Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige], hierna te noemen [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op de dag van zijn geboorte, 23 juli 2020. De moeder, appellante in deze zaak, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant aangevochten, waarin de uithuisplaatsing van haar kind werd goedgekeurd. De moeder was van mening dat er geen onveilige situatie was die onmiddellijke uithuisplaatsing rechtvaardigde, en dat zij in staat was om voor haar kind te zorgen. De rechtbank had eerder besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2020 werd de moeder niet gehoord, maar de raad en de GI gaven aan dat er zorgen waren over de stabiliteit van de thuissituatie en de zorgcapaciteiten van de moeder. Het hof overwoog dat de situatie bij de moeder op de dag van de geboorte ernstig was, en dat er een acute bedreiging voor de minderjarige bestond. De moeder had eerder aangegeven dat zij niet in staat zou zijn om voor een kind met een handicap te zorgen, en er waren meldingen van mishandeling door de vader. Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en dat de beslissingen van de rechtbank terecht waren.
Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank, waarbij de uithuisplaatsing voor een periode van zes maanden werd goedgekeurd. De GI kreeg de tijd om te onderzoeken of de moeder in staat was om de zorg voor haar kind op zich te nemen, en de rol van de vader zou ook in overweging moeten worden genomen. De beslissing van het hof werd op 23 juli 2020 openbaar uitgesproken.