ECLI:NL:GHSHE:2020:2211

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.277.925_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot de moeder en de William Schrikker Stichting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.G.P. Voragen, verzet zich tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, die op 3 februari 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft goedgekeurd. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna de gecertificeerde instelling (GI), is de verweerster in deze procedure.

De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de grond voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig is en dat de verlenging van de uithuisplaatsing disproportioneel is. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 2020 is de moeder niet verschenen, maar haar advocaat heeft de redenen voor haar afwezigheid toegelicht. De GI heeft in haar verweerschrift gesteld dat de moeder niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar verzoek, en dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.

Het hof heeft de zorgen over de pedagogische situatie bij de moeder overwogen, waarbij het opmerkt dat de moeder niet in staat lijkt om haar emoties te reguleren en dat er zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige]. De moeder ontkent de noodzaak van hulpverlening en de GI heeft aangegeven dat [minderjarige] trauma's heeft opgelopen door de onveilige thuissituatie. Het hof heeft geconcludeerd dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De bestreden beschikking is bekrachtigd, en het hof heeft benadrukt dat de moeder eerst hulp voor zichzelf moet zoeken voordat er veranderingen in de huidige situatie van [minderjarige] kunnen worden overwogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 juli 2020
Zaaknummer : 200.277.925/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/266334 / JE RK 19-1677 en C/03/272679 / JE RK 19-3028
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen te Heerlen,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 3 mei 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en (zo begrijpt het hof uit de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Voragen gegeven toelichting) het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 juni 2020, heeft de GI verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Voragen, namens de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
2.3.1.
De moeder is behoorlijk opgeroepen maar niet ter zitting verschenen. Mr. Voragen heeft tijdens de mondelinge behandeling de (voornaamste) reden van de afwezigheid van de moeder nader toegelicht: een bezoekmoment tussen de moeder en [minderjarige] op de dag van de mondelinge behandeling.
De raad is, met bericht van verhindering van 5 juni 2020, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het procesdossier van de eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van de moeder bij V6-formulier van 10 juni 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] stond van 17 januari 2012 tot 17 januari 2017 onder toezicht van de GI. In het kader van die ondertoezichtstelling is [minderjarige] al eens uithuisgeplaatst geweest.
[minderjarige] staat sinds 17 augustus 2018 wederom onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 17 februari 2020.
3.3.
Bij beschikking van 2 december 2019 is een machtiging verleend voor de plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder, voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 17 februari 2020.
[minderjarige] verbleef aanvankelijk in een crisisopvang van Xonar. Sinds februari 2020 verblijft [minderjarige] in een gezinshuis ( [gezinshuis] te [plaats] ).
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 17 augustus 2020 alsmede de aan de stichting verleende machtiging verlengd om [minderjarige] tot uiterlijk 17 augustus 2020 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat – het volgende aan.
De grond voor de ondertoezichtstelling is niet (meer) aanwezig. De hulpverlening is positief over de moeder. Er zijn geen onderzoeksresultaten om te delen, omdat er geen ziekte is die gediagnosticeerd of behandeld kan worden.
Ten onrechte is ook de uithuisplaatsing verlengd. De moeder weet niet welke trauma’s [minderjarige] zou kunnen hebben. Er is één incident geweest, waarbij één slag is gegeven; de moeder heeft [minderjarige] (verder) niet mishandeld. Jonge kinderen hebben wel vaker blauwe plekken. De blauwe kaak van [minderjarige] is het gevolg van een val op het balkon. De uithuisplaatsing is daarom een disproportionele maatregel. Alleen op basis van de niet bewezen verklaring van de GI dat [minderjarige] zou hebben verklaard dat zij vaker is mishandeld, is de machtiging verlengd. Er dient een (raads)onderzoek te worden bevolen naar de gestelde trauma’s van [minderjarige] . De stellingen van de GI zijn klakkeloos overgenomen, terwijl de moeder niet wordt geloofd waar zij stelt dat [minderjarige] heeft gezegd dat zij weer bij de moeder wil gaan wonen. De moeder stelt subsidiair een ‘light versie’ van een uithuisplaatsing voor, waarbij [minderjarige] om de week of in het weekend bij de moeder verblijft.
Op het incident op 12 maart 2020 op school, waarbij de moeder is gebeld om te helpen bij het rustig krijgen van [minderjarige] , heeft de moeder een andere visie dan de GI: het is niet verkeerd om methode van straffen en belonen toe te passen; de moeder heeft de medewerker van medewerker van Zorgen en Zo niet bedreigd of onheus bejegend. Uit de reactie van [minderjarige] kan bovendien worden opgemaakt dat zij de moeder mist en haar graag ziet.
