Uitspraak
1.[belanghebbende 1] ,
3. [belanghebbende 3] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
hoofdzaak(200.276.438/01) verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende Rabobank niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen. In het
incident(200.276.438/02) heeft [appellant] verzocht de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen voor de duur van de appelprocedure, dan wel tot een andere datum door het hof in goede justitie te bepalen. Kosten rechtens.
hoofdzaakverzocht [appellant] in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen, voor zoveel nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, zulks met veroordeling van [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van deze instantie, de nakosten daaronder begrepen. In het
incidentheeft Rabobank verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van voormelde beschikking te handhaven en aldus [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in het ‘incidentele verzoek’, althans dit ‘incidentele verzoek’ af te wijzen, met veroordeling van [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het incident.
hoofdzaak), althans het hoger beroep ongegrond te verklaren alsmede het
incidentaf te wijzen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van der Leeuw;
- dhr. [naam 1] en mw. [naam 2] (toehoorder), namens Rabobank, bijgestaan door mr. S. Brenninkmeijer, waarnemend voor mr. Van Lith;
- de heer [belanghebbende 1] , ook namens de Holding [belanghebbende 2] B.V., koper respectievelijk derde hypotheekhouder, bijgestaan door mr. Stoks.
3.De beoordeling
Voorts is niet althans onvoldoende gesteld of gebleken dat overigens niet aan de voorwaarden van de artikelen 3:268 en 3:269 BW is voldaan. Voor zover de voorzieningenrechter hiertoe gehouden was, acht het hof - gelet op de betogen van Rabobank en [belanghebbende 1] - voldoende aannemelijk dat de voorzieningenrechter wel rekening heeft gehouden met de door [appellant] overgelegde bijlagen (inclusief het taxatierapport uit 2017) en/of met zijn belangen. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht de goedkeuring tot de verkoop van het onderpand aan [belanghebbende 1] verleend en is aldus niet buiten het toepassingsgebied van artikel 3:268 BW getreden, noch heeft de voorzieningenrechter het artikel ten onrechte toegepast of buiten toepassing gelaten of essentiële vormen verzuimd.
Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat de voorzieningenrechter de Rabobank gelegenheid had moeten bieden te reageren, geldt dat [appellant] op dit punt niet voor de belangen van Rabobank kan opkomen. Bovendien heeft Rabobank al gereageerd bij brief van 23 maart 2020 op hetgeen [appellant] nader heeft aangevoerd. Van schending van hoor en wederhoor is dan ook geen sprake geweest.