ECLI:NL:GHSHE:2020:2196

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.278.441_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van haar kinderen is verleend aan de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De kinderen, geboren in 2007 en 2009, staan sinds 2015 onder toezicht van de gecertificeerde instelling. De moeder verzet zich tegen de uithuisplaatsing en stelt dat zij in staat is om de kinderen een stabiele opvoeding te bieden. Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder niet verschenen, maar haar advocaat heeft haar standpunten naar voren gebracht. De GI heeft echter zorgen geuit over de opvoedsituatie bij de moeder, waarbij de kinderen onvoldoende structuur en stabiliteit zouden ervaren. Het hof heeft de situatie van de kinderen beoordeeld en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor hun verzorging en opvoeding. De moeder heeft niet kunnen aantonen dat haar opvoedvaardigheden zijn verbeterd, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 juli 2020
Zaaknummer : 200.278.441/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/368572 / JE RK 20-231 (machtiging uithuisplaatsing)
C/02/370278 / JE RK 20-546 (wijzigen zorgregeling)
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarigen [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 3 april 2020, uitgewerkt op 22 april 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 13 mei 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing en tot wijziging van de zorgregeling af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de moeder mr. Remport Urban;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De moeder, de vader en de raad zijn, met berichtgeving vooraf, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad van 16 juni 2020 met de mededeling dat de raad niet ter mondelinge behandeling zal verschijnen;
- de brief van de vader van 18 juni 2020;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 24 juni 2020;
- het tijdens de mondelinge behandeling door de GI overgelegde stuk, te weten: een intakeverslag van de Viersprong met betrekking tot [minderjarige 1] van 26 mei 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren, hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 14 oktober 2015 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 juli 2020.
3.3.
Sinds november 2017 tot de datum van de bestreden beschikking verbleven de kinderen volgens een afspraak tussen de ouders één week bij de moeder en vervolgens één week bij de vader.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om de kinderen met ingang van 3 april 2020 tot 14 juli 2020 uit huis te plaatsen bij de andere met gezag belaste ouder, te weten de vader.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank tevens het aan de beschikking van 8 januari 2014 gehechte ouderschapsplan gewijzigd voor zover het de zorgregeling betreft en bepaald dat de kinderen bij de moeder zullen zijn:
- eenmaal in de twee weken een weekend van vrijdag uit school tot maandag voor school;
- iedere woensdag uit school tot donderdagochtend voor school;
- de helft van de vakanties.
3.5.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder verzet zich tegen de uithuisplaatsing van de kinderen, met name van [minderjarige 2] . De moeder is wel degelijk in staat de kinderen duidelijkheid, structuur en stabiliteit te bieden. Er is bovendien een alternatief voor een uithuisplaatsing voorhanden, namelijk observatie en hulp bij de moeder thuis of extra begeleiding voor de kinderen bij de invulling van hun vrije tijd. Dat aangeleerd gedrag niet beklijft bij de moeder is enkel een aanname. Evenmin is ooit deugdelijk onderzocht door deskundigen of de gedragsproblemen van [minderjarige 1] wel te maken hebben met de moeder.
Ook had kunnen worden onderzocht of de contacten tussen de kinderen en de vader konden worden uitgebreid of de kinderen meer buitenschoolse activiteiten konden gaan doen en of er meer bezoeken aan de grootmoeder (van moederszijde) konden plaatsvinden.
Verder is de situatie van [minderjarige 2] geheel anders dan die van [minderjarige 1] . [minderjarige 2] vertoont nauwelijks problematisch gedrag bij de moeder, althans niet zodanig ernstig dat een uithuisplaatsing onafwendbaar is. [minderjarige 2] zou na school beter bij de moeder kunnen zijn. Bij de vader zit [minderjarige 2] veel op zijn kamer. De vader heeft zijn handen vol aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft last van hun onderlinge strijd.