De moeder komt soms wat ongelukkig over, maar zij is het er niet mee eens dat gesteld wordt dat zij problemen met emotieregulatie heeft. De moeder betwist de overige zorgen over de opvoedsituatie bij haar thuis, zoals het vermeende drugsgebruik.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
De moeder wilde de onderzoeksresultaten die betrekking hebben om het psychologisch onderzoek naar [minderjarige] , uitgevoerd binnen SBO “het Mozaïk” niet delen. Gesprekken met een praktijkondersteuner zijn volgens de GI niet genoeg voor de moeder: zij dient zich te laten behandelen voor haar emotieregulatie-problematiek. De moeder is onvoorspelbaar, laat stemmingswisselingen en verbale en fysieke agressie zien tegenover [minderjarige] en de hulpverlening (Anacare en Zorgen en Zo). Er is een patroon waarbij de moeder steeds ‘terugvalt in emoties’, afspraken niet nakomt en [minderjarige] weghoudt van school. Wat de oorzaak ook is, zij heeft hulp nodig. Daarnaast zal de moeder aangewezen blijven op pedagogische ondersteuning.
[minderjarige] lijkt trauma’s te hebben opgelopen door de mishandeling en het opgroeien in een instabiele thuissituatie. Ook een (tweede) uithuisplaatsing heeft de nodige impact op een kind. [minderjarige] start op korte termijn met psychomotorische therapie, in verband met het negatieve gedrag van [minderjarige] . De resultaten hiervan zullen gebruikt worden om te bepalen of nog verdere hulpverlening moet worden ingezet voor [minderjarige] . Het gaat nog steeds niet goed met [minderjarige] ; zij vraagt meer van haar verzorgers dan een gemiddeld kind. [minderjarige] “groeit” wel sinds de plaatsing in het gezinshuis. Zij gaat dagelijks naar school waar zij sinds begin mei 2020 positief gedrag laat zien en weer toekomt aan leren. [minderjarige] lijkt zich steeds veiliger te voelen en is de verbinding aangegaan in het gezin. [minderjarige] voelt zich steeds vrijer om uitspraken te doen over de thuissituatie bij de moeder, welke uitspraken doen vermoeden dat de situatie zorgelijker was dan aanvankelijk werd gedacht. Zij vertoont gedrag dat niet passend is bij een meisje van haar leeftijd. Er zijn meerdere blauwe plekken gezien bij [minderjarige] . Ook vertelt [minderjarige] over de verbale agressie van de moeder richting haar. Een kind slaan tast de waardigheid van een kind aan, valt onder kindermishandeling en is verboden in Nederland. De manier waarop de moeder tijdens het incident op school op 12 maart 2020 [minderjarige] heeft aangesproken, acht de GI niet pedagogisch verantwoord. Het verdriet dat [minderjarige] daarbij heeft laten zien, kan voortkomen uit loyaliteit richting de moeder die lange tijd haar enige opvoeder is geweest.
De moeder (h)erkent de zorgen en trauma’s bij [minderjarige] niet. De opvoedsituatie wordt zodanig onveilig ingeschat dat een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is. Er is al een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ingediend.
Tijdens de coronamaatregelen hadden de moeder en [minderjarige] via videobellen contact. Vanaf 8 juni jongstleden is er tweemaal per week, vier weken lang, gedurende twee uur begeleid contact in de woning van de moeder. Daarbij wordt onderzocht wat de pedagogische vaardigheden van de moeder zijn. Een langer contact is niet mogelijk, omdat de moeder zich niet langer dan twee uur op [minderjarige] kan concentreren. Een ‘light’ uithuisplaatsing is niet realistisch. Begeleiding van het contact is vanwege het onvoorspelbare en agressieve gedrag van de moeder nodig, aldus de GI.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Uit de toelichting van mr. Voragen tijdens de mondelinge behandeling begrijpt het hof dat het hoger beroep niet is gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wel tegen de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] .
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen afweging tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.8.5.
Het hof maakt uit de stukken op dat er veel zorgen zijn over het pedagogische klimaat bij de moeder. Anders dan de moeder stelt zijn, gezien de overlegde stukken en gehoord de mondelinge toelichting hierop, deze zorgen niet gebaseerd op één incident waarbij de moeder [minderjarige] een slag of klap zou hebben gegeven. In dit verband wijst het hof er onder meer op dat bij het douchen van [minderjarige] het de groepsleiding was opgevallen dat [minderjarige] een blauw oog had, een blauwe kaak en blauwe plekjes gecentreerd op armen, polsen en benen. Anders dan de moeder doet voorkomen, is van een val van een balkon niet gebleken terwijl het argument dat kinderen vaker blauwe plekken hebben in voorkomende gevallen mogelijk juist kan zijn, maar daarbij gaat het in de regel om zogeheten huis-tuin-en-keuken blauwe plekken en niet om blauwe plekken op de plaatsen en in de hoeveelheid zoals die bij [minderjarige] zijn aangetroffen.
