ECLI:NL:GHSHE:2020:2302

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
20-001413-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter in strafzaken met betrekking tot mishandeling en vernieling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de verdachte tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, gedateerd 1 mei 2019. De verdachte, geboren in 1985, is beschuldigd van mishandeling en vernieling, met betrekking tot twee parketnummers. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name voor wat betreft de vrijspraak van de politierechter in de zaak met parketnummer 03-074653-19. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet ontvankelijk is in het hoger beroep voor de tenlasteleggingen die door de eerste rechter zijn vrijgesproken, in overeenstemming met artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.

Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die heeft verzocht om bevestiging van het vonnis waarvan beroep. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de ten laste gelegde feiten, maar het hof heeft geoordeeld dat de bewijsvoering van de eerste rechter niet voldeed aan de eisen van het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft de bewijsvoering in haar geheel vervangen en aanvullende bewijsoverwegingen toegevoegd.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor de feiten die onder parketnummer 03-032460-19 zijn ten laste gelegd. De beslissing van het hof is op 15 juli 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. N. van der Velden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001413-19
Uitspraak : 15 juli 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 1 mei 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-032460-19 en 03-074653-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen in de zaken onder de parketnummers 03-107134-18 en 03-180587-17, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte is bij het vonnis waarvan beroep:
  • vrijgesproken van de bij parketnummer 03-074653-19 onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten;
  • ter zake van de bij parketnummer 03-032460-19 onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten, te weten – kort gezegd – mishandeling en vernieling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Voorts heeft de eerste rechter beide voornoemde vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen toegewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte richt zich (mede) tegen de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte bij parketnummer 03-074653-19 onder 1. en 2. ten laste werd gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft:
  • primair bepleit dat de verdachte van beide onder parketnummer 03-032460-19 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken en dat bovenvermelde vorderingen tot tenuitvoerlegging zullen worden afgewezen;
  • subsidiair -voor het geval het hof toch tot enige bewezenverklaring zou komen- bepleit dat zal worden volstaan met oplegging van een taakstraf en dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging zullen worden afgewezen dan wel dat, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de betreffende gevangenisstraffen te geven, (telkens) een taakstraf zal worden gelast.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, in haar geheel te worden vervangen, omdat de eerste rechter heeft volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, terwijl het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast voegt het hof, mede in reactie op het in hoger beroep door de verdediging gevoerde vrijspraakverweer, de navolgende bewijsoverwegingen toe.
De bewezenverklaring door de eerste rechter komt uitsluitend te berusten op de hierna bedoelde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van de bij parketnummer 03-032460-19 onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat:
- er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot enige bewezenverklaring te kunnen komen, zodat het bewijsminimum niet kan worden gehaald;
- als het bewijsminimum wel kan worden gehaald, het bewijs onvoldoende overtuigt omdat het in de aangifte beschreven geweld niet overeenkomt met het gecon-stateerde letsel en de onderhavige TV niet op de grond is aangetroffen, zoals door de aangeefster is verklaard en de grond geen verse schadesporen vertoont.
Het hof overweegt als volgt.
Het verweer inhoudende dat niet voldaan is aan het wettelijk bewijsminimum (artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering) wordt onbesproken gelaten, aangezien dit rechtstreeks wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen
Voorts blijkt uit die bewijsmiddelen het volgende.
De door de aangeefster omschreven mishandeling door verdachte, voor zover inhoudende dat hij haar met een vuist in haar gezicht sloeg en dat zij daarop meteen hevige pijn aan haar linker oog voelde, wordt ondersteund door de waarneming van verbalisant Vos kort na het onderhavige gebeuren, inhoudende dat hij zag dat de aangeefster een rode verdikking onder haar linker oog had, alsmede door de foto’s opgenomen op de pagina’s 7-9 van het politiedossier.
Voor zover het verweer is gestoeld op de stelling dat niet kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten in de kamer van de aangeefster is geweest, wordt het rechtstreeks weersproken door de eigen verklaring van de verdachte, afgelegd bij zijn politieverhoor d.d. 9 februari 2019, opgenomen op pagina 27 van het politiedossier.
De verbalisant houdt op die pagina verdachte het volgende voor:
M= mededeling verbalisant
V=Vraag verbalisant
A=Antwoord verdachte.
M: [aangever] (hof: [aangever] ) verklaarde het volgende: ”Vandaag zaterdag 9 februari 2019, omstreeks 03.10 uur, was [verdachte] (hof: verdachte) in mijn appartement toen ik tegen hem zei dat ik een time-out wilde in onze relatie. Ik wilde dit omdat [verdachte] drugs gebruikt en ik hier even niet meer tegen kon. [verdachte] zei toen tegen mij dat dat goed was en is toen op een rustige manier weer naar zijn eigen appartement gegaan. Korte tijd later kwam hij terug. Toen ik de deur openmaakte stapte hij meteen mijn woning binnen en ging in bed liggen. Ik zei toen tegen [verdachte] dat ik dat niet wilde en ik zei dat ik wilde dat hij weg moest gaan.”
V: Wat kun jij hierover verklaren?
Verdachte verklaart daarop:
A: Ik lag gewoon daar te slapen. Zij is toen een paar keer op en neer gerend. Toen kwam ze terug. Toen zei ze dat ik moest vertrekken.”
Hieruit leidt het hof af dat de verdachte zich in de woonruimte van de aangeefster heeft bevonden.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de politie de in de tenlastelegging onder 2. bedoelde TV in de kamer van de aangeefster heeft aangetroffen in ernstig beschadigde staat, met afgebroken delen daarvan en scherven op de grond daarnaast liggend, hetgeen de verklaring van de aangeefster, voor zover inhoudende dat zij zag dat de verdachte haar TV (‘die daar staat’), oppakte en hard op de grond gooide, ondersteunt. De enkele omstandigheid dat de TV nadien werd aangetroffen op de kast waarop hij kennelijk eerder ook stond, kan daaraan niet afdoen.
Aldus worden de aan het verweer ten grondslag gelegde stellingen rechtstreeks weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zodat het in al zijn onderdelen wordt verworpen.
II.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
III.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-074653-19 onder 1. en 2. tenlastegelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. E.N. van der Spoel, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 15 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.