Het hof is verder van oordeel dat er zorgvuldig en objectief onderzoek is - en nog steeds wordt gedaan - naar welke omgangsregeling het meest aan het belang van de kinderen tegemoet komt, zodat het hof zich voldoende voorgelicht acht om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de ouders.
Het feit dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing de afgelopen jaren nauw betrokken is geweest bij de kinderen en de ouders maakt dat zij zich vanuit hun eigen expertise een goed beeld heeft kunnen vormen over (het gedrag van) de kinderen, waarbij de GI ook een eigen gedragsdeskundige consulteert.
Het hof begrijpt dat het voor de ouders niet prettig is dat de omgangsregeling fluctueert, maar hieruit kan wel worden geconcludeerd dat de GI zorgvuldig onderzoekt welke regeling aansluit bij het belang van de kinderen. Dat belang dient te prevaleren boven het belang van de ouders. In zoverre volgt de GI ook niet klakkeloos het advies van pleegzorg op en heeft de GI ter mondelinge behandeling nog herhaald dat het nog steeds het doel is om de omgang van de kinderen uit te breiden en (weer) toe te werken naar een regeling van eenmaal per vier weken, mits dit in het belang van de kinderen wordt geacht.
De GI heeft zich verder door pleegzorg laten adviseren. Bij het door pleegzorg uitgebrachte advies, waarbij het hof opmerkt dat pleegzorg een andere instantie is dan de GI, is praktijk [praktijk] eveneens betrokken geweest. [praktijk] is in het kader van de gedragsproblematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al bekend met de kinderen.
Net als de rechtbank acht het hof de GI, tezamen met pleegzorg voldoende deskundig en professioneel om over de invulling van de omgangsregeling te beslissen.
Dit alles maakt dat naar het oordeel van het hof op professionele en deskundige wijze is onderzocht en gediagnosticeerd welke regeling aan het belang van de kinderen tegemoet komt, zodat het verzoek van de ouders om nader onderzoek te verrichten evenmin kan slagen.
Bovendien wordt een nader onderzoek door (bijvoorbeeld) een bijzondere curator, daargelaten dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:250 BW, te belastend geacht voor de kinderen, die al met veel veranderingen en hulpverleners te maken hebben (gehad). Daar komt nog bij dat het hof er, gelet op de adviezen van de GI en pleegzorg, onvoldoende vertrouwen in heeft dat een nieuw onderzoek kan bijdragen aan de beslissing in deze zaak.
Het hof neemt hierbij in overweging dat de kinderen een zeer belast verleden hebben en dat de ouders in hun beroepschrift zelf aanvoeren dat zij zich niet kunnen neerleggen bij het feit dat de kinderen in de pleeggezinnen opgroeien, terwijl niet meer ter discussie staat dat het perspectief van de kinderen in de pleeggezinnen ligt en er voor de ouders een rol van ouder op afstand is weggelegd.
Zolang de ouders aan de kinderen geen onvoorwaardelijke emotionele toestemming verlenen dat zij in de pleeggezinnen mogen opgroeien zal dit voor de kinderen belastend blijven en kan er naar het oordeel van het hof van een geheel ontspannen omgangsregeling geen sprake zijn.
Bovendien is het hof met de GI van oordeel dat het voorstel dat de ouders doen, waarbij zij verzoeken om toe te werken naar een tweewekelijkse regeling met een overnachting erbij, niet passend is bij voornoemd perspectief.
Alles in onderlinge samenhang bezien kunnen de grieven van de ouders derhalve niet slagen.