ECLI:NL:GHSHE:2020:2345

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
200.278.711_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], werd uitgesproken. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren, verzocht de beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 juni 2020, waarbij de vader en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder voerde aan dat zij niet goed geïnformeerd was over de ondertoezichtstelling en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar culturele achtergrond en taalbarrière.

Het hof overwoog dat de ondertoezichtstelling oorspronkelijk was uitgesproken vanwege zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, maar dat de situatie inmiddels was veranderd. De ouders hadden inmiddels gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen verkregen en stonden open voor hulpverlening. De moeder had goede ervaringen met de hulpverlening van het SMO, waar zij in het Frans kon communiceren, wat de eerdere taalbarrière oploste. Het hof concludeerde dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen niet meer van dien aard waren dat deze een ondertoezichtstelling rechtvaardigden. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling af, met de mogelijkheid om in de toekomst opnieuw in te grijpen indien nodig.

De beslissing van het hof houdt in dat de ouders de kans krijgen om met de hulpverlening verder te werken aan de ontwikkeling van hun kinderen zonder de druk van een ondertoezichtstelling. De ouders hebben nu de mogelijkheid om in een vrijwillig kader te werken aan de stabiliteit en zorg voor hun kinderen, met de ondersteuning van de hulpverlening die hen vertrouwt en begrijpt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 23 juli 2020
Zaaknummer : 200.278.711/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/369236 / JE RK 20-345
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuid-West Nederland, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] en over [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: gecertificeerde instelling (GI)).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 maart 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 mei 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het inleidend verzoek strekkende tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren en de vader (hierna: de ouders). Voor de ouders is de heer E.J. Nyembo Katumbwe, bekend in het tolkregister onder tolknummer 3723, opgetreden als tolk;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de ouders zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen sedert 31 maart 2020 gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.2.
De ouders vormen samen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een gezin. De moeder heeft nog een zoon uit een eerdere relatie, [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2011. [minderjarige 3] woont eveneens bij de moeder en haar gezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 4 maart 2020 tot 2 maart 2021. Bij afzonderlijke beschikking heeft de rechtbank tevens [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI.
3.4.
Dit hoger beroep richt zich enkel tegen de beschikking waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de GI zijn gesteld.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals tezamen met de vader aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – aan dat SMO op verzoek van de vader van [minderjarige 3] (hierna: [de vader van minderjarige 3] ) betrokken is geraakt bij het gezin van moeder. De moeder is van te voren niet geïnformeerd over het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de raad. Eerst op de mondelinge behandeling in eerste aanleg is de moeder gebleken dat de zitting in eerste aanleg niet alleen over [minderjarige 3] ging, maar ook over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder had geen advocaat, maar was verschenen met haar ambulant begeleidster vanuit het SMO, die de zittingszaal niet mocht betreden. Vanuit de hulpverlening is er onvoldoende oog geweest voor haar taalbarrière en haar culturele achtergrond. Moeder ziet in dat er voor [minderjarige 3] een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, maar de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is enkel uitgesproken op een projectie die [hulpverlening] (hulpverlening) en school denken te zien bij [minderjarige 1] . Er is geen wederzijds vertrouwen tussen de moeder en de hulpverlening van [hulpverlening] . Vanuit het consultatiebureau en de huisarts zijn er geen zorgen gesignaleerd.
Doordat door school en [hulpverlening] enkel in het Nederlands is gecommuniceerd, en de ouders deze taal niet voldoende machtig zijn, hebben zij nimmer begrepen wat er van hen werd verwacht. Verwachtingen over en weer klopten niet en daardoor heeft de moeder nimmer de kans gekregen om de ambulante hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te laten slagen. Er is ook niet de juiste hulpverlening ingezet. Eerst had er stabiliteit dienen te komen op het gebied van huisvesting en financiën. De vader heeft inmiddels werk. De vader had aanvankelijk geen gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en is daardoor ook niet bij de hulpverlening betrokken geweest, maar inmiddels heeft hij ook het ouderlijk gezag verkregen, met hulp van mevrouw [medewerker SMO] van het SMO. Ouders zijn buiten spel gezet en ten onrechte wordt gedacht dat de moeder een verstandelijke beperking heeft. SMO is prima in staat het gezin te begeleiden en er zijn inmiddels goede resultaten behaald. Mevrouw [medewerker SMO] van het SMO, thans (buiten de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] ) de enige hulpverlener in het gezin, en de ouders communiceren met elkaar in het Frans, waardoor er geen taalbarrière is en bovendien heeft zij oog voor de culturele achtergrond van het gezin. Zij heeft aangegeven dat de ouders leerbaar zijn en signaleert geen problemen ten aanzien van het IQ van de moeder en/of eventuele trauma’s. Met behulp van mevrouw [medewerker SMO] is het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geregeld, gaat [minderjarige 1] inmiddels drie dagen per week naar de crèche, is er weer communicatie mogelijk tussen de moeder en [de vader van minderjarige 3] en wordt getracht andere huisvesting te regelen. De moeder dient dan ook de kans te krijgen met SMO in het ambulante kader verdere stappen te maken. Er is thans geen sprake van een bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de raad heeft ook niet concreet kunnen maken waar deze ontwikkelingsbedreiging uit zou bestaan. Zou in de toekomst anders blijken, dan kan snel geschakeld worden want er is al een gezinsvoogd voor [minderjarige 3] , met wie mevrouw [medewerker SMO] ook contact onderhoudt. Bovendien zit [minderjarige 1] op de crèche, dus als het niet goed gaat, dan zal dat ook vanuit die kant gesignaleerd worden.
