ECLI:NL:GHSHE:2020:2169

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
200.237.952_01.
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over redelijkheid van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid na brand bij werkgever

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], een werknemer, en [geïntimeerde], zijn werkgever, over de vergoeding van kosten die [appellant] heeft gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid na een brand die op 4 juni 2015 heeft gewoed in het bedrijfspand van [geïntimeerde]. De brand heeft geleid tot aanzienlijke schade aan het pand en aan persoonlijke bezittingen van werknemers, waaronder die van [appellant]. Na de brand heeft [appellant] zijn werkgever aansprakelijk gesteld voor de schade en heeft hij een schaderapport laten opstellen door Energy Engineering, het bedrijf van zijn vader. Dit rapport begroot de schade op € 6.556,08, maar [appellant] vordert in totaal € 3.192,54 aan kosten voor de vaststelling van de aansprakelijkheid en schade, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen, met de overweging dat de door hem gevorderde kosten niet als redelijk kunnen worden aangemerkt. [appellant] heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis gevorderd en zijn vorderingen opnieuw toegewezen gekregen. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de kosten die [appellant] heeft gemaakt niet redelijk zijn en niet in redelijkheid zijn gemaakt. Het hof heeft daarbij de beginselen van redelijkheid en billijkheid in acht genomen en overwogen dat [appellant] zijn werkgever niet de kans heeft gegeven om adequaat te reageren op de schadeclaim.

