden heeft dan (de omgeving van) [woonplaats vader] , waaronder een voor met name [minderjarige 1] meer geschikte school met kleinere klassen. Inmiddels is de situatie van de moeder gewijzigd: haar aanstelling bij [werkgever 1] is niet verlengd. Zij heeft een nieuwe (tijdelijke) baan voor 24 uur per week bij [werkgever 2] .
3.8.4.
Het hof gaat niet mee met de stelling van de moeder dat een verhuizing naar [woonplaats moeder] destijds, dan wel in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was/is.
Dat de moeder stelt de vrijheid te moeten hebben om zich in verband met werk elders te vestigen, laat onverlet, hoe prijzenswaardig het ook is dat zij financieel onafhankelijk wil zijn, dat ook de (niet financiële) belangen van de kinderen en die van de vader hierbij in het geding zijn (waarop het hof hieronder terugkomt).
De moeder stelt dat, hoewel haar aanstelling bij [werkgever 1] niet verlengd werd,
wederom is gebleken dat enkel in de omgeving [woonplaats moeder] banen te vinden zijn die aansluiten bij haar opleidingsniveau en expertise. Dit laat het hof in het midden, omdat, ook als aangenomen wordt dat de moeder alleen een geschikte baan in [woonplaats moeder] kan vinden, de moeder nog altijd onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat zij de afstand tussen [woonplaats vader] en [woonplaats moeder] (naar haar zeggen 60 km en een reistijd buiten de spits van 40 minuten, en met openbaar vervoer 1,5 uur) niet (tijdelijk) kon c.q. kan overbruggen.
3.8.5.
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder de verhuizing bovendien niet goed voorbereid.
Gebleken is dat partijen in april 2018 uit elkaar zijn gegaan en toen een zorgregeling zijn overeengekomen waarbij ieder van partijen gedurende een deel van de week voor de kinderen zorgde in de voormalige echtelijke woning in [woonplaats vader] (“bird nesting”).
Uit de stukken blijkt dat de moeder alvorens te verhuizen alternatieven voor een verhuizing naar [woonplaats moeder] niet heeft beproefd, zoals vanuit [woonplaats vader] haar werk in [woonplaats moeder] aanvangen, met de mogelijkheid om in die tijd ander werk of passende huisvesting in de buurt van [woonplaats vader] te vinden en met de vader (zo nodig met hulp) een passende zorgregeling voor de langere duur te treffen. Eerst nadat de moeder in augustus 2018 naar [woonplaats moeder] is verhuisd, zijn partijen een andere zorgregeling overeengekomen die inhield dat de kinderen ieder weekend bij de moeder verbleven ( [minderjarige 2] vanaf donderdagmiddag en [minderjarige 1] vanaf vrijdagmiddag) en bij de vader doordeweeks en eenmaal per maand op zondag. Dat deze regeling een tijdelijke zou zijn omdat de vader ermee akkoord was dat de kinderen vanaf januari 2019 bij de moeder zouden komen wonen, heeft de moeder in het licht van de gemotiveerde ontkenning van de vader niet of onvoldoende onderbouwd.
3.8.6.
Het hof volgt de vader in zijn stelling dat het in het belang van de kinderen is dat zij in hun vertrouwde omgeving in de nabijheid van familie kunnen blijven wonen, en dat [minderjarige 1] niet van school hoeft te veranderen, zeker in het licht van de echtscheiding van de ouders, die voor de kinderen al zoveel veranderingen met zich brengt.
De kinderen zijn in [woonplaats vader] geworteld en een groot deel van het netwerk van de ouders woont in (de omgeving) [woonplaats vader] . Met name de moeder van de vader ziet de kinderen vaak: oma ondersteunt de vader bij de zorgtaken als oppas van de kinderen, hetgeen het hof als een voordeel voor de kinderen beschouwt. Bij de vader wonen de kinderen nog altijd in de woning waarin zij tot nu toe zijn opgegroeid en in de (kindvriendelijke) buurt hebben zij vriendjes en vriendinnetjes. Wat de verdeling van de zorgtaken ook was tijdens het huwelijk van de ouders, inmiddels is al sinds 2 augustus 2018 sprake van een situatie waarbij de kinderen doordeweeks bij de vader verblijven en [minderjarige 1] in [woonplaats vader] naar school gaat en de kinderen in de weekenden bij de moeder verblijven.
