ECLI:NL:GHSHE:2020:2206

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.277.000_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2019. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzet zich tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 februari 2020, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De vader stelt dat hij en de moeder aan de voorwaarden hebben voldaan die zijn gesteld om de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige weg te nemen. Hij voert aan dat de zorgen van de gecertificeerde instelling (GI) over zijn drugsgebruik op onjuiste gegevens zijn gebaseerd en dat hij positieve stappen heeft gezet in zijn herstel. De GI heeft echter tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er nog steeds zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de ouders en dat er onvoldoende zicht is op hun situatie. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 26 juli 2020, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. Het hof concludeert dat de ouders onvoldoende meewerken aan de hulpverlening en dat er nog steeds onvoldoende zicht is op hun opvoedvaardigheden. De vader is in januari 2020 positief getest op cocaïne en de communicatie met de GI verloopt moeizaam. De moeder heeft ook meerdere afspraken afgezegd, wat heeft geleid tot een negatieve beoordeling van hun situatie. Het hof oordeelt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 juli 2020
Zaaknummer : 200.277.000/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/361729 / JE RK 19-1515
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
geen advocaat,
tegen
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), bijgestaan door mr. R.A. Remport Urban.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 februari 2020, zoals hersteld bij beschikking van 3 april 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 april 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, zo begrijpt het hof, het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen alsnog af te wijzen, dan wel toe te wijzen voor een kortere termijn.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- mr. Remport Urban.
2.3.1.
De vader is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen, maar heeft telefonisch aan de griffier van het hof te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de mondelinge behandeling buiten zijn aanwezigheid.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de GI d.d. 3 juni 2020, ingekomen ter griffie op 5 juni 2020;
- de brief van Sterk Huis d.d. 29 mei 2020, ingekomen ter griffie op 8 juni 2020;
- de brief met bijlagen van de GI d.d. 22 juni 2020;
- de telefoonnotitie van de griffer d.d.25 juni 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 26 juli 2019 (voor haar geboorte) onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is, zo is tijdens de mondelinge behandeling door de GI verklaard en door mr Remport Urban bevestigd, laatstelijk verlengd tot 26 juli 2021.
3.3.
Bij beschikking van 8 augustus 2019 is een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 8 augustus 2019 tot 22 augustus 2019. Bij beschikking van 12 augustus 2019 is de machtiging uithuisplaatsing verleend tot 22 februari 2020. Het hof heeft de laatstgenoemde beschikking bekrachtigd bij beschikking van 14 november 2019.
3.4.
Bij de bestreden beschikking (d.d. 12 februari 2020) heeft de rechtbank de machtiging uithuisplaatsing verleend voor de resterende periode van 22 februari 2020 tot 26 juli 2020. De machtiging uithuisplaatsing is, zo is tijdens de mondelinge behandeling verklaard en door mr. Remport Urban bevestigd, laatstelijk verlengd voor de duur van zes maanden en voor het overige aangehouden.
3.5.
De vader kan zich met de beschikking van 12 februari 2020 niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift - samengevat - het volgende aan.
Bij aanvang van de ondertoezichtstelling hebben de ouders een aantal voorwaarden gekregen om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en thuisplaatsing van [minderjarige] mogelijk te maken. Aan deze voorwaarden is voldaan. De ouders werken mee met de hulpverlening (zie de eindrapportage van Juvent) en hebben een veiligheidsplan opgesteld. Verder hebben de ouders betalingsafspraken gemaakt met de deurwaarder, de schulden zijn onder controle. De zorgen van de GI over het drugsgebruik van de vader zijn op onjuiste gegevens gebaseerd. De vader wordt door Emergis begeleid met betrekking tot het Methadon gebruik. De psychiater van de vader stelt dat de situatie van de vader is gestabiliseerd en dat zich de laatste tijd ook geen geweldsincidenten hebben voor gedaan. Met betrekking tot de voorwaarde dat ouders zich dienden te laten opnemen in een moeder-kind-huis geldt dat Sterk Huis de aanvraag heeft afgewezen. Dit is niet aan de ouders te wijten. De GI heeft niet aangedrongen bij Sterk Huis, noch heeft de GI alternatieven voor een gezinsopname onderzocht. Ook heeft de GI nagelaten te onderzoeken of de grootouders (vz) als netwerkpleeggezin voor [minderjarige] kunnen fungeren. De GI blijft vasthouden aan het negatieve beeld van de vader, terwijl hij positieve stappen heeft gezet. Sinds de moeder bij de vader is weggegaan, wordt de vader door de GI niet meer betrokken in de beslissingen over [minderjarige] . De vader heeft sterk het gevoel dat hij buiten spel wordt gezet door de GI.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Op 24 juni 2020, de dag voor de mondelinge behandeling in onderhavige zaak, heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan met betrekking tot het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing met een jaar te verlengen. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling met een jaar, te weten tot 26 juli 2021, verlengd, en de machtiging uithuisplaatsing met een half jaar, te weten tot 26 januari 2021, verlengd. Voor het overige deel van het verzoek met betrekking tot de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing (van 26 januari 2021 tot 26 juli 2021) heeft de rechtbank de zaak aangehouden. De rechtbank heeft de GI de opdracht gegeven om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn bij de vader.