De moeder werkt hard aan zichzelf; psychologische hulp kon nog niet worden opgestart vanwege de coronamaatregelen. De vader ziet de moeder onvoldoende als moeder. Uit het verslag van de GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] blijkt dat er bij de moeder geen sprake is van psychopathologische problematiek.
De ouders gaan binnenkort een KUK-traject (Kinderen uit de Knel) volgen.
Sinds de kinderen bij de vader zijn geplaatst, hebben zich twee escalaties tussen [minderjarige 1] en de vader voorgedaan. De situatie is er niet beter op geworden.
De moeder betwist dat de kinderen het op school minder goed doen wanneer zij bij haar verblijven.
De beschikking van de rechtbank heeft grote financiële gevolgen voor de moeder. Na de uithuisplaatsing ontvangt zij geen kindgebonden budget en geen kinderbijslag meer.
De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling is veel te beperkt. De moeder heeft inmiddels werk gevonden. Zij verzoekt het hof een contactregeling te bepalen die in het belang van de kinderen is. De moeder past zich aan.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Er zijn al jaren zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder thuis. De moeder wil en kan de kinderen geen structuur bieden. Er is veel hulp ingezet, onder meer opvoedondersteuning. De moeder kan het geleerde niet vasthouden. Met name de interactie tussen de moeder en [minderjarige 1] verliep zeer moeizaam met soms fysieke en verbale agressie tussen hen beiden.
De GI heeft de moeder de voorwaarde gesteld dat zij persoonlijke hulp voor zichzelf moet inschakelen. De moeder moet meer zelfvertrouwen krijgen en haar emoties beter leren beheersen. De vader kan dominant overkomen. Hij zit momenteel in een moeilijke situatie, maar trekt wel aan de bel. Destructieve patronen tussen de ouders moeten worden doorbroken.
Uit een onderzoek van de Viersprong is gebleken dat bij [minderjarige 1] borderline trekken aanwezig zijn. Verder is er sprake van emotieregulatieproblemen.
[minderjarige 2] heeft last van de ruzies tussen de vader en [minderjarige 1] . [minderjarige 2] heeft voor zijn schoolwerk rust nodig. De vader biedt de kinderen structuur en duidelijkheid. De kinderen ervaren meer rust bij de vader dan bij de moeder. Zij willen de huidige zorgregeling laten zoals die is.
Op school gaat het goed met de kinderen. De moeder heeft soms moeite om [minderjarige 1] naar school te krijgen.
In september 2020 gaan de ouders starten met een KUK-traject. Verder zal MST (Multi Systeem Therapie) worden ingezet.
Overwegingen van het hof
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
In artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek staat dat de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor de uithuisplaatsing van de kinderen wordt voldaan. Het hof neemt hierbij het volgende in overweging.
De kinderen staan al sinds 14 oktober 2015 onder toezicht van de GI. Uit de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er al jaren grote zorgen bestonden over de sociaal-emotionele veiligheid van de kinderen in de situatie dat zij de ene week bij de moeder woonden en de andere week bij de vader. Deze zorgen waren op de eerste plaats gelegen binnen de opvoedingsomgeving van de moeder. Anders dan de advocaat van de moeder betoogt komt uit de stukken voldoende naar voren dat de moeder niet in staat is de kinderen de noodzakelijke duidelijkheid, structuur en stabiliteit te bieden. De moeder heeft gedurende twee periodes ambulante opvoedondersteuning gehad, eerst door Juzt en daarna door ViaNeo, maar deze hulp heeft onvoldoende soelaas geboden. Uit de eindevaluatie van ViaNeo blijkt dat er in de opvoedsituatie bij de moeder onvoldoende sprake is van duidelijke regels en afspraken met de kinderen en dat de kinderen door de flexibele houding van de moeder onvoldoende structuur en voorspelbaarheid ervaren. De moeder zet wel stappen, maar zij kan de geboden adviezen en inzichten nog onvoldoende toepassen in het dagelijks leven, aldus het verslag van ViaNeo. Ook uit het verslag over de psychomotorische gezinstherapie die de moeder en [minderjarige 1] hebben gevolgd, blijkt dat ondanks oefening oude patronen moeilijk te doorbreken waren: er waren fases waarin het de moeder lukte haar gezagspositie in te nemen en regels te stellen, maar vervolgens was er om verschillende redenen telkens weer sprake van een terugval in de oude patronen, waarin [minderjarige 1] dominant aanwezig is in de relatie en de moeder de goedkeuring van [minderjarige 1] blijft zoeken.
