Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- de rolbeslissing van 12 mei 2020;
- de akte uitlating van appellante met één productie.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van appellante in hoger beroep en de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. De appellante heeft op 9 april 2020 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 15 januari 2020 was gewezen. In de inleidende dagvaarding is de vordering weergegeven, maar in het petitum is deze vordering door een kennelijke fout weggevallen. Het hof heeft in een rolbeslissing van 12 mei 2020 overwogen dat niet kan worden vastgesteld of de vordering boven de appelgrens van € 1.750,-- uitkomt en of de betekening van de appeldagvaarding aan de geïntimeerde rechtsgeldig is geschied.
Appellante heeft vervolgens het volledige procesdossier van de eerste aanleg in het geding gebracht en gesteld dat de vordering wel degelijk blijkt uit de dagvaarding. Ze heeft ook een uittreksel uit het handelsregister overgelegd waaruit blijkt dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend. Het hof heeft geoordeeld dat, gezien de toelichting van appellante, niet zonder meer kan worden gezegd dat zij niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Het definitieve oordeel over de ontvankelijkheid zal echter pas worden gegeven op basis van de grieven die appellante nog moet indienen.
Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor memorie van grieven en iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak is gedaan op 14 juli 2020 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, met de rechters S.M.A.M. Venhuizen, A.J. Henzen en J.M.H. Schoenmakers.