ECLI:NL:GHSHE:2020:2202

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.272.620_01 en 200.278.198_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uithuisplaatsing van minderjarige na hoger beroep door de vader

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, heeft de vader in hoger beroep verzocht om de uithuisplaatsing van zijn dochter, geboren in 2008, te beëindigen. De minderjarige staat sinds 1 november 2016 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en is sinds 17 juni 2019 uit huis geplaatst. De vader heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, nu de uithuisplaatsing van zijn halfbroer is beëindigd en dat de situatie bij hem veilig is. De moeder heeft het verzoek van de vader bestreden en de GI heeft eveneens verzocht om de uithuisplaatsing te handhaven. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juni 2020 heeft de minderjarige haar wens geuit om bij haar vader te wonen, maar ook dat zij contact met haar moeder wil. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de zorgen over de veiligheid van de minderjarige bij de vader niet gedeeld worden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de uithuisplaatsing van de minderjarige beëindigd, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 juli 2020
Zaaknummers : 200.272.620/01 en 200.278.198/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/02/354013 / JE RK 19-56, C/02/362376 / JE RK 19-1614,
C/02/363141 / JE RK 19-1747 en C/02/367603 JE RK 20-51
in de zaken in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J.J. Jansen,
tegen
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 oktober 2019 van
13 februari 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

in de zaak 200.272.620/01
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 januari 2020, heeft de vader het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de uithuisplaatsing en opnieuw rechtdoende:
primair: te bepalen om de uithuisplaatsing van [minderjarige] te beëindigen zodat zij terug bij hem kan wonen, met ingang van een zodanig tijdstip als het hof wenselijk voorkomt en al dan niet met handhaving van de beschikking van de machtiging uithuisplaatsing;
subsidiair: de schriftelijke aanwijzing van 10 september 2019 volledig dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en in het belang van [minderjarige] een regeling vast te stellen ter zake de bezoek- en belmomenten zoals onder punt 26 en 27 van het verzoekschrift tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing dat door mr. [mr.] op
17 september 2019 is ingediend, dan wel een zodanige regeling vast te stellen zoals in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt en tevens toe te laten dat [minderjarige] weer in het bezit wordt gesteld van haar telefoon en deze mag gebruiken, volgens de opgestelde regels van de zorgboerderij, te weten tweemaal een half uur per dag.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 maart 2020, heeft de moeder het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
Bij brief met producties, ingekomen ter griffie op 30 maart 2020, heeft de GI (naar het hof begrijpt) het hof verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
In de zaak 200.278.198/01
2.4.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 mei 2020, heeft de vader het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen om de uithuisplaatsing van [minderjarige] te beëindigen, met ingang van een tijdstip als het hof wenselijk acht.
2.5.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.6.
Bij brief van moeder van 9 juni 2020 heeft de moeder bericht dat de bestreden beschikking in stand dient te blijven. Voor het overige verwijst de moeder naar haar brief van 8 juni 2020 in de zaak 200.272.620/01. Hetgeen in die brief is gesteld over het verslag van Mentaal Beter en het naar de mening van de moeder noodzakelijke verdere onderzoek door het NIFP brengt de moeder ook in de onderhavige zaak naar voren.
In beide zaken
2.7.
Gelet op de onderlinge samenhang zijn de zaken met nummer 200.272.620/01 en 200.278.198/01 gelijktijdig behandeld.
2.8.
De meervoudige kamer van het hof heeft de zaken op grond van artikel 16 lid 2 Rv verwezen naar de enkelvoudige kamer.
2.9.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Jansen;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.9.1.
De moeder en haar advocaat zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.
Bij brief van 4 juni 2020 heeft de raad aan het hof bericht bij mondelinge behandeling niet aanwezig te zullen zijn.
2.10.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
In het gesprek met de voorzitter heeft [minderjarige] zich aanvankelijk terughoudend opgesteld en gezegd dat zij “gewoon” geen contact met de moeder wil. In het verdere verloop van het gesprek is duidelijk geworden dat ook [minderjarige] beseft dat het niet hebben van contact met haar moeder niet gewoon is en dat zij het graag anders ziet.
Zij vindt het nodig dat haar ouders weer normaal tegen elkaar gaan doen en dat zij de rust en de ruimte krijgt om met allebei haar ouders een fijn contact te hebben. Zij wil nadrukkelijk wel bij haar vader wonen.
