ECLI:NL:GHSHE:2020:2341

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
200.276.702_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, geboren uit het ontbonden huwelijk van de moeder en de vader. De kinderen staan sinds 20 augustus 2018 onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI). De rechtbank heeft op 13 maart 2020 de GI gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen tot uiterlijk 20 augustus 2020. De moeder en de stiefvader zijn in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, omdat zij van mening zijn dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is en zij een veilige thuissituatie kunnen bieden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juli 2020 hebben de moeder, de stiefvader en de GI hun standpunten toegelicht. De moeder en de stiefvader hebben aangegeven dat zij openstaan voor hulpverlening en dat er positieve resultaten zijn geboekt met de Multi Systeem Therapie (MST). De GI daarentegen heeft betoogd dat de ouders niet in staat zijn om hun opvoedingsmethoden blijvend te veranderen en dat de thuissituatie instabiel blijft. De vader heeft ook zijn zorgen geuit over de situatie en pleit voor handhaving van de uithuisplaatsing.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de ouders onvoldoende leerbaar zijn gebleken en er nog steeds zorgen zijn over de opvoedvaardigheden en de thuissituatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 23 juli 2020
Zaaknummer : 200.276.702/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/355107 / JE RK 20-183
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
en
[de stiefvader]
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de moeder respectievelijk de stiefvader,
advocaat: mr. M.M. van Woensel,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze beschikking gaat over:
-
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 3](hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 maart 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 april 2020, hebben de moeder en de stiefvader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 mei 2020, heeft de GI verzocht de moeder en de stiefvader niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel dit beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder en de stiefvader, bijgestaan door mr. Van Woensel;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader.
De raad is niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 februari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn, voor zover thans van belang, [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren. De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De ouders hebben ook nog een meerderjarige zoon, [meerderjarige zoon] .
3.2.
De kinderen staan sinds 20 augustus 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 20 augustus 2020.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 13 maart 2020 tot uiterlijk 20 augustus 2020 uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder.
3.4.
De moeder en de stiefvader kunnen zich met deze beschikking niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder en de stiefvader voeren, samengevat, het volgende aan.
Een uithuisplaatsing is niet noodzakelijk. De moeder en de stiefvader bieden de kinderen een veilige en stabiele thuissituatie. De Multi Systeem Therapie (MST) heeft positieve resultaten opgeleverd. Met Prisma zijn de moeder en de stiefvader gestopt omdat het niet klikte met de laatste begeleidster. Prisma kwam ook alleen voor hulp bij het runnen van een gezin en de huishouding. De moeder en de stiefvader staan nog wel open voor advies en hulpverlening om de situatie verder te verbeteren. Tegen de ondertoezichtstelling hebben zij geen bezwaar.
Als de kinderen thuis komen, moet er eerst gewerkt worden aan het trauma dat de kinderen en de moeder hebben opgelopen in de gezinssituatie met de vader, voordat andere zaken aangepakt kunnen worden, zoals het aanbrengen van meer structuur en het aanleren van de kinderen hoe zij hun kamer moeten opruimen. Aan het opgelopen trauma is nog niets gedaan. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn wel naar een psycholoog geweest, maar dat was nog in de onderzoeksfase en dus nog geen therapie. De kinderen kunnen direct thuis komen. Zij hebben allemaal een eigen kamer en het huis is helemaal schoon. De moeder is gestopt met werken zodat zij meer tijd heeft voor de kinderen. Het is de bedoeling dat de moeder en de stiefvader in de voormalige echtelijke woning blijven wonen.
3.6.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
Met intensieve hulpverlening (MST en Intensieve Ambulante Gezinsondersteuning (IAG) vanuit Prisma) is ingezet op het ondersteunen van de moeder en de stiefvader bij de opvoeding en het vergroten van hun opvoedvaardigheden en hun leerbaarheid. Zij kunnen het geleerde echter niet blijvend toepassen. Zij zijn niet in staat hun opvoeding te veranderen en kunnen niet aansluiten bij de behoefte van ieder kind. Net als MST ervaart IAG dat de thuissituatie van de kinderen instabiel is en dat er veel zorgen zijn. Zo is de scheiding tussen de moeder en de vader nog niet afgerond, wordt er negatief gesproken over de vader, zijn er ruzies tussen de moeder en de stiefvader in het bijzijn van de kinderen en ruzies met de omgeving, is er een hond die bijt, zijn er financiële zorgen en is de woning boven rommelig en onhygiënisch. De school en het Herlaarhof hebben grote zorgen over [minderjarige 3] . [minderjarige 2] is gediagnosticeerd met PDD-NOS en [naam] maakt zich grote zorgen over haar hechting. [minderjarige 1] heeft veel schoolverzuim gehad. Hij staat niet open voor behandelplekken. Volgens de moeder en de stiefvader is bij hem sprake van een gameverslaving maar bij Novadic Kentron wordt dit niet gezien en volgens Prisma ligt zijn gedrag aan de opvoeding.
