ECLI:NL:GHSHE:2020:2197

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.263.905_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag over minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, uitgesproken op 16 juli 2020 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg. De moeder verzocht om het gezag over haar twee minderjarige kinderen, geboren in 2008 en 2010, alleen aan haar toe te kennen. De rechtbank had eerder, op 8 mei 2019, het verzoek van de moeder tot wijziging van het ouderlijk gezag afgewezen. De moeder stelde dat er sinds de echtscheiding geen contact meer was tussen de kinderen en de vader, en dat de vader geen betrokkenheid toonde. De vader was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling en had geen verweer ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader sinds 2018 geen contact meer heeft met de kinderen en dat de moeder alle beslissingen met betrekking tot de kinderen alleen neemt. De raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het gezag aan de moeder toe te kennen, in het belang van de kinderen. Het hof oordeelde dat de situatie zodanig was gewijzigd dat wijziging van het gezamenlijk gezag noodzakelijk was. De vader had geen betrokkenheid meer en was onbereikbaar, waardoor de moeder niet in staat was om gezamenlijk beslissingen te nemen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat het ouderlijk gezag over de kinderen aan de moeder alleen toekomt. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 juli 2020
Zaaknummer: 200.263.905/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/238652 / FA RK / 17-2913
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Strijks,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat in eerste aanleg: mr. D.J.P.H. Stoelhorst.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1](hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , en
-
[minderjarige 2](hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 21 maart 2018 en 8 mei 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2019, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 8 mei 2019 te vernietigen voor zover het de beslissing met betrekking tot het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betreft en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alleen aan haar toekomt.
Kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Strijks;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.1.
De vader is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie van het hof is ingekomen op 27 maart 2020. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het journaalbericht van mr. Stoelhorst van 27 augustus 2019, waarin hij bericht dat hij in hoger beroep niet voor de vader optreedt;
- het journaalbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder van 25 mei 2020;
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 12 maart 2018 en 25 maart 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 28 augustus 2007 te Troilet, Mauritius, met elkaar gehuwd. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
3.3.
Bij de beschikking van 21 maart 2018 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 5 april 2018 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder en dat de kinderen voorlopig eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot maandag naar school bij de vader verblijven. De definitieve beslissing ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft - in afwachting van het traject bij AnaCare - de rechtbank bij die beschikking aangehouden voor de duur van zes maanden.
3.4.
De moeder heeft, voor zover thans van belang, daarna in voornoemde procedure een aanvullend verzoek met betrekking tot het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ingediend.
3.5.
Bij de beschikking van 8 mei 2019 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot wijziging van het ouderlijk gezag afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorgregeling definitief afgewezen, waarmee de eerder vastgestelde voorlopige regeling is vervallen.
3.6.
De moeder kan zich met de beslissing tot afwijzing van haar verzoek tot wijziging van het gezag niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Er is sprake van omstandigheden in de zin van artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De uitoefening van het gezamenlijk gezag is in het belang van de kinderen niet langer haalbaar. Sinds de echtscheiding heeft geen contact tussen de kinderen en de vader plaatsgevonden en heeft de moeder ook nagenoeg geen contact met de vader. Zij weet niet waar de vader woont. De moeder probeert de vader per e-mail te bereiken, maar ontvangt daar geen reactie op. De vader bemoeit zich op geen enkele wijze met de kinderen en mijdt het contact met haar. Het feit dat de vader in deze procedure niet verschijnt, is ook een signaal dat de vader geen rol meer speelt in het leven van de kinderen.
De moeder neemt al geruime tijd de beslissingen met betrekking tot de kinderen alleen. Zij ondervindt daarbij problemen doordat de vader mede met het gezag is belast. Voorbeelden hiervan zijn, dat zij niet (zelf) de toestemming van de vader heeft kunnen krijgen die vereist is bij de aanmelding van [minderjarige 1] voor het voortgezet onderwijs, de aanmelding van [minderjarige 2] voor het doen van zijn communicatie en de aanvraag van een medische behandeling voor [minderjarige 2] .
Indien de vader mede met het gezag belast blijft, levert dat onrust en onzekerheid op bij de kinderen. Er is daarom (ook) een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt.
3.8.
De raad adviseert het volgende.
Het is in het belang van de kinderen dat zij verder kunnen. Er moet snel hulpverlening op gang kunnen komen en de aanmelding voor school moet gerealiseerd kunnen worden.
Het is heel schrijnend voor de kinderen dat het zo gelopen is. Wel is het fijn dat de nieuwe gezinssituatie van de moeder rust en zekerheid voor de kinderen biedt. Ten overvloede geeft de raad de moeder het advies mee om, in het geval de vader een teken geeft dat hij contact wenst, daar serieus naar te kijken.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Het hof stelt op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
De vader heeft sinds augustus/september 2018 geen contact met de kinderen. Hij toont naar de kinderen geen betrokkenheid meer. Hij neemt geen (telefonisch) contact op met de kinderen en reageert niet op e-mailberichten van de moeder ter zake de kinderen. Ook de moeder heeft al langere tijd geen contact met de vader. De adresgegevens van de vader zijn voor haar niet bekend. Wanneer zij bij het nemen van gezagsbeslissingen over de kinderen toestemming van de vader nodig heeft, probeert zij met de vader in contact te treden per e-mail. Zij ontvangt van de vader dan geen reactie. Het lukt haar niet of moeizaam via een omweg (bijvoorbeeld door de inschakeling van de huisarts bij de aanvraag van een medische behandeling voor [minderjarige 2] ) om toestemming van de vader te verkrijgen.
Anders dan in de procedure in eerste aanleg, heeft de vader in onderhavige procedure geen standpunt ingenomen waaruit blijkt dat hij mede met het gezag belast wil blijven.
3.9.3.
Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de situatie zodanig is gewijzigd, dat wijziging van het gezamenlijk gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De vader toont al meerdere jaren geen enkele betrokkenheid naar de kinderen en lijkt afstand van hen genomen te hebben. Doordat de vader afwezig is en ook onbereikbaar omdat zijn adresgegevens onbekend zijn en hij niet reageert op e-mailberichten, is het voor de moeder onmogelijk geworden om beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg te nemen.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het inleidend verzoek van de moeder alsnog toewijzen.
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 8 mei 2019, voor zover daarbij het verzoek van de moeder om te bepalen dat het gezag over de kinderen aan haar alleen toekomt, is afgewezen;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
aan de moeder alleen toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.D.M. Lamers en M.L.F.J. Schyns en is op 16 juli 2020 door mr. C.N.M. Antens uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.