ECLI:NL:GHSHE:2020:2209

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.275.098_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ondertoezichtstelling minderjarigen en afwijzing verzoek Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, verzocht het hof om de ondertoezichtstelling te vernietigen. De rechtbank had eerder besloten de kinderen onder toezicht te stellen vanwege zorgen over hun ontwikkeling en de relatie met hun vader. De moeder betwistte dat er sprake was van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen en voerde aan dat de kinderen momenteel te kwetsbaar zijn voor contactherstel met de vader. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling niet de gewenste resultaten opleverde en dat de kinderen en de moeder in verwarring verkeerden over de doelen van de ondertoezichtstelling. Het hof oordeelde dat de moeder voldoende zorg accepteert voor de kinderen en dat de ondertoezichtstelling op dit moment niet noodzakelijk is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling afgewezen, maar de eerdere beschikking voor de periode van ondertoezichtstelling tot de uitspraak is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 juli 2020
Zaaknummer : 200.275.098/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/363954 / JE RK 19-1881
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.M. ten Velde te Tilburg,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Jeugdbescherming Brabant, kantoorhoudende te [kantoorplaats] (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling, de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 maart 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 29 mei 2020, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Velde;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die tijdens de mondelinge behandeling van het hof door mr. Van Velde aan het hof is overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het e-mailbericht van 11 juni 2020 van [toenmalige gezinsvoogd] , toenmalige gezinsvoogd, met als bijlage het Plan van Aanpak d.d. 18 mei 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [de vader] (hierna: de vader) zijn - voor zover hier van belang – geboren [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna tezamen ook: de kinderen).
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder betwist dat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling bij de kinderen, enkel omdat zij geen reëel beeld zouden kunnen vormen van de vader. De moeder is zich bewust van het belang van het contact tussen de vader en de kinderen, maar daarvoor is nu geen ruimte bij de kinderen. Het belang van de kinderen is, na meerdere mislukte trajecten bij Sterk Huis, gebaat bij rust. [minderjarige 1] spreekt letterlijk uit daar behoefte aan te hebben. Er moet eerst aan de eigen problematiek van de kinderen en aan stabiliteit gewerkt worden. Het is niet in het belang van de kinderen als zij, naast de hulpverlening die er al is en naast school en andere sociale verplichtingen, met nog meer hulpverlening geconfronteerd worden. De kans dat een poging om het contact met de vader te herstellen zal falen is thans levensgroot; dan zal de band met de vader voor altijd verloren gaan. Zodra de kinderen de extra belasting aankunnen, zal de moeder weer aan het contactherstel gaan werken. De moeder praat wel met de kinderen over de vader, bijvoorbeeld door (leuke) karakterkenmerken van de kinderen te vergelijken met die van de vader en zijn familie. De kinderen vinden het ook erg fijn om te merken dat zij belangrijk zijn voor de vader. Buiten de druk die de vader oplegt met de procedures, merken zij daar echter niets van: de vader stuurt niet eens een kaartje op de verjaardag van de kinderen.
Voor [minderjarige 1] is schoolmaatschappelijk werk betrokken en [minderjarige 2] heeft een psycholoog/ psychiater. [minderjarige 2] is kwetsbaar vanwege haar vroeggeboorte. De situatie rondom het contact met de vader is volgens de hulpverlening een mogelijke reden voor de problematiek van [minderjarige 2] . De moeder heeft sinds april 2019 een psycholoog ( [psycholoog] ), met wie zij werkt aan traumaverwerking door middel van EMDR. De behandeling stagneert rondom de procedures rondom de vader.
Sinds de ondertoezichtstelling zijn er meer hulpverleners betrokken die niet op de hoogte zijn/contact houden met de bestaande hulpverlening. De communicatie door de GI over de aanleiding en de doelen van de ondertoezichtstelling laat zeer te wensen over. Pas na zes maanden is er een Plan van Aanpak opgesteld. De moeder wilde zich eigenlijk neerleggen bij de ondertoezichtstelling – zij zag in dat het ook kansen bood – maar gaandeweg zag zij de boel ontsporen; in het belang van de kinderen is zij toch van de beslissing in appel gekomen.
