ECLI:NL:GHSHE:2020:2212

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.277.932_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing met betrekking tot contactmomenten

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) tot contactmomenten met haar minderjarige kind, [minderjarige], te laten vervallen. De GI had eerder een contactregeling vastgesteld waarbij de moeder en [minderjarige] slechts eenmaal per twee weken contact hadden. De moeder is van mening dat deze regeling niet in het belang van [minderjarige] is en verzoekt om een uitbreiding van de contactmomenten.

De rechtbank heeft het verzoek van de moeder afgewezen, waarop zij in hoger beroep is gegaan. Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. T. Grootenhuis, terwijl de GI vertegenwoordigd was door twee medewerkers. De vader van [minderjarige] is niet verschenen, en de Raad voor de Kinderbescherming heeft zich met een bericht van verhindering afgemeld.

Het hof heeft de schriftelijke aanwijzing van de GI beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende gemotiveerd is. De moeder heeft onvoldoende emotionele toestemming gegeven voor de uithuisplaatsing van [minderjarige], wat leidt tot loyaliteitsproblemen. Het hof oordeelt dat de beperking van het contact tussen de moeder en [minderjarige] noodzakelijk is voor het welzijn van het kind. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het verzoek van de moeder wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 juli 2020
Zaaknummer : 200.277.932/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/369302 / JE RK 20-358
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. Grootenhuis,
tegen
Stichting Jeugdbescherming West, regio Zuid-Holland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 april 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 mei 2020, heeft de moeder het hof verzocht voornoemde beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
1. de schriftelijke aanwijzing van 12 februari 2020 vervallen te verklaren;
2. een omgangsregeling vast te stellen waarbij eenmaal per week gedurende een dagdeel, dan wel gedurende drie uren, onbegeleide omgang plaatsvindt tussen de moeder en [minderjarige] ;
3. dan wel een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het hof in het belang van [minderjarige] acht, waarbij in ieder geval op frequente basis omgang plaatsvindt tussen de moeder en [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 juni 2020, heeft de GI het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Grootenhuis;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De raad is, met bericht van verhindering, ook niet verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] is vanaf 10 september 2012 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 1 november 2019, zoals is verbeterd bij beschikking van 6 december 2019, verlengd tot 10 oktober 2020.
3.3.
Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank ook de GI gemachtigd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 1 november 2019 tot 10 oktober 2020.
3.4.
[minderjarige] verblijft sinds 1 november 2019 in een gezinshuis. Eerst vonden de contactmomenten van de ouders met [minderjarige] op het kantoor van de GI plaats onder begeleiding van de jeugdbeschermer. Daarna is besloten dat de contactmomenten in het gezinshuis plaatsvinden en dat [minderjarige] iedere week na schooltijd een begeleid contact met één van de ouders heeft (één keer in de twee weken met de moeder en één keer in de twee weken met de vader) van anderhalf uur.
De moeder was het aanvankelijk eens met deze regeling. Op 20 januari 2020 heeft zij via haar advocaat aan de GI kenbaar gemaakt dat zij het niet langer eens is met deze regeling en heeft zij verzocht om uitbreiding van haar contactmomenten naar eenmaal per week gedurende een dagdeel. Daarbij heeft zij verzocht om de beslissing op haar verzoek in een schriftelijke aanwijzing op te nemen.
3.5.
De GI heeft op 12 februari 2020 een schriftelijke aanwijzing gegeven met betrekking tot het contact tussen de moeder en [minderjarige] . Hierin heeft de GI de volgende contactregeling vastgesteld:
“De contactregeling tussen mevrouw [de moeder] en [minderjarige] vindt 1x in de twee weken plaats in het gezinshuis (in de regel op dinsdagmiddag) voor de duur van 1,5 uur onder begeleiding van de gezinshuisouders. In vakanties, met feestdagen en overige bijzonderheden kan van de dinsdagmiddag worden afgeweken in gezamenlijk overleg tussen het gezinshuis en moeder.”
