De ouders hebben in 2015 een relatie gekregen. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2017 [minderjarige] geboren. Ongeveer een half jaar na de geboorte van [minderjarige] is de relatie tussen de ouders verbroken. De ouders hebben nooit samengewoond; de moeder woonde in [plaats 2] en de vader in [woonplaats] . [minderjarige] woonde vanaf de geboorte bij de moeder. Aanvankelijk stemden de ouders het contact tussen [minderjarige] en de vader in onderling overleg af. Er was geen sprake van een structurele contactregeling. Vervolgens hebben de ouders zich gewend tot een mediator en een ouderschapsplan opgesteld. Dit ouderschapsplan is door de ouders echter niet ondertekend, en de geldigheid van het ouderschapsplan wordt betwist.
De moeder heeft op enig moment bij de vader kenbaar gemaakt met [minderjarige] te willen verhuizen naar de regio [plaats 3] / [plaats 1] . De reden daarvoor was dat de moeder de wens had haar leven in de regio [plaats 1] op te bouwen, omdat zij meent daar meer rust te kunnen vinden en zich daar minder in de invloedssfeer van de vader te bevinden. Ook de nieuwe partner van de moeder woont in [plaats 1] . Van belang is voorts dat de moeder zich niet verbonden voelt met [plaats 2] (zij heeft hier maar een aantal jaar gewoond), en dat de familie van de moeder door heel Nederland woont. Ook heeft de moeder aangevoerd dat het niet gelukt is een (vaste) baan te vinden in de regio [plaats 2] , hetgeen haar in [plaats 1] wel is gelukt.
De moeder heeft nadat ze dat voornemen bij de vader kenbaar had gemaakt, uit de berichten van de vader medio april 2019 afgeleid dat hij zijn toestemming voor verhuizing naar [plaats 1] / [plaats 3] had verleend, waarna zij in de regio [plaats 1] een woning, een baan en een kinderdagverblijf heeft geregeld. Tussen de ouders is er nadat de moeder woonruimte, een baan en het kinderdagverblijf voor [minderjarige] geregeld had, een meningsverschil ontstaan over de vraag of de vader de benodigde toestemming voor de verhuizing inderdaad heeft verleend. De moeder heeft de verhuizing toch doorgezet, is vervolgens in mei 2019 met [minderjarige] in [plaats 1] gaan wonen en woont daar met [minderjarige] nu nog steeds.
Naar het oordeel van het hof heeft de vader inzake de kwestie van de toestemming een ambivalente houding aangenomen.
Wat verder ook zij van de vraag of de vader wel of niet toestemming voor de verhuizing van de moeder met [minderjarige] heeft gegeven, anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat uit het voorgaande de noodzaak voor de moeder om te verhuizen blijkt, en dat de moeder de verhuizing voldoende heeft voorbereid en doordacht. De moeder heeft op de mondelinge behandeling, onbetwist, aangegeven dat zij in [plaats 2] geen althans in onvoldoende mate werk kon vinden om in haar eigen levensonderhoud en dat van [minderjarige] te voorzien. Zij is zelfs nog enige tijd afhankelijk geweest van een uitkering. De moeder heeft de verhuizing wat betreft huisvesting, kinderdagverblijf en haar werk adequaat geregeld. Dat dit volgens de vader allemaal op heel korte termijn is gegaan, doet hier niet aan af.
Ook wat betreft het contact tussen de vader en [minderjarige] heeft de moeder de verhuizing goed voorbereid en heeft zij de belangen van de vader en [minderjarige] om het contact met elkaar zoveel mogelijk te houden zoals dat was, in voldoende mate bij haar beslissing laten meewegen en is daaraan tegemoet gekomen. Beide ouders hebben aangegeven dat aan de voorlopige contactregeling zoals in de bestreden beschikking is opgenomen en die geldt in de situatie dat de moeder niet verhuist, volledig uitvoering wordt gegeven. Dit betekent dat [minderjarige] bij de vader is gedurende één weekend in de 14 dagen, waarvan de ene keer van vrijdag 17.30 uur, tot zondag 18.30 uur en de andere keer van vrijdag 17.30 uur tot maandag 18.30 uur. Het wisselmoment vindt plaats in het huis van de zus van de moeder in [plaats 2] , waar [minderjarige] door de moeder naartoe wordt gebracht op de vrijdag, en vervolgens ook weer door de moeder opgehaald wordt op zondag/maandag. Dit verloopt volgens de ouders goed en de moeder heeft aangegeven bereid te zijn het grootste gedeelte van het halen en brengen voor haar rekening te willen blijven nemen. Gelet hierop is de continuïteit van de contactmomenten gewaarborgd en de moeder probeert de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige] en de vader te verzachten. Daar komt bij dat de frequentie van het contact tussen [minderjarige] en de vader na de verhuizing gelijk is gebleven, aangezien de moeder onweersproken heeft gesteld dat [minderjarige] sinds zij ongeveer 1 jaar oud was gedurende één weekend in de veertien dagen bij de vader verblijft. Het hof overweegt daarbij dat de vader niet is ingegaan op de door de moeder geboden alternatieven de huidige regeling uit te breiden, ondanks zijn bezwaren dat er door de verhuizing geen bezoekjes doordeweeks meer mogelijk zijn. Hoewel de wens van de vader dat [minderjarige] dicht bij hem in de buurt woont heel begrijpelijk is, weegt dit niet op tegen het recht van de moeder haar leven op te mogen bouwen onder de gegeven omstandigheden. Nu het hof wel heeft moeten constateren dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is, acht het hof het van groot belang dat de ouders zich in het belang van [minderjarige] in gaan zetten om de oudercommunicatie te verbeteren, zoals ook door de raad is geadviseerd. Gebleken is dat dit ook bij de rechtbank naar voren is gekomen, maar dat hier tot op heden geen vervolg aan is gegeven. Tenslotte is niet gesteld of gebleken dat de verhuizing zorgen heeft doen ontstaan rondom de ontwikkeling van [minderjarige] of dat deze anderszins niet in haar belang is.