De ondertoezichtstelling is enkel uitgesproken omdat de moeder geen toestemming gaf aan de raad om met de kinderen in gesprek te gaan. De moeder wilde echter niet dat de kinderen overvraagd zouden worden, wat [minderjarige 2] betreft op uitdrukkelijk advies van de medisch specialisten die haar behandelen. De moeder had meer tijd nodig om het conceptrapport van de raad te lezen, aangezien zij dat samen met haar behandelaar wilde doen. Dit kon niet binnen de vierentwintig uur die de raad haar had gegeven. De moeder heeft de communicatie met de raad via haar toenmalige advocaat laten lopen, op advies van haar behandelaar. In het kader van de ondertoezichtstelling communiceert zij zelf met de gezinsvoogd.
3.5.
De raad heeft ter zitting van het hof, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Er ligt een lijvig raadsrapport. Er is veel gedaan om de moeder in beweging te krijgen: meer dan in een gemiddeld raadsonderzoek. De insteek van de raad was in eerste instantie dat men de moeder en de kinderen niet te veel onder druk wilden zetten.
Gehoord de wijze waarop de moeder nu tijdens de mondelinge behandeling van het hof spreekt, zou toch goed met haar samen te werken moeten zijn. Dat was in het kader van het raadsonderzoek echter onmogelijk.
Het is belangrijk om deze zaak in beweging te houden. Het negatieve beeld dat de kinderen van de vader hebben is zeer slecht voor het beeld dat zij van zichzelf hebben, met alle gevolgen van dien. Hoe langer de situatie voortduurt, hoe groter bovendien de verwijdering wordt. Er staat niets tegenover dat negatieve beeld: dan wordt het monsterbeeld alleen maar groter. De kinderen hebben een neutraal iemand nodig die hen uitleg kan geven, zodat het negatieve beeld dat zij hebben niet gevoed wordt.
De raad heeft gezocht naar een manier van samenwerking, waarbij rekening wordt gehouden met de therapie en de beschadigde ontwikkeling van de kinderen. De moeder heeft die kans niet gegrepen. De situatie zat muurvast. Als de moeder echter om een langere termijn zou hebben gevraagd, zou de raad dat hebben gegeven. Gezien de manier waarop de moeder tijdens de laatste fase van het raadsonderzoek heeft gecommuniceerd, had de raad weinig vertrouwen in de manier waarop zij de bevindingen van de raad aan de kinderen zou uitleggen.
Of de ondertoezichtstelling en de in dat kader in te zetten hulpverlening een averechts effect zullen hebben, zal afhangen van de opstelling van de moeder. Iedere hulpverlener en de GI zoekt de samenwerking op. De raad is van mening dat er binnen een ondertoezichtstelling meer kansen zijn om de situatie in beweging te krijgen. Daarbij moet zorgvuldig en zonder te veel druk op te leggen, bekeken worden aan welke wieltjes gedraaid moeten worden.
De raad vindt niet dat er op korte termijn contact moet komen tussen de vader en de kinderen; aan het negatieve vaderbeeld zal eerst gewerkt moeten worden.
Het is positief dat de moeder zegt dat zij wil dat de kinderen weten dat zij belangrijk zijn voor de vader. Het gesprek daarover had de raad graag met de kinderen gevoerd.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat – het volgende aan.
Het kennismakingsgesprek met de moeder heeft plaatsgevonden op 2 februari 2020 (als gevolg van de wachtlijst). Op 16 april 2020 heeft de gezinsvoogd telefonisch contact gehad met de behandelaar van de moeder ( [psycholoog] Psychologie) en op 4 mei 2020 heeft de gezinsvoogd telefonisch contact gehad met de behandelaar van [minderjarige 2] . Als gevolg van de coronacrisis heeft de gezinsvoogd nog geen gesprekken met de kinderen kunnen voeren. Hierdoor heeft de gezinsvoogd het concept Plan van Aanpak nog niet met de moeder en de kinderen kunnen bepreken en is er nog geen contact geweest met de vader; de gezinsvoogd wilde eerst de visie van de kinderen persoonlijk horen om vervolgens met hem in gesprek te gaan. Op 25 mei 2020 is een nieuwe gezinsvoogd aangesteld.