3.6.
Uit het rapport van de raad van 19 februari 2020 blijkt dat er sprake is van multi-problematiek. Er is reeds gedurende jaren sprake van terugkerende periodes van forse overbelasting bij de moeder, ten gevolge van haar persoonlijke problematiek (belast verleden, financiële problemen, huisuitzetting) en het gegeven dat [minderjarige 3] specifieke problematiek heeft, wat extra aandacht en zorg vraagt van de moeder, waardoor zij een hoge draaglast heeft. Ondanks de inzet van intensieve hulpverlening (bewindvoering en regelzaken rondom post, financiën, woning, opvoedingsondersteuning etc.) gedurende de afgelopen jaren, blijven deze periodes van terugval snel terugkomen, waardoor geconcludeerd kan worden dat de hulpverlening niet beklijft en door onderlinge afstemming onvoldoende van de grond komt. Door [hulpverlening] werd gezien dat de moeder geen openheid geeft over haar schulden en zich niet aan regels en afspraken houdt, waardoor haar financiële problemen verergeren en woonruimte opnieuw in het geding kan komen. Bovengenoemde zorgen houden een ernstig risico in voor de ontwikkeling van de kinderen, omdat er een groot risico is dat de ouders niet in voldoende stabiliteit en continuïteit in de basale zorg en veiligheid zullen kunnen voorzien en hen onvoldoende stimuleren, waardoor ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mogelijk een ontwikkelingsachterstand oplopen. Vanuit Prisma werden reeds zorgen gezien in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Gezien wordt dat de moeder overbelast is en onvoldoende tegemoetkomt aan de behoeften van de kinderen. Ook maakt zij keuzes, die niet in het belang zijn van de kinderen, zoals geen toezicht houden op de kinderen. Vanuit [hulpverlening] kwam ook naar voren dat het de moeder niet lukt om adequaat te handelen bij het corrigeren van negatief gedrag van de kinderen en dat de moeder ook niet tijdig medische zorg voor de kinderen inschakelt. De kinderen krijgen hiermee niet de aandacht, sturing en stimulans die zij nodig hebben, wat van belang is voor het ontwikkelen van een adequate gehechtheidsrelatie. De moeder is voor de hulpverlening nauwelijks bereikbaar, ook niet wanneer berichten in het Frans worden verstuurd. Er is geen zicht op of deze communicatieproblemen worden veroorzaakt door een taalbarrière of dat eventuele andere problemen hierbij een rol spelen. Vanuit de hulpverlening wordt de twijfel uitgesproken of de moeder wel echt in staat is tot verandering, gezien het feit dat zij de adviezen niet opvolgt.
Tot slot ziet de raad in het visieverschil tussen enerzijds [hulpverlening] , school en het sociaal wijkteam en anderzijds SMO een andere grote zorg. Het feit dat er verschil van visie is over de zorgen, maakt de aanpak van de problemen lastig, omdat er vanuit de diverse hulpverleners andere signalen naar de moeder worden gegeven. De zorg van de raad bestaat hierin dat onvoldoende afstemming en gezamenlijke visie bestaat bij de hulpverlening, waarbij het risico bestaat dat de moeder mogelijk gebruik maakt van de situatie door partijen tegen elkaar uit te spelen of de situatie als minder nijpend in te schatten. De verdeeldheid bij de hulpverlening draagt eraan bij dat een en ander onvoldoende van de grond komt. Door de diversiteit aan hulp ontbreekt het aan een duidelijke en concrete aanpak, wat essentieel is om toe te werken naar een stabiele, veilige opvoedingssituatie en een positieve algehele ontwikkeling van de kinderen.