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank bij die beschikking het verzoek van de moeder tot vaststelling van een contactregeling afgewezen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan.
De schriftelijke aanwijzing is onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en niet in het belang van [minderjarige] . Er is wel voldoende aanleiding om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en om de contactregeling uit te breiden. De contactregeling tussen haar en [minderjarige] verloopt goed en heeft geen negatieve invloed op de rust, stabiliteit en veiligheid die [minderjarige] in het gezinshuis ervaart. Zij belast [minderjarige] niet met haar standpunt over de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis. Een uitgebreidere regeling voorkomt dat [minderjarige] van zijn moeder vervreemdt en dat een eventuele thuisplaatsing in de toekomst wordt bemoeilijkt. Het perspectief van [minderjarige] is te vroeg bepaald. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken. Zij heeft nu medicatie voor haar fysieke klachten waardoor zij zich stabieler voelt en zij ervaart veel steun van haar huidige partner. Zij ziet voor zich dat zij samen met haar huidige partner voor [minderjarige] kan zorgen. Gelet daarop moet er een passende contactregeling komen.
De frequentie van haar contact met [minderjarige] moet los staan van de frequentie van het contact van de vader met [minderjarige] . Frequenter contact kan ten goede komen aan de relatie tussen de moeder en [minderjarige] en zal een positieve invloed hebben op de verwerking van het door de GI gestelde trauma van [minderjarige] en zijn hechtingsproblematiek. De kindfactoren alsmede de kindsignalen bij [minderjarige] na afloop van de contactmomenten in het gezinshuis zijn niet van dien aard dat die aan uitbreiding van de contactregeling in de weg hoeven te staan.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
Op dit moment kan geen uitgebreidere contactregeling plaatsvinden dan de regeling die in de schriftelijke aanwijzing staat weergegeven. [minderjarige] heeft nog onvoldoende rust, stabiliteit en veiligheid in het gezinshuis gevonden. Het contact tussen [minderjarige] en de moeder heeft daar wel invloed op. [minderjarige] heeft er direct en indirect last van dat de moeder (en de vader) onvoldoende achter de plaatsing in het gezinshuis staan. Afgelopen periode is zijn zorgelijke gedrag toegenomen. [minderjarige] komt vanwege zijn eerdere ervaringen, hechtingsproblematiek en loyaliteit naar de ouders klem te zitten met zijn gevoelens voor het gezinshuis en de gezinshuisouders. Om deze reden is met spoed hulpverlening gezocht voor [minderjarige] binnen de specialistische GGZ. [minderjarige] staat inmiddels op de wachtlijst bij [naam] voor aanvullende diagnostiek en behandeling.
Daarnaast zijn er zorgen over de moeder op het psychische en lichamelijke vlak. Een voorbeeld hiervan is dat de moeder vanwege paniekklachten een aantal maanden (van eind februari 2020 tot half juni 2020) het contact met de GI heeft afgehouden, waardoor het contact tussen haar en [minderjarige] niet mogelijk was. Wanneer de moeder onvoldoende beschikbaar is, leidt dat tot onrust bij [minderjarige] .
Momenteel is het uitgangspunt dat de hoeveelheid van het contact van de ouders met [minderjarige] gelijk is. Reden hiervoor is dat [minderjarige] het lastig vindt om te schakelen tussen de verschillende contacten met de ouders en de gezinshuisouders. Dit blijkt uit de kindsignalen die [minderjarige] voorafgaand en na afloop van de bezoeken laat zien (gedragsveranderingen, zelfbepalend gedrag, minder rust). In het geval het contact met de moeder wat betreft de duur en/of de frequentie zou worden uitgebreid terwijl het contact met de vader hetzelfde blijft, wordt een groter beroep op [minderjarige] gedaan wat zal leiden tot minder rust, stabiliteit en veiligheid voor [minderjarige] in het gezinshuis.