De moeder en de kinderen hebben een verkeerd beeld van wat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling wil bereiken. De kinderen (en de moeder) vrezen ten onrechte dat druk zal worden opgelegd om het contact met de vader te herstellen en dat een uithuisplaatsing aan de orde kan zijn. De GI wil de samenwerking met de moeder aangaan, de kinderen uitleg geven over de rol die de vader heeft in hun leven en onderzoeken welke (minimale) vorm van contact mogelijk is: bijvoorbeeld het verzenden van een kaartje of berichtje. Misschien kan het helpend zijn voor de kinderen als de vader zijn excuses aanbiedt; daarbij kan de bestaande hulpverlening van de kinderen wellicht betrokken worden.
De GI heeft de verwachting dat als dit alles niet in een vrijwillig kader plaatsvindt, het te veel op zijn beloop wordt gelaten. Zonder te veel te willen duwen en trekken, wil de GI de moeder wel in beweging krijgen. Ook de vader zal op zijn verantwoordelijkheden worden gewezen: het is aan hem om te laten zien dat de kinderen belangrijk voor hem zijn.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW zoals uitgelegd in de wetsgeschiedenis en in de rechtspraak, thans geen of onvoldoende termen aanwezig zijn om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
3.6.3.
Het hof is van oordeel dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. In zoverre sluit het hof dan ook aan bij de bevindingen van de raad in het rapport van 2 oktober 2019 en bij de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking.
Het is zorgelijk dat de kinderen een negatief vaderbeeld hebben en dat er geen mogelijkheden zijn om het beeld dat zij van de vader hebben (op basis van eigen ervaringen) bij te stellen. De kinderen hebben persoonlijke problematiek en er is bij hen veel weerstand tegen de vader, terwijl de moeder door haar eigen trauma’s niet in staat is de kinderen te ondersteunen in het contact met de vader.
De vader heeft tijdens de procedure in eerste aanleg het besluit genomen om de kinderen ruimte te geven en het contact met hen op dit moment niet te zullen afdwingen.
3.6.4.
Het hof is van oordeel dat de moeder de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging van de kinderen
op dit momentnoodzakelijk is, voldoende accepteert. De moeder heeft (reeds in het vrijwillige kader) de voor de kinderen noodzakelijke hulpverlening ingeschakeld. Het gaat om hulpverlening die erop gericht is op de persoonlijke problemen van de kinderen. Uit niets blijkt dat de moeder niet zou kunnen waarborgen dat deze hulpverlening, die zij zelf van groot belang vindt voor de kinderen, wordt voortgezet. Dit volgt naar het oordeel van het hof ook uit het raadsrapport van 2 oktober 2019: de raad had (aanvankelijk) het vertrouwen dat de moeder hulp voor haar zelf zou blijven inzetten om haar trauma’s te verwerken en dat zij waar nodig hulpverlening voor kinderen zou inzetten (met name voor [minderjarige 2] ). Daarnaast is de moeder zelf al langere tijd in behandeling bij een psycholoog ten behoeve van traumaverwerking.
De moeder heeft echter ernstige bezwaren tegen het belasten van de kinderen met procedures en hulpverlening die te maken hebben met het contact met de vader.
3.6.5.
Het hof is met de moeder van oordeel dat de kinderen op dit moment te kwetsbaar om een begin te maken met het contactherstel. Dat kan eerst aan de orde zijn als de kinderen en de moeder aan hun eigen problematiek hebben gewerkt. Dan kunnen zij het aan om het onderwerp ‘vader’ te bespreken en na te denken over wat nodig is om tot een, aanvankelijk voorzichtig, contactherstel met de vader te komen. Overigens acht het hof het op basis van de in het kader van de onderhavige procedure overgelegde stukken zoals in voorkomend geval toegelicht tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, aannemelijk dat de kwetsbaarheid van [minderjarige 2] en de hulpverlening die daarop is gericht tevens te maken hebben c.q. verband houden met de (medische) gevolgen van haar vroeggeboorte en in zoverre dus losstaat van het verleden tussen en met haar ouders en, meer in het algemeen, de problemen op ouderniveau. Anders dan de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat het niet noodzakelijk is om thans reeds in een gedwongen kader te proberen een voorzichtig contactherstel tussen de vader en de kinderen tot stand te laten komen.
