ECLI:NL:GHSHE:2020:2186

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
200.277.411_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep en rechtsgeldige betekening van de appeldagvaarding

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van appellante in hoger beroep en de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. De appellante heeft op 9 april 2020 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 15 januari 2020 was gewezen. In de inleidende dagvaarding is de vordering weergegeven, maar in het petitum is deze vordering door een kennelijke fout weggevallen. Het hof heeft in een rolbeslissing van 12 mei 2020 overwogen dat niet kan worden vastgesteld of de vordering boven de appelgrens van € 1.750,-- uitkomt en of de betekening van de appeldagvaarding aan de geïntimeerde rechtsgeldig is geschied.

Appellante heeft vervolgens het volledige procesdossier van de eerste aanleg in het geding gebracht en gesteld dat de vordering wel degelijk blijkt uit de dagvaarding. Ze heeft ook een uittreksel uit het handelsregister overgelegd waaruit blijkt dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend. Het hof heeft geoordeeld dat, gezien de toelichting van appellante, niet zonder meer kan worden gezegd dat zij niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Het definitieve oordeel over de ontvankelijkheid zal echter pas worden gegeven op basis van de grieven die appellante nog moet indienen.

Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor memorie van grieven en iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak is gedaan op 14 juli 2020 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, met de rechters S.M.A.M. Venhuizen, A.J. Henzen en J.M.H. Schoenmakers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.277.411/01
arrest van 14 juli 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. S. van Buuren te Westmaas, gemeente Hoeksche Waard,
tegen
Vereniging tot verlening van diensten aan de bewoners van de serviceflat
" [serviceflat] " in liquidatie,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen,
als vervolg op de door het hof gegeven rolbeslissing van 12 mei 2020 in het hoger
beroep van het onder zaaknummer 8070071 CV EXPL 19-4030 gewezen vonnis van
de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg,
van 15 januari 2020 tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 9 april 2020;
- het op de rol van 28 april 2020 tegen geïntimeerde verleende verstek;
  • de rolbeslissing van 12 mei 2020;
  • de akte uitlating van appellante met één productie.
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In genoemde rolbeslissing heeft het hof overwogen dat uit de overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt of de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen, met inbegrip van de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente, uitkomt boven het in artikel 332 lid 1 Rv genoemde bedrag van € 1.750,--. Daarnaast heeft het hof overwogen dat evenmin kan worden beoordeeld of de betekening van de appeldagvaarding aan geïntimeerde, die is gedaan op het adres van een van de vereffenaars, [vereffenaar] , kan worden aangemerkt als rechtsgeldige betekening. Appellante is vervolgens in
de gelegenheid gesteld om bij akte het volledige procesdossier van de eerste aanleg in het geding te brengen, alsmede een recente kopie uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend aan het adres van [vereffenaar] .
2.2.
Appellante heeft bij akte uitlating het procesdossier van de eerste aanleg in het geding gebracht. Zij stelt dat in het petitum van de inleidende dagvaarding de vordering niet helemaal opnieuw is omschreven, maar dat die vordering wel blijkt uit de dagvaarding. In die dagvaarding is volgens appellante gesteld dat geïntimeerde onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat dit hof dit heeft bevestigd in zijn arrest van 5 maart 2019. In dat arrest is bepaald dat een schadestaatprocedure moet worden gevoerd, waartoe de dagvaarding is opgesteld waarin uitdrukkelijk is aangegeven dat het gevorderde schadebedrag € 42.015,36 bedraagt, te vermeerderen met (proces)kosten e.d. Volgens appellante is abusievelijk nagelaten om de volledige vordering in het petitum te vermelden, wat uiteraard en vanzelfsprekend wel de bedoeling is geweest. Aangezien die vordering de appelgrens van artikel 332 lid 1 Rv overstijgt, meent appellante dat zij ontvankelijk dient te worden verklaard in deze procedure.
Verder heeft appellante bij akte uitlating een afschrift van het uittreksel uit de Kamer van Koophandel in het geding gebracht, waaruit volgens haar blijkt dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend op het adres van [vereffenaar] .
2.3.
Gelet op de door appellante gegeven toelichting op de hoogte van de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen kan op dit moment, in het kader van de eerste summiere ontvankelijkheidstoets bij de introductie van de zaak, niet zonder meer worden gezegd dat appellante niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. Het definitief oordeel over de ontvankelijkheid moet worden gegeven op grond van de grieven, die appellante nog niet heeft genomen.
2.4.
Wat betreft de betekening van de appeldagvaarding op het adres van [vereffenaar] geldt dat, gelet op artikel 50 Rv en gezien het door appellante overgelegde uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 20 mei 2020 waaruit blijkt dat [vereffenaar] sinds 28 december 2017, de datum van ontbinding van de rechtspersoon, in functie is als vereffenaar van de Vereniging tot verlening van diensten aan de bewoners van de serviceflat " [serviceflat] " in liquidatie, de appeldagvaarding rechtsgeldig aan geïntimeerde is betekend. Dat betekent dat op de rol van 28 april 2020 terecht verstek is verleend tegen geïntimeerde, die niet in rechte is verschenen.
2.5.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 25 augustus 2020 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.J. Henzen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juli 2020.
griffier rolraadsheer