Het perspectief van [minderjarige] is in juni 2020 bepaald. De GI heeft besloten dat een thuisplaatsing bij één van beide ouders niet reëel is binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn. Deze beslissing staat los van de inhoud van de schriftelijke aanwijzing. De factoren die aan de schriftelijke aanwijzing ten grondslag liggen, golden reeds voor de perspectiefbepaling.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Op grond van het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een schriftelijke aanwijzing en is – voor zover hier van belang – artikel 1:264 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:264 lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
3.9.3.
De schriftelijke aanwijzing van de GI dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het hof dient dan ook in de eerste plaats te beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en toereikend is gemotiveerd. Vervolgens dient inhoudelijk te worden beoordeeld of de beperking van het contact als weergegeven in de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is.
3.9.4.
Het hof stelt vast dat de moeder geen bezwaren heeft tegen de wijze van totstandkoming van de schriftelijke aanwijzing. De gronden van haar hoger beroep zijn enkel gericht tegen de motivering van de schriftelijke aanwijzing. Het hof volgt de moeder niet in haar standpunt dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd.
In de schriftelijke aanwijzing heeft de GI de belemmerende factoren voor uitbreiding van de contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder duidelijk uiteengezet. Daarbij heeft de GI een onderscheid gemaakt tussen de kindfactoren, de ouderfactoren en de ouder-kind interactie factoren die bepalend zijn voor de beslissing van de GI betreffende de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] . Tevens heeft de GI afzonderlijk toegelicht waarom gezien de loyaliteitsproblemen van [minderjarige] uitbreiding van de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] op dit moment niet in het belang is van [minderjarige] .
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen en toereikend is gemotiveerd.
3.9.5.
Het hof is voorts van oordeel dat de beperking van het contact tussen de moeder en [minderjarige] , zoals bepaald in de schriftelijke aanwijzing, thans noodzakelijk is. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de moeder tot op heden onvoldoende in staat is emotionele toestemming te geven voor het verblijf van [minderjarige] in het gezinshuis. De moeder stelt dat zij [minderjarige] met haar visie niet belast, maar door de GI is voldoende aannemelijk gemaakt dat voor [minderjarige] direct en indirect merkbaar is dat de moeder niet achter de plaatsing in het gezinshuis staat. Dit vergroot de loyaliteitsproblematiek bij [minderjarige] ten opzichte van beide ouders en de gezinshuisouders.
Daarnaast is naar voren gekomen dat ook het contact van [minderjarige] met beide ouders een groot beroep doet op zijn loyaliteitsgevoelens ten opzichte van beide ouders en de gezinshuisouders. De schakelmomenten tussen de contactmomenten met de moeder, de contactmomenten met de vader en het dagelijkse leven in het gezinshuis vragen te veel van [minderjarige] , wat zijn weerslag heeft op het gedrag van [minderjarige] in het gezinshuis. [minderjarige] laat ambivalent en wisselend gedrag zien van boosheid en agressie, naar claimend en manipulerend gedrag.
Het hof acht voldoende aannemelijk gemaakt dat gezien deze omstandigheden een in frequentie en duur evenredige verdeling van het contact voor [minderjarige] belangrijk is. De moeder stelt weliswaar dat haar contactregeling met [minderjarige] los moet staan van de contactregeling die de vader met [minderjarige] heeft, maar voor [minderjarige] is een verschil in contact met de ouders op dit moment wel een probleem vanwege zijn loyaliteitsconflict. Een uitbreiding van het contact met de moeder, zoals de moeder heeft verzocht, zou [minderjarige] te veel belasten.
Daarbij komt dat de zorgen over het gedrag van [minderjarige] afgelopen periode dusdanig zijn toegenomen dat [minderjarige] is aangemeld bij [naam] voor nader onderzoek en behandeling.
3.10.
De bestreden beschikking dient daarom te worden bekrachtigd. Al het overige dat de moeder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 16 juli 2020 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier