ECLI:NL:GHSHE:2020:2200

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.271.319_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor verhuizing van de minderjarige. De moeder, appellante in principaal appel, had verzocht om toestemming om met haar kind te verhuizen naar een andere regio, nadat de rechtbank Zeeland-West-Brabant haar verzoek in eerste aanleg had afgewezen. De vader, verweerder in principaal appel, had bezwaar gemaakt tegen de verhuizing en stelde dat de moeder niet voldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en vastgesteld dat de moeder wel degelijk aan de voorwaarden voor verhuizing voldeed. Het hof oordeelde dat de moeder de verhuizing goed had voorbereid en dat de belangen van de minderjarige voldoende waren gewaarborgd. De vader werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken met betrekking tot het hoofdverblijf en de zorgregeling. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de moeder vervangende toestemming verleend voor de verhuizing met de minderjarige. De voorlopige contactregeling tussen de vader en de minderjarige werd bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen ouders in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 juli 2020
Zaaknummer: 200.271.319/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/358061 FA RK 19-2223
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
verblijvende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H. Hofstede,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.J.R.M. Elings.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 26 september 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 20 december 2019, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarbij het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om te verhuizen naar [plaats 1] , is afgewezen en voor zover daarbij een voorlopige contactregeling is vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] , waarbij zij contact met elkaar hebben éénmaal per twee weken, waarvan de ene keer van vrijdag 17.30 uur tot zondag 18.30 uur en de andere keer van vrijdag 17.30 uur tot maandag 18.30 uur en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat vervangende toestemming wordt verleend dat het de moeder is toegestaan om samen met het kind te verhuizen naar / te wonen in een plaats buiten [plaats 2] , in casu [plaats 3] dan wel in de omgeving van [plaats 3] , en te bepalen dat als (voorlopige) omgangsregeling zal gelden de omgangsregeling zoals opgenomen in punt 23 van het processtuk van de vrouw in eerste aanleg van 2 augustus 2019.
2.2.
Bij verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel van 3 februari 2020, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vader verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en in voorwaardelijk incidenteel appel primair te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader is, subsidiair een ruime zorgregeling tussen de vader en de minderjarige te bepalen.
2.3.
Bij verweerschrift in voorwaardelijk incidenteel appel van 13 maart 2020, ingekomen bij het hof op 16 maart 2020, met productie, heeft de moeder verzocht, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de voorwaardelijke verzoeken, primair en subsidiair, van de vader in voorwaardelijk incidenteel appel af te wijzen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 2 september 2019, ingekomen bij het hof op 10 januari 2020;
  • de brief van de raad van 30 april 2020, ingekomen bij het hof op 4 mei 2020.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige]
uit. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.3
Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank:
  • het verzoek van de moeder tot verkrijging van het eenhoofdig gezag afgewezen;
  • het verzoek van de moeder tot verkrijging van vervangende toestemming om te verhuizing naar [plaats 1] , afgewezen;
  • de raad verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
a. Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
b. In hoeverre komt een wijziging van de hoofdverblijfplaats, conform het verzoek van de vader, tegemoet aan de belangen van de [minderjarige] ?
c. Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
d. Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vormgegeven te worden,
en daarover te rapporteren en adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
  • de behandeling van de zaak aangehouden tot 3 maart 2020 pro forma;
  • een voorlopige contactregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] waarbij zij contact met elkaar hebben éénmaal per 2 weken, waarvan de ene keer van vrijdag 17.30 uur tot zondag 18.30 uur en de andere keer van vrijdag 17.30 uur tot maandag 18.30 uur;
  • de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.
De moeder kan zich niet verenigen met deze beslissing, voor zover het haar verzoeken aangaande de verhuizing en de contactregeling betreft, en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De vader heeft toestemming gegeven voor de verhuizing van [minderjarige] , maar probeert daar nu op terug te komen. Vanwege de door de vader gegeven toestemming heeft de moeder alles in gang gezet en huisvesting, een baan en een kinderdagverblijf geregeld in de regio [plaats 1] / [plaats 3] , waar ook de nieuwe partner van de moeder woont. De moeder is lopende het hoger beroep in [plaats 1] blijven wonen met [minderjarige] , en heeft daarmee gehandeld conform het door de raad in eerste aanleg gegeven advies. Door de verhuizing heeft de moeder meer rust, omdat zij zich niet meer veilig voelde in [plaats 2] . De vader had in [plaats 2] veel meer invloed op het leven van de moeder. De familie van de moeder woont door heel het land, zodat zij zich niet gebonden voelt aan [plaats 2] . Ook is het de moeder niet gelukt, ondanks al haar pogingen, een baan te vinden in de regio [plaats 2] . De moeder wil haar leven kunnen opbouwen en financieel onafhankelijk zijn, hetgeen nu mogelijk is in [plaats 1] .
3.5.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. De vader heeft geen toestemming verleend voor de verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 1] . Uit de door de moeder overgelegde whatsapp-berichten valt dit niet op te maken. De moeder heeft de noodzaak om met [minderjarige] naar de regio [plaats 3] te verhuizen niet aangetoond. Zij heeft ook niet gezocht naar minder ingrijpende alternatieven, of onderzocht of het krijgen van een baan en een woning in de regio [plaats 2] mogelijk was. Ook is het de vader niet bekend of het tijdelijke arbeidscontract van de moeder is verlengd. Uit het korte tijdsbestek waarin de moeder alles op poten heeft gezet, blijkt dat de moeder de verhuizing onvoldoende heeft voorbereid en doordacht. Van belang is dat er door de moeder onvoldoende overleg is gevoerd met de vader, waardoor de moeder handelt alsof zij het eenhoofdig gezag heeft. Door de verhuizing kan de vader minder contact hebben met [minderjarige] , met name doordeweeks, hetgeen hij betreurt. De vader acht het zorgelijk dat de moeder de bestreden beschikking aan haar laars lapt en nog altijd in [plaats 1] verblijft.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het van belang is dat de ouders alsnog een hulpverleningstraject ingaan ter verbetering van de oudercommunicatie. Dit is van groot belang, omdat het voor [minderjarige] op dit moment niet mogelijk is onbelast contact te hebben met de andere ouder, nu één van de ouders zich door de beslissing van het hof tekort gedaan zal voelen. De ouders moeten elkaar hun positie als gelijkwaardig ouder gunnen, maar ook hun eigen verantwoordelijkheid nemen. De ouders moeten gaan leren communiceren en overleggen en van daaruit beslissingen nemen over [minderjarige] .
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
De voorwaardelijke verzoeken van de vader ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling zijn tijdens de mondelinge behandeling bij het hof door de vader ingetrokken.
Dit leidt er toe dat het hof de vader in die verzoeken niet ontvankelijk zal verklaren.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen. Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak – alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige. Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
3.7.3.
De ouders hebben in 2015 een relatie gekregen. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2017 [minderjarige] geboren. Ongeveer een half jaar na de geboorte van [minderjarige] is de relatie tussen de ouders verbroken. De ouders hebben nooit samengewoond; de moeder woonde in [plaats 2] en de vader in [woonplaats] . [minderjarige] woonde vanaf de geboorte bij de moeder. Aanvankelijk stemden de ouders het contact tussen [minderjarige] en de vader in onderling overleg af. Er was geen sprake van een structurele contactregeling. Vervolgens hebben de ouders zich gewend tot een mediator en een ouderschapsplan opgesteld. Dit ouderschapsplan is door de ouders echter niet ondertekend, en de geldigheid van het ouderschapsplan wordt betwist.
De moeder heeft op enig moment bij de vader kenbaar gemaakt met [minderjarige] te willen verhuizen naar de regio [plaats 3] / [plaats 1] . De reden daarvoor was dat de moeder de wens had haar leven in de regio [plaats 1] op te bouwen, omdat zij meent daar meer rust te kunnen vinden en zich daar minder in de invloedssfeer van de vader te bevinden. Ook de nieuwe partner van de moeder woont in [plaats 1] . Van belang is voorts dat de moeder zich niet verbonden voelt met [plaats 2] (zij heeft hier maar een aantal jaar gewoond), en dat de familie van de moeder door heel Nederland woont. Ook heeft de moeder aangevoerd dat het niet gelukt is een (vaste) baan te vinden in de regio [plaats 2] , hetgeen haar in [plaats 1] wel is gelukt.
De moeder heeft nadat ze dat voornemen bij de vader kenbaar had gemaakt, uit de berichten van de vader medio april 2019 afgeleid dat hij zijn toestemming voor verhuizing naar [plaats 1] / [plaats 3] had verleend, waarna zij in de regio [plaats 1] een woning, een baan en een kinderdagverblijf heeft geregeld. Tussen de ouders is er nadat de moeder woonruimte, een baan en het kinderdagverblijf voor [minderjarige] geregeld had, een meningsverschil ontstaan over de vraag of de vader de benodigde toestemming voor de verhuizing inderdaad heeft verleend. De moeder heeft de verhuizing toch doorgezet, is vervolgens in mei 2019 met [minderjarige] in [plaats 1] gaan wonen en woont daar met [minderjarige] nu nog steeds.
Naar het oordeel van het hof heeft de vader inzake de kwestie van de toestemming een ambivalente houding aangenomen.
Wat verder ook zij van de vraag of de vader wel of niet toestemming voor de verhuizing van de moeder met [minderjarige] heeft gegeven, anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat uit het voorgaande de noodzaak voor de moeder om te verhuizen blijkt, en dat de moeder de verhuizing voldoende heeft voorbereid en doordacht. De moeder heeft op de mondelinge behandeling, onbetwist, aangegeven dat zij in [plaats 2] geen althans in onvoldoende mate werk kon vinden om in haar eigen levensonderhoud en dat van [minderjarige] te voorzien. Zij is zelfs nog enige tijd afhankelijk geweest van een uitkering. De moeder heeft de verhuizing wat betreft huisvesting, kinderdagverblijf en haar werk adequaat geregeld. Dat dit volgens de vader allemaal op heel korte termijn is gegaan, doet hier niet aan af.
