ECLI:NL:GHSHE:2020:2344

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
200.278.097_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ouderschapsconflict

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het verzoek tot ondertoezichtstelling van haar twee minderjarige kinderen werd afgewezen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. C.F.M.L. van Beukering-Michielsen, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden alsnog toe te wijzen. De vader, vertegenwoordigd door mr. D.P.J. van der Putten, verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2020 zijn beide ouders gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de raad. Het hof heeft de minderjarigen in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken, wat zij ook hebben gedaan. De moeder stelde dat de onrust in de thuissituatie en de partnerproblematiek tussen de ouders een directe bedreiging vormen voor de ontwikkeling van de kinderen. De vader betwistte dit en stelde dat de kinderen goed functioneren en dat de hulpverlening zich vooral op de ouders moet richten. De raad steunde het verzoek van de moeder, maar het hof concludeerde dat niet voldaan was aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 23 juli 2020
Zaaknummer : 200.278.097/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/354488 / JE RK 20-47
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.F.M.L. van Beukering-Michielsen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 13 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 mei 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van negen maanden, alsnog toe te wijzen.
2.2.
Er is van de zijde van de raad geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 juni 2020, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juli 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. C.F.M.L. van Beukering-Michielsen;
  • de vader, bijgestaan door mr. D.P.J. van der Putten;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt. [minderjarige 1] is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. [minderjarige 2] heeft het hof een brief gestuurd, die ter griffie is ingekomen op 1 juli 2020. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van het verhoor van [minderjarige 1] en de inhoud van de brief van [minderjarige 2] zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 januari 2020;
  • de brief met producties 9 tot en met 12 van de advocaat van de moeder d.d. 29 juni 2020;
  • het V6-formulier met productie 13 van de advocaat van de moeder d.d. 30 juni 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan. De onrust in de thuissituatie en de partnerproblematiek tussen de ouders hebben een directe weerslag op het welbevinden van de kinderen waardoor zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. De vader heeft onvoldoende oog voor de partnerproblematiek die tussen de ouders speelt. Evenmin heeft hij voldoende oog voor de behoeften van de kinderen in deze situatie. Hij is niet bereid om hulpverlening te accepteren. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de vader, ondanks zijn toezegging daartoe, geen contact heeft opgenomen met Topaze om in het belang van de kinderen daar met de moeder een traject te gaan volgen. Zolang de ouders niet onder begeleiding van passende hulpverlening aan de slag gaan, zal er niets veranderen in de huidige situatie en zal deze gespannen blijven voor de kinderen die zich daardoor onveilig kunnen voelen. Op het moment dat de ouders samen hulpverlening krijgen, is de verwachting gerechtvaardigd dat zij binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
3.5.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan. Er is geen sprake van een situatie waarin de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Gezien de omstandigheden gaat het eigenlijk best goed met de kinderen en zijn er geen directe concrete zorgen. Ze doen het goed op school, zijn vrolijk en lijken goed in hun vel te zitten. Het dient te gaan om hulpverlening aan de ouders en niet zozeer aan de kinderen. De communicatie tussen de ouders moet worden verbeterd. Geadviseerd is om in het kader van de scheiding en het verbeteren van de communicatie tussen de ouders een traject bij Topaze te starten. De ouders zijn ook doorverwezen en hebben gedurende een periode van drie maanden op de wachtlijst gestaan. Er heeft een intake plaatsgevonden. Echter, zo bleek, was de insteek van Topaze hulpverlening aan de kinderen en niet aan de ouders of de verhouding tussen de ouders. De vader kon zich daarin niet vinden, omdat de kinderen meermaals hadden aangegeven genoeg te hebben gepraat over de scheiding en verder te willen met hun leven. Omdat de ouders het niet eens werden over het behandelplan is de hulpverlening van Topaze niet opgestart. Van een weigerende houding aan de zijde van de vader was geen sprake. De huidige situatie is dat partijen zijn aangemeld voor mediation in de procedure die loopt bij de rechtbank waarbij de vrouw heeft verzocht om een vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Vanwege de coronamaatregelen is het traject nog niet gestart. De vader hoopt dat dit alsnog spoedig zal gebeuren. Eerder is gebleken dat partijen alsdan goed in staat zijn om samen afspraken te maken. Ook heeft de vader bemerkt dat indien er afspraken gemaakt zijn, de rust wederkeert. Op dit moment zijn er goede tijdelijke afspraken die naar behoren worden uitgevoerd.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het navolgende verklaard. De raad ondersteunt het verzoek van de moeder tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Tussen de ouders zijn nog altijd visieverschillen over veel aspecten van de opvoeding. Dit maakt de situatie voor de kinderen gespannen en in zekere mate onveilig. Hulpverlening komt niet van de grond, terwijl dit noodzakelijk is om de situatie tussen de ouders te verbeteren. Aan de ouders wordt geadviseerd om het STOP-traject bij Topaze te gaan volgen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. In hoger beroep zijn ook geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aangevoerd. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is met de ouders gesproken over het volgen van het STOP-traject bij Topaze. Beide ouders hebben aangegeven te begrijpen wat het STOP-traject inhoudt en zij hebben zonder enig voorbehoud toegezegd daaraan hun medewerking te willen verlenen. Ook de advocaten van partijen hebben nadrukkelijk verklaard zich daarvoor te willen inzetten.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 februari 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en A.M. van Riemsdijk en is op 23 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.