Afgezien hiervan, lijkt de moeder zich richting [minderjarige] ook (verbaal) agressief te hebben opgesteld, hetgeen als een vorm van geestelijke mishandeling zou kunnen worden gezien. Dit gedrag staat niet op zichzelf, want, zo blijkt uit de overgelegde stukken, ook naar anderen toe is de moeder onvoldoende in staat gebleken haar emoties te reguleren; zo wordt in de stukken bijvoorbeeld gesproken van het, in het bijzijn van [minderjarige] , regelmatig gebruik van scheldwoorden en het regelmatig spreken met stemverheffing tegen de jeugdzorgmedewerkers. Bij de moeder lijkt sprake te zijn van persoonlijke problematiek, maar doordat zij ontkent hulp nodig te hebben en daarmee dus geen hulpvraag heeft, komt een (passende) behandeling in het kader van emotieregulatie-problematiek niet van de grond.
Waar het hof op basis van de overgelegde stukken evenmin aan voorbij kan gaan, is dat [minderjarige] sinds de uithuisplaatsing opmerkelijk gedrag laat zien en dat zij zorgelijke uitspraken over de thuissituatie doet en verder uitspraken die niet bij haar leeftijd passen. De zorgen over de thuissituatie bij de moeder zijn hierdoor alleen maar toegenomen ten opzichte van de situatie ten tijde van de uithuisplaatsing. Het hof deelt de zorgen van de GI over de impact die de onveilige situatie bij de moeder op [minderjarige] heeft gehad.
Er zijn ook zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder. In de thuissituatie bij de moeder was er onvoldoende structuur en hield de moeder [minderjarige] regelmatig ongeoorloofd thuis van school, waardoor [minderjarige] veel heeft gemist op school.
3.8.6.
Het verantwoorde en stabiele pedagogische klimaat in het gezinshuis doet [minderjarige] thans echter goed. Langzaam begint [minderjarige] zich namelijk meer open te stellen en laat zij een voorzichtige positieve groei zien. [minderjarige] heeft het nodig dat zij geholpen wordt bij haar gedragsproblemen en bij het verwerken van traumatische gebeurtenissen. In het kader van PMT dat binnenkort zal starten, moet duidelijk worden of verdere hulpverlening noodzakelijk is en in welke vorm. Aangezien [minderjarige] net begint te wennen en zich begint te ontplooien in het gezinshuis en hulpverlening op korte termijn gaat beginnen, is het naar het oordeel van het hof nu zeker niet het moment om verandering te brengen in haar situatie. Nu de moeder de problemen en trauma’s van [minderjarige] en daarmee de noodzaak van de hulpverlening voor [minderjarige] (en zichzelf) niet althans onvoldoende erkent, zou reeds daarom continuering van de huidige positieve lijn ernstig in gevaar komen. Bovendien, nu een eerdere thuisplaatsing van [minderjarige] is mislukt, dient in haar belang uiterst behoedzaam te worden omgegaan met een eventuele tweede thuisplaatsing: het afbreukrisico bij weer een mislukte thuisplaatsing is groot.
3.8.7.
Van belang is dat de moeder eerst hulp voor zichzelf gaat zoeken, ook om (tijdens de uithuisplaatsing) tot een betere samenwerking met de hulpverlening en de GI te kunnen komen en om de bezoeken aan [minderjarige] op een prettige manier te laten verlopen. Vervolgens zal het nodig zijn om in de thuissituatie bij de moeder pedagogische ondersteuning in te zetten, maar het hof begrijpt dat dit nu nog niet aan de orde kan zijn.
Een uithuisplaatsing ‘light’ zoals de moeder voorstelt, waarbij [minderjarige] bijvoorbeeld in de weekenden bij de moeder verblijft, is op dit moment evenmin aan de orde. De bezoeken van de moeder aan [minderjarige] moeten thans nog begeleid worden vanwege het onvoorspelbare en agressieve gedrag van de moeder. Bovendien is gebleken dat de huidige omgangsregeling gezien de beperkte aandachtspanne van de moeder op dit moment het hoogst haalbare is.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 februari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.M.C. Dumoulin en E.H. Schijven-Bours en bijgestaan door de griffier en is op 16 juli 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.