In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de verdachte tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, gedateerd 1 mei 2019. De verdachte, geboren in 1985, is beschuldigd van mishandeling en vernieling, met betrekking tot twee parketnummers. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name voor wat betreft de vrijspraak van de politierechter in de zaak met parketnummer 03-074653-19. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet ontvankelijk is in het hoger beroep voor de tenlasteleggingen die door de eerste rechter zijn vrijgesproken, in overeenstemming met artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.
Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die heeft verzocht om bevestiging van het vonnis waarvan beroep. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de ten laste gelegde feiten, maar het hof heeft geoordeeld dat de bewijsvoering van de eerste rechter niet voldeed aan de eisen van het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft de bewijsvoering in haar geheel vervangen en aanvullende bewijsoverwegingen toegevoegd.
Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor de feiten die onder parketnummer 03-032460-19 zijn ten laste gelegd. De beslissing van het hof is op 15 juli 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. N. van der Velden.