2.11.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 oktober 2019;
  • de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 19 oktober 2018, ingekomen ter griffie van het hof op 4 februari 2020;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 30 maart 2020, ingekomen ter griffie van het hof op 1 april 2020;
  • de brief van de advocaat van de vader d.d. 31 maart 2020, ingekomen ter griffie van het hof op 1 april 2020;
  • nadere stukken van de GI, ingekomen ter griffie van het hof op 6 april 2020;
  • de brief van [oudste zoon van de vader] (oudste zoon van de vader: [oudste zoon van de vader] ), ingekomen ter griffie van het hof op 12 maart 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 5 juni 2020;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 8 juni 2020;
  • de brief van de GI d.d. 10 juni 2020.

3.De beoordeling (in beide zaken)

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
Beide ouders hebben het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 1 november 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 1 november 2020.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende (spoed)machtiging sinds 17 juni 2019 uit huis geplaatst in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Deze machtiging is laatstelijk verlengd tot 1 november 2020.
[minderjarige] verblijf op dit moment op de zorgboerderij ‘ [zorgboerderij] ’ te [plaats] .
3.4.
De GI heeft op 10 september 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven, gericht aan de vader, betreffende verzorging en opvoeding van [minderjarige] waarin onder andere door de GI een omgangsregeling is vastgesteld waarbij er, onder nader door de GI uitgewerkte voorwaarden, is bepaald dat er tweewekelijkse belcontact plaatsvindt van 10 minuten tussen de vader en [minderjarige] en tweewekelijks een contactmoment tussen de vader en [minderjarige] . Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan zal de GI overwegen tot (tijdelijke) schorsing over te gaan.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 18 oktober 2019 heeft de rechtbank:
- in de zaak
C/02/354013 / JE RK 19-56het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] afgewezen;
- in de zaak C
/02/362376 / JE RK 19-1614, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 1 november 2019 tot 1 november 2020 verlengd en de verzoeken van de vader voor het overige afgewezen en
- in de zaak
C/02/363141 / JE RK 19-1747het verzoek van de vader tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing d.d. 10 september 2019 afgewezen.
3.6.
Bij de bestreden beschikking van 13 februari 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot beëindiging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] afgewezen.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen, behoudens de beslissing ten aanzien van de ondertoezichtstelling, en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Er is sprake van een wijziging van omstandigheden aangezien de uithuisplaatsing van [halfbroer] , de halfbroer van [minderjarige] , is beëindigd. Nu de rechtbank het veilig heeft geacht dat [halfbroer] weer bij de vader kan wonen kan niet meer worden gezegd dat de situatie bij de vader niet veilig is. De uithuisplaatsing van [minderjarige] was gebaseerd op een (valse) aangifte tegen de vader door zijn oudste zoon, [oudste zoon van de vader] . Inmiddels heeft [halfbroer] aangegeven dat de aan de vader gerichte beschuldigingen van seksueel misbruik en mishandeling niet juist zijn en dat hij deze beschuldigingen destijds heeft geuit omdat hij zich thuis, met name door de opstelling van zijn stiefmoeder, niet prettig voelde.
De overige factoren die pas na de uithuisplaatsing van [minderjarige] aan de orde zijn gesteld, te weten de zorgen over het gewicht van [minderjarige] , de relatie tussen [minderjarige] en de moeder en het loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] zich bevindt, leveren onvoldoende grond op voor een uithuisplaatsing.
De problematiek van [minderjarige] kan ook vanuit de thuissituatie worden aangepakt. De vader heeft een psychologisch onderzoek laten verrichten en geconcludeerd wordt dat er bij de vader geen aanwijzingen zijn gevonden voor psychische problemen en/of een persoonlijkheidsstoornis.
De vader heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen de ondertoezichtstelling. Verder ondersteunt hij het contact tussen [minderjarige] en de moeder en probeert hij [minderjarige] ook actief hierin te stimuleren.
De vader is bereid om alle hulp die in het belang van [minderjarige] is te aanvaarden. Hij zou het bijvoorbeeld fijn vinden als er weer ambulante begeleiding (IPT) in de thuissituatie wordt ingezet.
