In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013, onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Intervence. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.J.A. Roeleven, verzet zich tegen deze ondertoezichtstelling, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. M.C. Buntsma, de ondertoezichtstelling ondersteunt. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 juni 2020, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI aanwezig waren.
De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling niet nodig is, omdat het goed gaat met [minderjarige] en er geen ernstige bedreiging voor zijn ontwikkeling is. Ze wijst op de negatieve houding van [minderjarige] ten opzichte van zijn vader, die volgens haar voortkomt uit eerdere ervaringen van seksueel misbruik. De vader daarentegen betoogt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en om de communicatie tussen hem en [minderjarige] te herstellen.
Het hof overweegt dat voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind het essentieel is dat het contact heeft met beide ouders. Het hof concludeert dat de huidige situatie, waarin [minderjarige] geen contact heeft met zijn vader, een ernstige bedreiging voor zijn ontwikkeling vormt. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en stelt dat er een ondertoezichtstelling moet komen om de noodzakelijke hulpverlening en begeleiding te waarborgen.