De zorgen zijn nog niet weggenomen. Het is onduidelijk of de ouders nog een relatie hebben, de moeder zegt van niet en de vader zegt van wel. Met beide ouders is het moeizaam om contact te krijgen. De vader is vaak onbereikbaar; er komt geen communicatie met hem tot stand als het gaat om de zorgen, de te nemen stappen, de mogelijkheden. De moeder zegt regelmatig afspraken af. Ze is bij Sterk Huis vijf keer niet gekomen voor een intake gesprek waardoor Sterk Huis een gezinsopname heeft geweigerd wegens gebrek aan motivatie. De moeder heeft ook een aantal omgangsmomenten met [minderjarige] afgezegd. De vader is in januari 2020 positief getest op cocaïne en levert geen urinecontroles meer aan, terwijl dit (via de huisarts) wel mogelijk is. De vader heeft hulpverlening vanuit Emergis gericht op zijn verslaving. De moeder heeft een maatschappelijk werkster en woont in de vrouwenopvang. Er komt geen andere hulpverlening voor de ouders tot stand. Ook de nodige (persoonlijkheids)onderzoeken van de ouders komen niet van de grond omdat de ouders niet goed meewerken.
3.8.
De moeder sluit zich aan bij hetgeen de vader in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing; met de vader is zij van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet noodzakelijk is. De moeder wenst dat [minderjarige] weer bij haar wordt geplaatst, nu de ouders niet meer samenwonen; zij wil wel graag dat de vader betrokken is.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Artikel 1:265c lid 2 BW bepaalt dat de rechter, op verzoek van de gecertificeerde instelling, de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
3.9.3.
Het hof stelt voorop dat de te beoordelen machtiging tot uithuisplaatsing op 26 juli 2020 verloopt en dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de rechtbank de machtiging inmiddels met een half jaar, te weten tot 26 januari 2021, heeft verlengd. Dit betekent dat het hof in de onderhavige zaak in het bijzonder zal toetsen of de rechtbank op juiste gronden tot haar beslissing van 12 februari 2020 heeft kunnen komen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.9.4.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is het hof gebleken dat er ten tijde van de bestreden beslissing nog onvoldoende zicht was op de opvoedvaardigheden van de ouders. Hoewel de ouders een positieve ontwikkeling hadden laten zien, is de noodzakelijke moeder-kind opname bij Sterk Huis niet van de grond gekomen, doordat de ouders niet zijn verschenen bij het intakegesprek en Sterk Huis door de ervaringen met de moeder heeft afgezien van een plaatsing. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking benadrukt dat in de komende maanden aan de hand van de ontwikkelingen duidelijkheid dient te worden verkregen op de vraag of de ouders in staat zijn om goed genoeg ouderschap te kunnen bieden en daarmee het perspectief van [minderjarige] . Derhalve wordt van de GI voortvarendheid verwacht, in die zin dat zij zal onderzoeken of een gezinsopname op korte termijn mogelijk is. In afwachting van deze ontwikkeling heeft de rechtbank - naar het oordeel van het hof op goede gronden - de machtiging van de uithuisplaatsing verlengd, nu het van belang is om het verblijf van [minderjarige] in het huidige pleeggezin te continueren. Daarbij heeft de rechtbank tevens benadrukt dat, nu de ouders deze kans krijgen, zij volledige inzet en medewerking dienen te verlenen aan hetgeen noodzakelijk wordt geacht door de GI. De bestaande hulpverlening dient in ieder geval gecontinueerd te worden alsmede de urinecontroles bij de vader.
In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Ook nu nog komt de hulpverlening voor de ouders onvoldoende op gang en werken zij niet mee aan noodzakelijk geachte persoonlijkheidsonderzoeken. Een gezinsopname van moeder met [minderjarige] is niet mogelijk geworden omdat de ouders op (vijf) geplande afspraken bij Sterk Huis niet zijn verschenen. Inspanningen van de GI om een andere moeder-kind plaatsing te realiseren, heeft niet tot resultaat geleid, omdat de ouders werden afgewezen of omdat de trajecten niet passend waren voor de ouders. De moeder heeft ook een aantal omgangsmomenten met [minderjarige] om onduidelijke redenen afgezegd. Voorts leidt het hof uit de overgelegde stukken af dat de vader in januari 2020 nog positief is getest op cocaïne. Ook is de vader onvoldoende bereikbaar voor de GI. Het is onduidelijk of ouders nog een relatie met elkaar hebben. Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat ook thans nog onvoldoende zicht is op de opvoedvaardigheden van de ouders. Het hof acht de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 26 juli 2020 dan ook noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 februari 2020, hersteld bij beschikking van 3 april 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, C.N.M. Antens en M.L.F.J. Schyns en is door C.N.M. Antens op 16 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.