3.6.6.
Gezien onder meer feit dat de moeder het de raad niet toestond om als neutrale derde in gesprek te gaan met de kinderen over de keuze van de vader om de kinderen (voorlopig) ruimte te geven, verloor de raad in de laatste fase van het raadsonderzoek het vertrouwen dat de noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen gewaarborgd zou zijn en dat de situatie in beweging zou blijven richting contactherstel.
Afgaande evenwel op de plausibele uitleg die de moeder thans tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gegeven, valt het naar het oordeel van het hof redelijkerwijs te begrijpen dat in de visie van de moeder een gesprek tussen de raad en de kinderen over de rol van de vader in hun leven haaks stond op het advies dat de moeder van de medisch specialisten van [minderjarige 2] had gekregen. Niet onaannemelijk is dat miscommunicatie tussen de moeder, haar toenmalige advocaat en de raadsmedewerker een rol heeft gespeeld bij het, in het kader van het raadsonderzoek, niet (tijdig)aan de raad overbrengen van – onder meer – het advies van de medisch specialisten.
3.6.7.
Het hof stelt vast dat in de eerste zes maanden van de ondertoezichtstelling slechts zeer beperkt uitvoering is gegeven aan de ondertoezichtstelling.
De gezinsvoogd heeft alleen nog een gesprek met de moeder, de behandelaar van [minderjarige 2] en de behandelaar van de moeder gehad. Een gesprek met kinderen heeft nog niet kunnen plaatsvinden en als gevolg daarvan evenmin een gesprek met de vader. Ook is het Plan van Aanpak pas op 18 mei 2020 opgesteld: vijf maanden na het uitspreken van de ondertoezichtstelling. Inmiddels is een nieuwe gezinsvoogd aangesteld, maar de huidige gezinsvoogd heeft ook alleen nog maar met de moeder gesproken. De ondertoezichtstelling heeft de situatie (nog) niet in beweging gebracht richting contactherstel met de vader. Uit niets blijkt dat de ondertoezichtstelling eraan heeft bijgedragen dat de hulpverlening voor de persoonlijke problematiek voor de kinderen (en de moeder) gewaarborgd is gebleven.
3.6.8.
Sterker nog, de ondertoezichtstelling blijkt alsnog een averechts effect te hebben (gehad). Bij de moeder en de kinderen bestaat veel verwarring over de grond en de doelen van de ondertoezichtstelling. De kinderen hebben angst dat zij bij de moeder worden weggehaald en de moeder denkt dat de ondertoezichtstelling er op gericht is de kinderen koste wat kost contact te laten hebben met de vader, ondanks dat de betrokken specialisten en behandelaar dit ontraden. Een en ander zorgt voor spanning en onrust in het gezin van de moeder, hetgeen het herstel van de moeder en de kinderen niet ten goede komt en de mogelijkheid om tussen de vader en de kinderen op enig moment nog een band op te bouwen nog meer onder druk zet.
3.6.9.
Het hof is met de raad van oordeel dat het ‘neutrale gesprek met de kinderen’ voor hen heel belangrijk en zelfs noodzakelijk kan zijn. Het louter willen waarborgen dat het neutrale gesprek gaat plaatsvinden, kan, gezien zowel de wetsgeschiedenis als de rechtspraak, naar het oordeel van het hof evenwel niet als een rechtens deugdelijke grond voor een ondertoezichtstelling zoals bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW worden beschouwd.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat met ingang van heden de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de raad alsnog dient te worden afgewezen met ingang van heden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van heden de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 december 2019;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van heden alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de ondertoezichtstelling over de periode van 17 december 2019 tot heden.
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.M.C. Dumoulin en E.H. Schijven-Bours en bijgestaan door de griffier en is op 16 juli 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.