Ook de GI heeft ter mondelinge behandeling mededeling gedaan van ernstige escalaties tussen de moeder en [minderjarige 1] .
Verder waren er zorgen over de persoonlijke problematiek van de moeder en haar functioneren. Zij handelt impulsief en uit een gesprek dat de gezinsvoogd op 17 maart 2020 met de kinderen heeft gehad, blijkt dat de moeder de kinderen belast met haar emotionele toestand (huilen, schreeuwen) en met negatieve uitspraken over de vader. De moeder accepteert hierin de grenzen van de kinderen niet. De GI heeft er meerdere malen bij de moeder op aangedrongen om hulp voor zichzelf te zoeken, en heeft gesteld dat als er voor 1 februari 2020 geen positieve ontwikkeling in de opvoedsituatie bij de moeder zichtbaar zou zijn, plaatsing bij de vader zou worden verzocht. Uit het verslag van de GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] van 17 mei 2020 blijkt dat de moeder geen eigen vraag om hulp heeft. De psycholoog heeft aan de moeder geadviseerd te denken aan een behandeling die gericht is op onder meer emotieregulatie. Tijdens de mondelinge behandeling is niet gebleken dat de moeder hierin al stappen heeft gezet.
Daarnaast wordt de ontwikkeling van de kinderen ernstig geschaad door de voortdurende strijd tussen de ouders. De communicatie tussen de ouders is slecht. Zij wantrouwen en diskwalificeren elkaar.
De hiervoor omschreven situatie waarin de kinderen zich ten tijde van de uithuisplaatsing bevonden, resulteerde in emotionele onveiligheid bij de kinderen en het onvoldoende accepteren van het gezag van de moeder. Bij [minderjarige 1] is sprake van gedragsproblematiek.
Uit het intakeverslag van de Viersprong van 26 mei 2020 betreffende [minderjarige 1] komt naar voren dat deze gedragsproblemen bestaan uit woede-uitbarstingen, zelfbepalend gedrag en beïnvloedbaarheid. Verder kampt [minderjarige 1] met emotieregulatieproblemen. [minderjarige 2] vertoont teruggetrokken gedrag en heeft last van woede-aanvallen.
Gelet op de beschreven zorgen is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk was om meer rust in de situatie te brengen.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de vader in zijn thuissituatie de kinderen duidelijkheid en structuur biedt. Verder hebben de kinderen tegenover de gezinsvoogd aangegeven dat zij momenteel meer rust ervaren en de huidige situatie in stand willen laten. Daar komt bij dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar opvoedvaardigheden in die mate zijn toegenomen dat de kinderen nu wel een stabiele en gestructureerde woonplek bij de moeder zullen vinden. Het hof acht het dan ook niet in het belang van de kinderen dat zij nu weer meer tijd bij de moeder zouden gaan doorbrengen dan in de bestreden beschikking op verzoek van de GI is bepaald, zoals de moeder heeft verzocht. Daarom zal het hof de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen.
Het hof acht het in het belang van de kinderen positief dat de ouders gaan deelnemen aan de training Kinderen uit de Knel.
3.9.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 3 april 2020, uitgewerkt op 22 april 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland - Verhaegen, E.M.C. Dumoulin en M.I. Peereboom - van Drunick en is op 16 juli 2020 uitgesproken in het openbaar door
mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.