In stedelijke gebieden zijn er wellicht meer voorzieningen voor opgroeiende kinderen (wat betreft culturele activiteiten, sport en voortgezet onderwijs bijvoorbeeld), maar er zijn ook voordelen aan het opgroeien in een kleinere gemeenschap zoals [woonplaats vader] : naar het oordeel van het hof zijn kinderen die opgroeien buiten grootstedelijke gebieden niet per definitie slechter af. Dat [minderjarige 1] bij de moeder terecht kan op een school die, gelet op het individueel onderwijs en kleine klassen, beter bij haar past, is op zich niet bepalend voor de onderhavige beslissing, nu dit type individueel onderwijs, naar algemeen bekend, niet alleen in [woonplaats moeder] beschikbaar is. Daarbij is het is aan de gezagdragende ouders om samen te beslissen over de voor [minderjarige 1] passende school.
Het hof acht beide ouders even goed in staat de kinderen een stabiel en veilig thuis te bieden en de zorgtaken op zich te nemen. Onder die omstandigheden prevaleert het belang van de kinderen bij rust, continuïteit en stabiliteit en dient de situatie zoals deze nu is in stand te blijven.
3.8.7.
Dat de kinderen volgens de moeder graag in [woonplaats moeder] willen wonen en met name [minderjarige 1] de wens heeft om naar de door de moeder uitgezochte school in [woonplaats moeder] te mogen gaan, is, wat er ook van zij of dit juist is, niet bepalend. Gelet op de erg jonge leeftijd van de kinderen, kunnen zij de reikwijdte en consequenties van een voorkeur/keuze immers nog onvoldoende overzien, zodat daaraan niet de waarde kan worden toegekend die de moeder voorstaat.
3.8.8.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het recht van de vader en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving door een verhuizing van de kinderen te zeer wordt beperkt. Het hof neemt, na eigen weging, over hetgeen de rechtbank daartoe onder punt 2.8 van de bestreden beschikking heeft overwogen. Het hof voegt daar nog aan toe, dat de door de moeder voorgestelde contacten tussen de vader en de kinderen in (een deel) van het weekend, in feite alleen op de vrijdag en in de andere week op de zondag zullen zijn, nu de vader wekelijks op zaterdag werkt. Dit betekent dat daardoor een ernstige inbreuk op de nu bestaande contacten tussen de vader en de kinderen wordt gemaakt.
Het waarborgen van kwalitatief gelijk ouderschap, staat overigens los van de verdeling van de zorg over de kinderen in tijd. Indien ouders weliswaar ongeveer evenveel tijd met kinderen kunnen doorbrengen, wil dat niet zeggen dat daarmee ook de kwaliteit van het contact is gewaarborgd. De kwaliteit van het contact zit ook in de manier waarop een ouder invulling kan geven aan het contact met en de zorg voor het kind. De vader zal in de door de moeder voorgestelde regeling minder tijd kunnen besteden aan de zorgtaken en minder betrokken kunnen zijn bij school, waaraan de vader echter veel waarde hecht: de vader wil doordeweeks voor de kinderen kunnen blijven zorgen op de wijze zoals dit nu gebeurt en geen weekendvader worden zoals de moeder voorstelt.
3.8.9.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat de belangen van de kinderen en de vader dat de huidige situatie wordt gehandhaafd dienen te prevaleren boven het belang van de moeder bij een verhuizing naar [woonplaats moeder] .
Bijzondere curator
3.8.10.