Ook wat betreft het contact tussen de vader en [minderjarige] heeft de moeder de verhuizing goed voorbereid en heeft zij de belangen van de vader en [minderjarige] om het contact met elkaar zoveel mogelijk te houden zoals dat was, in voldoende mate bij haar beslissing laten meewegen en is daaraan tegemoet gekomen. Beide ouders hebben aangegeven dat aan de voorlopige contactregeling zoals in de bestreden beschikking is opgenomen en die geldt in de situatie dat de moeder niet verhuist, volledig uitvoering wordt gegeven. Dit betekent dat [minderjarige] bij de vader is gedurende één weekend in de 14 dagen, waarvan de ene keer van vrijdag 17.30 uur, tot zondag 18.30 uur en de andere keer van vrijdag 17.30 uur tot maandag 18.30 uur. Het wisselmoment vindt plaats in het huis van de zus van de moeder in [plaats 2] , waar [minderjarige] door de moeder naartoe wordt gebracht op de vrijdag, en vervolgens ook weer door de moeder opgehaald wordt op zondag/maandag. Dit verloopt volgens de ouders goed en de moeder heeft aangegeven bereid te zijn het grootste gedeelte van het halen en brengen voor haar rekening te willen blijven nemen. Gelet hierop is de continuïteit van de contactmomenten gewaarborgd en de moeder probeert de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige] en de vader te verzachten. Daar komt bij dat de frequentie van het contact tussen [minderjarige] en de vader na de verhuizing gelijk is gebleven, aangezien de moeder onweersproken heeft gesteld dat [minderjarige] sinds zij ongeveer 1 jaar oud was gedurende één weekend in de veertien dagen bij de vader verblijft. Het hof overweegt daarbij dat de vader niet is ingegaan op de door de moeder geboden alternatieven de huidige regeling uit te breiden, ondanks zijn bezwaren dat er door de verhuizing geen bezoekjes doordeweeks meer mogelijk zijn. Hoewel de wens van de vader dat [minderjarige] dicht bij hem in de buurt woont heel begrijpelijk is, weegt dit niet op tegen het recht van de moeder haar leven op te mogen bouwen onder de gegeven omstandigheden. Nu het hof wel heeft moeten constateren dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is, acht het hof het van groot belang dat de ouders zich in het belang van [minderjarige] in gaan zetten om de oudercommunicatie te verbeteren, zoals ook door de raad is geadviseerd. Gebleken is dat dit ook bij de rechtbank naar voren is gekomen, maar dat hier tot op heden geen vervolg aan is gegeven. Tenslotte is niet gesteld of gebleken dat de verhuizing zorgen heeft doen ontstaan rondom de ontwikkeling van [minderjarige] of dat deze anderszins niet in haar belang is.
3.7.4.
Het verzoek van de moeder om te bepalen dat als (voorlopige) omgangsregeling zal gelden de omgangsregeling zoals opgenomen in punt 23 van het processtuk van de vrouw in eerste aanleg van 2 augustus 2019 (derhalve een gewijzigde weekend regeling en een vakantieregeling) zal het hof afwijzen.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek ten aanzien van de omgangsregeling (weekenden en vakanties) aangehouden en een onderzoek van de raad gevraagd. In afwachting van dat onderzoek heeft de rechtbank een voorlopige regeling bepaald en die regeling loopt goed en wordt door beide partijen nagekomen (ondanks de tussen partijen bestaande communicatieproblemen). Onder die omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om op dit moment een wijziging, zoals door de moeder verzocht, aan te brengen. Het hof tekent daarbij aan dat het partijen vanzelfsprekend vrij staat om onderling een regeling met betrekking tot de zomervakantie 2020 af te spreken die in het belang van [minderjarige] is.
3.7.5.
Hetgeen onder 3.7.3. en 3.7.4. is overwogen leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen derhalve
(i) voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om te verhuizen naar [plaats 1] , zal vernietigen, en aan de moeder alsnog vervangende toestemming zal verlenen voor de verhuizing met [minderjarige] naar de regio [plaats 3] en (ii) de beslissing in zake de voorlopige contactregeling zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken met betrekking tot het hoofdverblijf en de zorgregeling;
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , van 26 september 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog toe het verzoek in eerste aanleg van de moeder ten aanzien van de vervangende toestemming te mogen verhuizen met [minderjarige] naar de omgeving [plaats 3] ;
verleent de moeder vervangende toestemming voor de verhuizing naar [plaats 3] , danwel de omgeving van [plaats 3] , met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking ten aanzien van de door de rechtbank vastgesteld voorlopige contactregeling tussen de vader en [minderjarige] ;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.M.A.W. Erven en is op 16 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.