Daar komt nog bij dat er gedurende de uithuisplaatsing niets aan het gewicht van [minderjarige] is gedaan. Integendeel, haar gewicht is sinds de uithuisplaatsing zelfs toegenomen. In de contacten met de moeder is er ook weinig bereikt.
Ondertussen is het onderzoek door Mentaal Beheer afgerond en is er duidelijkheid gekomen waar de problemen van [minderjarige] vandaan komen. Aan de ouders is een duidelijke opdracht gegeven. Het is van belang dat zij hiermee aan de slag gaan.
[minderjarige] heeft therapie en het is niet in haar belang om haar met nieuw onderzoek te belasten. Uit het onderzoek van Mentaal Beheer is onder meer gebleken dat [minderjarige] als gevolg van de uithuisplaatsing getraumatiseerd is geraakt. Een deel van haar spanningen en problematiek is hierop terug te voeren.
[minderjarige] heeft behoefte aan rust en zij wil met beide ouders normaal contact.
[minderjarige] mist haar thuissituatie enorm. Het contact tussen de vader en [minderjarige] is op dit moment zeer beperkt. De contactmomenten die wel worden gepland zijn regelmatig niet doorgegaan. Als gevolg hiervan raakt [minderjarige] het vertrouwen in mensen kwijt. Het is voor [minderjarige] van belang dat zij opgroeit in een vertrouwde gezinssituatie waarin zij gelukkig kan zijn.
[minderjarige] heeft veel meegemaakt en de vader beseft dat hij hierin ook een aandeel heeft.
Het is voor [minderjarige] van belang dat zij van beide ouders erkenning krijgt van wat er is gebeurd.
3.9.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] is destijds niet enkel uithuisgeplaatst vanwege de aangifte van [oudste zoon van de vader] , de oudste zoon van de vader. Bovendien is er nog steeds geen beslissing genomen door de officier van justitie.
Het gegeven dat [halfbroer] , de jongste zoon van de vader, weer bij de vader woont maakt verder nog niet dat de thuissituatie bij de vader voor [minderjarige] weer passend is.
Bij [minderjarige] is er sprake van kindeigen problematiek. Er zijn gerechtvaardigde zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] aangaande haar gezondheid, haar relatie met de moeder en het loyaliteitsconflict waarin zij zich bevindt. De moeder deelt de zorgen die de GI heeft.
Uit het gedrag van [minderjarige] blijkt duidelijk dat zij knel zit.
Het door de vader overgelegde psychologisch rapport heeft geen enkele waarde. Niet alleen zijn er slechts een paar testjes gedaan, maar de door de vader geraadpleegde psycholoog is niet gespecialiseerd in dergelijke onderzoeken. Het rapport zegt niets over de pedagogische vaardigheden van de vader.
De vader handelt niet in het belang van [minderjarige] door steeds opnieuw procedures te starten.
Indien de vader in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld, dan is het hoogstwaarschijnlijk dat [minderjarige] zonder haar moeder zal opgroeien. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat de vader [minderjarige] emotionele toestemming geeft om contact te hebben met de moeder.
Het handhaven van een neutrale plek voor [minderjarige] is essentieel, zodat de vader en zijn omgeving geen verstorende invloed kunnen hebben op het contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder en er nader, uitgebreid onderzoek kan worden gedaan.
Om reden dient de schriftelijke aanwijzing evenmin vervallen te worden verklaard.
3.10.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Ondanks dat beide ouders het belangrijk vinden dat [minderjarige] met de andere ouder contact heeft, lukt het hen niet om dit naar [minderjarige] toe uit te dragen en haar emotionele toestemming te geven.
[minderjarige] verzet zich hevig tegen haar moeder. Dit heeft een negatief effect op haar identiteitsontwikkeling. Indien [minderjarige] weer bij de vader zou wonen zal zij het contact met de moeder volledig verliezen, hetgeen schadelijk is voor haar ontwikkeling en voor haar kijk op relaties in haar toekomstig leven.
Daarnaast heeft de GI nog steeds zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader. Een plaatsing in een neutrale setting acht de GI noodzakelijk. Overigens heeft de GI niet ingestemd met een thuisplaatsing van [halfbroer] , de halfbroer van [minderjarige] , bij de vader. Bovendien is de problematiek van [halfbroer] heel anders.