Het subsidiaire verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator wijst het hof af. Zoals hiervoor is overwogen, dienen de belangen van de kinderen een overweging van de eerste orde te zijn bij de beslissing op de onderhavige verzoeken van de moeder. Gelet hierop heeft de moeder, voor zover zij heeft gesteld dat de bijzondere curator de belangen van de kinderen in deze kwestie kan behartigen, de meerwaarde van een bijzondere curator in dezen onvoldoende onderbouwd. Waar de moeder stelt dat de bijzondere curator daarnaast kan onderzoeken in hoeverre de wens van [minderjarige 1] om weer bij haar moeder te willen wonen en daar naar school te gaan, authentiek is, verwijst het hof naar hetgeen hierover onder 3.8.7. is overwogen. Het hof voegt hieraan toe dat niet onaannemelijk is dat de kinderen de moeder in de huidige situatie doordeweeks zullen missen en dit ook aan de moeder kenbaar zullen maken, maar dat dit, hoe vervelend dit voor de kinderen ook is, mogelijk ook te maken kan hebben met de situatie dat partijen gescheiden leven. Dat bijzondere omstandigheden de aanleiding zijn om die wens te uiten heeft de moeder niet gesteld.
School
3.8.11.
Het meer subsidiaire verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven bij de [school 1] in [woonplaats vader] wijst het hof ook af, omdat de moeder niet dan wel onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de huidige school voor [minderjarige 1] niet passend zou zijn maar de door haar beoogde school wel.
Dat er de nodige zorgen over [minderjarige 1] zijn, onderschrijft ook de vader. Tijdens de mondelinge behandeling van het hof is echter gebleken dat [minderjarige 1] , tegen de verwachtingen in, toch over is gegaan naar de volgende groep. Het is juist in het belang van [minderjarige 1] dat zij naar deze school kan blijven gaan: een verandering van school zou afbreuk kunnen doen aan de vooruitgang die zij heeft geboekt.
3.8.12.
Het hof komt op grond van vorenstaande tot de slotsom dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
In de zaak met nummer 200.269.923/01
Hoofdverblijfplaats
3.8.13.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, toegewezen. De rechtbank heeft daartoe verwezen naar zijn beslissing in de tevens op 30 augustus 2019 onder hetzelfde zaaknummer aanhangige zaak, in combinatie met het feit dat de moeder ter zitting heeft aangegeven niet te willen terugverhuizen naar [woonplaats vader] .
3.8.14.
De moeder heeft in hoger beroep geen grieven aangevoerd anders dan die tegen de beschikking van de rechtbank in zake de vervangende toestemming verhuizing, die hiervóór zijn behandeld (onder zaaknummer 200.269.906). Gelet op de beslissing van het hof in die zaak, te weten dat de moeder ook in hoger beroep geen vervangende toestemming wordt verleend om met de kinderen naar [woonplaats moeder] te verhuizen en het feit dat zij tijdens de mondelinge behandeling van het hof heeft verklaard dat haar huidige woonsituatie ook bij een afwijzing van haar verzoek om vervangende toestemming blijft zoals deze nu is – de moeder zal in [woonplaats moeder] blijven wonen – zal de bestreden beschikking op het punt van de hoofdverblijfplaats worden bekrachtigd.
Zorgregeling
3.8.15.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking tevens een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald, ervan uitgaande dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn. In dat verband heeft de rechtbank het primaire verzoek van de moeder onbesproken gelaten. Tegen de door de rechtbank in de bestreden beschikking neergelegde zorgregeling heeft de moeder dan ook geen inhoudelijke grief aangevoerd. Zij verzoekt het hof echter alsnog een (ruime) zorgregeling (inclusief vakantieregeling) tussen de vader en de kinderen vast te stellen, (naar het hof begrijpt) voor zover het hoofdverblijf van de kinderen bij haar wordt bepaald. Gezien de beslissing van het hof over het hoofdverblijf van de kinderen, laat ook het hof het verzoek van de moeder om vaststelling van een zorgregeling tussen de vader en kinderen onbesproken.
Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.
3.10.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaken met nummers 200.269.906/01 en 200.269.923/01:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant (locatie ’s-Hertogenbosch) van 30 augustus 2019, gegeven onder de zaaknummers C/01/340877/ FA RK 18-5821 en C/01/340565 / FA RK 18-5644, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, L.Th.L.G. Pellis en E.H. Schijven-Bours en bijgestaan door de griffier en is op 23 juli 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.