3.6.1.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat de moeder niet is geïnformeerd over het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit is zeker wel gebeurd, met behulp van een tolk. Voorts wordt betwist dat er geen oog is geweest voor de culturele achtergrond van het gezin. Er is geen sprake van projectie, maar van observatie. Er zijn veel zorgen op meerdere gebieden en regie is nodig om hulpverlening bij elkaar te brengen, om tot een plan te komen om de ontwikkeling van de kinderen te borgen en om moeder te ontlasten. Er zijn wat onduidelijkheden ten aanzien van moeder die uitgezocht dienen te worden, zoals haar IQ en haar mogelijkheden tot het realiseren van hechting. De meeste zorgen in het gezin gingen uit naar [minderjarige 3] , maar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn ook nog erg klein. Over het algemeen zie je dan nog weinig klachtgedrag, maar er zijn wel enkele signalen. Ten aanzien van [minderjarige 1] gaat het er dan om dat hij, zoals ook blijkt uit het rapport, een ontwikkelingsachterstand lijkt te hebben, niet wil luisteren, geen “nee” accepteert en vaker slaat dan zijn leeftijdsgenoten. [minderjarige 2] laat weinig emotie zien, is weinig alert, minimaal beweeglijk en slap bij het oppakken. De zorgen zitten niet zozeer op de veiligheid, maar op ontwikkeling van de kinderen. Door de multi-problematiek in combinatie met het klachtgedrag, worden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hun ontwikkeling bedreigd. De kinderen zijn weliswaar nog heel jong, maar een “verkeerde afslag” bij dergelijke jonge kinderen is heel groot.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW/Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de rechtbank op goede gronden die het hof overneemt en na eigen afweging en waardering tot de zijne maakt, is uitgesproken. Inmiddels is de situatie echter gewijzigd. Het hof stelt vast dat er weliswaar nog steeds enige zorgen zijn ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar is van oordeel dat deze inmiddels niet meer van dien aard zijn dat zij grond bieden voor de conclusie dat aan de voorwaarden voor ondertoezichtstelling is voldaan. Daarbij heeft het hof meegewogen dat uit het rapport van de raad blijkt dat er geen duidelijk zicht bestaat op de mogelijkheden en belemmeringen van de vader, terwijl hij inmiddels wél met het ouderlijk gezag is belast. Daar komt bij dat de ouders inmiddels open staan voor hulpverlening, hetgeen ook blijkt uit het feit dat zij in het vrijwillig kader hulp aanvaarden van mevrouw [medewerker SMO] van het SMO, van wie zij veel steun krijgen en in wie zij veel vertrouwen hebben. De ouders kunnen in het Frans met haar communiceren, waardoor er, in tegenstelling tot eerdere hulpverlening die betrokken was in het gezin, geen sprake (meer) is van een taalbarrière. Zij heeft in korte tijd al veel kunnen bereiken in het gezin. Zo heeft zij de ouders geholpen met het realiseren van het gezamenlijk ouderlijk gezag, heeft zij bewerkstelligd dat de moeder en [de vader van minderjarige 3] weer met elkaar communiceren en heeft zij ervoor gezorgd dat [minderjarige 1] drie dagen per week naar de crèche gaat, hetgeen zijn ontwikkeling ten goede komt. Buiten de gezinsvoogd die in het kader van de thans lopende ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] reeds betrokken is bij het gezin, is mevrouw [medewerker SMO] – die ook contact onderhoudt met de gezinsvoogd – thans de enige in het gezin betrokken hulpverleenster (in het vrijwillig kader), zodat daarmee de zorg van de raad dat er onvoldoende afstemming en gezamenlijke visie bestaat bij de (vrijwillige) hulpverlening (SMO/Prisma ( [hulpverlening] )/CJG [plaats] /sociaal wijkteam [plaats] ), is ondervangen. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof een ondertoezichtstelling thans een te zwaar middel om de bestaande zorgen omtrent [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen, temeer nu het hof van oordeel is dat verwacht kan worden dat deze zorgen in het vrijwillige kader kunnen worden weggenomen. De wens om zicht te houden op de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , vormt in dit geval dan ook onvoldoende grond om de inbreuk op het ouderlijk gezag, die de ondertoezichtstelling uit haar aard is, op dit moment nog te handhaven. In dit oordeel heeft het hof betrokken dat de gezinsvoogd die thans aan het gezin is verbonden, ook ná de beëindiging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan het gezin verbonden zal blijven vanwege de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] . Mochten er zich in de toekomst nieuwe zorgen voordoen omtrent [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , dan kan er ook snel worden ingegrepen.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking gedeeltelijk dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de raad alsnog dient te worden afgewezen met ingang van heden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van heden de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 4 maart 2020;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van heden alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ;
bekrachtigt de genoemde beschikking over de periode van 4 maart 2020 tot heden;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.J.M. van Arkel- van Gasselt en is op 23 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.