Pandor Jeugdzorg heeft recentelijk aangegeven de begeleide bezoeken tussen [minderjarige] en de vader niet meer te willen uitvoeren vanwege angst voor de vader en het negatieve, dwingende gedrag dat de vader vertoont.
Aangezien de verstandhouding met de vader is verstoord wil de nieuwe jeugdzorgwerker gaan inzetten op een goede samenwerking met de vader.
De samenwerking met de moeder ervaart de GI over het algemeen als positief. Zij geeft openheid van zaken en is helder in wat zij van het proces vindt.
Het onderzoek door Mentaal Beheer is inmiddels afgerond. Er is destijds geen opdracht gegeven om tevens onderzoek te doen naar het totale systeem en Mentaal Beheer heeft aangegeven dit ook niet te willen doen. Zolang er nog geen onderzoek naar het systeem is gedaan en er geen contactherstel tussen de ouders heeft plaatsgevonden kan er geen sprake zijn van een beëindiging van de uithuisplaatsing.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.2.
Uit de inmiddels tot stand gekomen rapportage en advisering van Mentaal Beter omtrent [minderjarige] komen problemen naar voren waarmee [minderjarige] al heel lang worstelt.
Uit de rapportage wordt ook duidelijk dat de ouders nog moeten groeien als het gaat om inzicht in wat [minderjarige] van hen beiden nodig heeft en dat de ouders zeker ook nog moeten leren, daarnaar (samen) te handelen.
De GI heeft ter mondelinge behandeling aangegeven te gaan zoeken naar een instantie - Mentaal Beter wil dit niet doen - die het gezinssysteem nader gaat onderzoeken en daarna te willen inzetten op verdere hulpverlening aan de ouders en [minderjarige] .
De GI heeft voorts bepleit dat de uithuisplaatsing moet voortduren totdat dit nieuwe traject vruchten heeft afgeworpen. De GI is nog steeds bevreesd dat [minderjarige] haar moeder weer volledig zal gaan afwijzen wanneer zij nu bij vader wordt teruggeplaatst.
3.11.3.
De vader heeft echter ter mondelinge behandeling naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat hij bereid is alle hulpverlening te accepteren en zoveel als nodig ook de samenwerking met de moeder te willen verbeteren, zodat [minderjarige] weer de vrijheid zal voelen om het contact met de moeder aan te gaan.
Het hof betreurt dat ter mondelinge behandeling niet met de moeder gesproken is kunnen worden om zicht te krijgen op haar bereidheid om zich met hulpverlening in te zetten voor verbetering van de situatie ten behoeve van [minderjarige] .
Het hof gaat er echter vanuit dat beide ouders zich op basis van de rapportage van Mentaal Beter serieus verdiepen in hetgeen [minderjarige] van hen nodig heeft en dat zij in samenspraak met de GI en geholpen door Mentaal Beter en/of andere hulpverlening zullen gaan werken aan een klimaat waarin [minderjarige] zich weer veilig kan voelen bij zowel haar vader als haar moeder en onbelast kan genieten van het contact met beide ouders.
Alhoewel het hof de doelen van de GI onderschrijft is het hof anders dan de GI van oordeel dat de doelen waaraan de ouders hebben te werken ook bereikt kunnen worden zonder uithuisplaatsing van [minderjarige] . De zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de vader deelt het hof niet.
Het is de taak van beide ouders om [minderjarige] de nodige ruimte geven en om de samenwerking met de andere ouder te zoeken. Het is daarbij van belang dat de ouders de door Mentaal Beter geadviseerde psycho-educatie ontvangen om zo te leren niet hun eigen belang maar dat van [minderjarige] volledig centraal te stellen.
Het hof acht het ten slotte een heel goede zaak dat de vader en de onlangs aangestelde nieuwe jeugdbeschermer zich er beiden voor willen inzetten dat de onderlinge verstandhouding en samenwerking worden verbeterd.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven van de vader in het eerste appel slagen en dat zijn primaire verzoek wordt toegewezen.
Dit brengt met zich mee dat de vader geen belang meer heeft bij het tweede appel, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak 200.272.620/01 en in de zaak 200.278.198/01
vernietigt met ingang van heden de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 18 oktober 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst alsnog met ingang van heden af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel en is op 16 juli 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis in tegenwoordigheid van de griffier.