Het perspectief van de kinderen ligt niet meer bij de moeder en de stiefvader. Het grootste probleem zit in de thuissituatie. Die is niet zodanig dat de kinderen daar naartoe terug kunnen. Het lukt de moeder en de stiefvader niet om het geleerde te blijven toepassen. Het ontbreekt hen aan basisvaardigheden, zoals het op tijd naar school brengen, afspraken nakomen, toezien op de persoonlijke verzorging van de kinderen, op een normale manier met elkaar praten, niet schreeuwen, de kinderen leren hun kamers op te ruimen, liefde en affectie tonen. Dit staat nog los van eventuele problematiek bij de kinderen.
3.7.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De uithuisplaatsing moet worden gehandhaafd. Sinds de kinderen uit huis zijn geplaatst zitten zij lekker in hun vel en hebben zij rust gekregen. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] praten niet meer negatief. De vader spreekt [minderjarige 2] en [minderjarige 3] regelmatig. Met [minderjarige 1] en [meerderjarige zoon] heeft de vader geen contact. De kinderen hebben wel een trauma opgelopen maar dat is ontstaan sinds de stiefvader bij hen in huis woont.
De moeder heeft tweeëneenhalf jaar de tijd gehad om de voormalige echtelijke woning over te nemen. De vader gaat een kort geding aanhangig maken om ervoor te zorgen dat deze woning wordt verkocht.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
De moeder en de stiefvader zijn onvoldoende leerbaar gebleken. Ondanks de inzet van intensieve hulpverlening in de afgelopen jaren zijn de moeder en de stiefvader niet in staat geweest hun opvoedingsmethode ten aanzien van de kinderen (blijvend) te veranderen. Bij ieder van de kinderen is sprake van eigen problematiek en de moeder en de stiefvader sluiten onvoldoende aan bij de opvoedbehoeften van ieder van de kinderen. Het ontbreekt hen al aan voldoende basis(opvoed)vaardigheden. Volgens de moeder en de stiefvader is de situatie verbeterd en zijn een aantal zorgen weggenomen: het huis is opgeruimd, de kinderen hebben ieder een eigen opgeruimde kamer en de hond is weg. Daarbij is de moeder van mening dat er bij een thuisplaatsing eerst gewerkt zal moeten worden aan het trauma dat de kinderen hebben opgelopen voordat er aan andere zaken gewerkt kan worden.
Naar het oordeel van het hof is deze door de ouders geschetste verbetering van de situatie echter nog heel pril en daarmee onvoldoende bestendig gebleken. Bovendien gaat het niet alleen om feitelijke zaken als opruimen van het huis en het wegdoen van de hond, er zijn nog altijd andere zorgen, zoals die over andere (pedagogische) vaardigheden van de moeder en de stiefvader. Deze andere zaken zien juist op het creëren van een veilige en gezonde leefomgeving en het opvoeden van de kinderen en hieraan dient bij een thuisplaatsing direct te zijn voldaan c.q. gewerkt te worden en dat kan niet wachten totdat eventuele trauma’s bij de kinderen verwerkt zijn. Het hof constateert daarbij dat de moeder en de stiefvader enerzijds en de vader anderzijds verschillen van mening omtrent de oorzaak van het ontstaan van de trauma’s van de kinderen. Ook gaat er mogelijk nog een gerechtelijke procedure spelen over de voormalige echtelijke woning, hetgeen gevolgen zou kunnen hebben voor de verblijfplaats van de moeder en de stiefvader en daarmee voor de kinderen indien er geen sprake meer zou zijn van een uithuisplaatsing. Bovendien leidt een dergelijke procedure weer tot spanningen tussen de ouders hetgeen zijn weerslag kan hebben op deze kinderen. Al het voorgaande in aanmerking nemende acht het hof de verleende machtiging uithuisplaatsing in het belang van de kinderen nog steeds noodzakelijk.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 maart 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.M.C. Dumoulin en M.L.F.J. Schyns en is op 23 juli 2020 uitgesproken door C.N.M. Antens in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.