In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om met het gezag over haar minderjarige dochter belast te worden. De moeder, die ten tijde van de geboorte van haar dochter minderjarig was, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 mei 2019 aangevochten, waarin haar verzoek om gezag was afgewezen. De moeder heeft aangevoerd dat haar persoonlijke situatie is verbeterd en dat zij nu in staat is om het gezag uit te oefenen. De GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat het in het belang van de minderjarige is dat zij in het huidige pleeggezin blijft, waar zij zich goed ontwikkelt. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat er gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige worden verwaarloosd als de moeder met het gezag wordt belast. De moeder heeft weliswaar stappen gezet in haar persoonlijke situatie, maar de kwetsbaarheid van de minderjarige en de noodzaak van stabiliteit in haar opvoedingssituatie wegen zwaarder. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.