Het hof heeft het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de vordering van [appellant] afgewezen. Tevens is [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] zijn vastgesteld op € 726,00 aan griffierecht en € 1.138,50 voor salaris van de advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.237.952/01
arrest van 14 juli 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als:
[appellant],
advocaat: mr. R. Benneker te Rotterdam,
tegen
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F.J.M. Drykoningen te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 januari 2018 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen vonnis van 2 november 2017, tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5868380 / 17-3299)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 29 juni 2017, waarbij een comparitie van partijen is bepaald.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep,
  • de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, met producties,
  • de memorie van antwoord,
  • de akte van de zijde van [appellant] van 30 oktober 2018,
  • de antwoordakte van de zijde van [geïntimeerde] van 27 november2018.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1.
Op 4 juni 2015 heeft een grote, uitslaande brand gewoed bij [geïntimeerde] waarbij een
groot deel van haar bedrijfspand verloren is gegaan.
3.2.
Als gevolg van die brand zijn persoonlijke bezittingen verloren gegaan van werknemers van [geïntimeerde] , onder wie [appellant] . Ook is door de brand het motorvoertuig van [appellant] beschadigd.
3.3.
Bij brief van 15 juni 2015 heeft Energy Engineering - de onderneming van de vader van [appellant] - aan [geïntimeerde] namens [appellant] onder meer medegedeeld:
“(…) Voor een volledige uiteenzetting aangaande de schade wordt verwezen naar het (…) schaderapport (…).
Voor alle hierboven bedoelde schade houd ik u namens cliënt aansprakelijk.
Ik verzoek u (…) de (…) schadebedragen -in totaal € 6556,08- (…) binnen 10 dagen na dagtekening (…) te voldoen (…).
Langs deze weg bied ik u tot 7 juli 2015 de mogelijkheid om de schade (door een expert) te (laten) beoordelen. Graag verneem ik per kerende post of (…) u van deze mogelijkheid gebruik wil maken.
Beleefd (…) verzoek ik u mij (...) uiterlijk 24 juni 2015 in het bezit te stellen van een (…) door een rechtsgeldige vertegenwoordiger van [geïntimeerde] (…) ondertekende bevestiging van de ontvangst en kennisneming van dit schrijven. (…)”.
Bij deze brief is een schaderapport van diezelfde datum gevoegd met betrekking tot de door [appellant] als gevolg van de brand geleden schade. Die schade is in dit rapport begroot op
€ 6.556,08, bestaande uit een bedrag groot € 5.866,08 aan schade aan persoonlijke bezittingen en voertuigschade en een bedrag groot € 690,00 aan
Kosten vaststelling schade en rapportage”.
3.4.
Bij brief van 24 juni 2015 heeft [geïntimeerde] aan Energy Engineering, voor zover thans van belang, de ontvangst van de brief van 15 juni 2015 bevestigd. Verder heeft zij bij deze brief te kennen gegeven dat de behandeling van de aansprakelijkheidsstelling van [appellant] is overgedragen aan [verzekeringsmakelaar] in [vestigingsplaats] , die contact zal opnemen in verband met de beoordeling van de schade door een expert. Voorts heeft [geïntimeerde] in deze brief ten aanzien van de aansprakelijkstelling benadrukt
“dat dit niet aan de orde is. Het onderzoek naar de brand is nog niet afgerond.”
3.5.
Per e-mail van 26 juni 2015 heeft [verzekeringsmakelaar] aan Energy Engineering medegedeeld dat diezelfde dag melding is gemaakt van de schade van [appellant] bij de aansprakelijkheidsverzekeraar. Verder heeft [verzekeringsmakelaar] bij deze e-mail laten weten dat [expertisebureau] (hierna: [expertisebureau] ) is benoemd om een onderzoek naar de aansprakelijkheid en omvang van de schade uit te voeren en dat een expert van [expertisebureau] binnenkort contact zal opnemen met Energy Engineering.
3.6.
Op 31 juli 2015 is op verzoek van [appellant] een brief van diezelfde datum aan [geïntimeerde] betekend, met sommatie
“direct te voldoen aan hetgeen in deze brief is gesteld”.
In deze door Energy Engineering opgestelde brief staat onder meer vermeld:
“ (…) helaas moet ik vaststellen dat [geïntimeerde] alle in de brief van 15 juni jl. vermelde termijnen ongebruikt heeft laten verstrijken.
Verder blijkt uit uw (…) brief d.d. 24-06-2015 dat [geïntimeerde] (…) de schadeloosstelling van mijn cliënt frustreert en traineert door geen aansprakelijkheid te erkennen. (…)
Vanwege dat [geïntimeerde] (…) geen aansprakelijkheid erkent, zijn er (aanvullende) kosten gerezen ter
zake de vaststelling van de aansprakelijkheid (…) en heeft zij blijk gegeven dat het onderzoek op locatie ‘dus’ noodzakelijk was en de kosten daarvan te rechtvaardigen zijn.
(…) De (extra) kosten in verband met onderzoek op locatie bedragen € 345,00
De (extra) kosten in verband met de vaststelling aansprakelijkheid e.d. bedragen € 2012,50
Wellicht ten overvloede wordt er (…) op gewezen dat mijn cliënt ex art. 6:96 BW recht heeft op vergoeding van alle kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en schade.
(…) Daarmee komt het door [geïntimeerde] te betalen schadebedrag tot dusver op € 8913,58, waarbij in elk geval nog een PM-post resteert voor de kosten van betekening van deze brief. (…)
Al het voorgaande in aanmerking nemende rest mijn cliënt weinig anders dan [geïntimeerde] in rechte te betrekken.
(…) [geïntimeerde] kan (…) een procedure alsnog voorkomen door ondergetekende uiterlijk 7 augustus 2015 in het bezit te stellen van een (…) ondertekende ondubbelzinnige verklaring dat [geïntimeerde] de
aansprakelijkheid voor de door mijn cliënt geleden en te lijden schade onherroepelijk aanvaardt en de schade -tot dusver in totaal € 8913,58, te vermeerderen met de (exploot)kosten- (…) uiterlijk 14 augustus 2015 aan cliënt (…) zal voldoen (…).”
Bij deze brief is onder meer een schadebegroting van diezelfde datum gevoegd. Daarin is de schade begroot op € 8.913,58, bestaande uit een bedrag groot € 5.866,08 aan schade aan persoonlijke bezittingen en voertuigschade en een bedrag groot € 3.047,50 plus pm-post aan
Kosten vaststelling aansprakelijkheid, schade en rapportage”.
3.7.
Eveneens op 31 juli 2015 hebben Energy Engineering en [expertisebureau] telefonisch contact gehad. Daarop heeft [expertisebureau] per e-mail van diezelfde datum aan Energy Engineering laten weten:
“(…) Ik verwijs naar ons telefoongesprek (…), waaruit ik heb opgemaakt dat u onze brief van 2 juli jongstleden niet hebt ontvangen. Bijgevoegd (…) een kopie van deze brief (…). Ik wil u verzoeken de gevraagde informatie (…) aan mijn collega (…) te versturen. Hij zal in overleg met u de omvang van de (…) schade vaststellen. (…)”.
In de brief van 2 juli 2015 staat onder meer dat [expertisebureau] de kwestie nog in onderzoek heeft en dat zij verzoekt om gegevens, zoals aankoopbewijzen en verzekeringsbewijzen, toe te zenden, waarna zij de kwestie verder in behandeling zal nemen en een afwikkelingsvoorstel zal sturen.
3.8.
Bij brief van 3 augustus 2015 heeft Energy Engineering aan [expertisebureau] , voor zover thans relevant, te kennen gegeven
“dat de schade dezerzijds reeds is vastgesteld. [geïntimeerde] is reeds in het bezit gesteld van een deugdelijke onderbouwing van de schadeclaim (…). (…) Echter primair zal er (…) helderheid moeten komen of [geïntimeerde] haar aansprakelijkheid erkent (of zich anderszins wil verbinden tot schadeloosstelling) aangaande de door mijn cliënt als gevolg van de brand geleden en te lijden schade. Tot dusver is van die bereidheid niet gebleken, wel van het tegendeel. Vervolgens kan zonodig de schadeclaim dezerzijds nog worden toegelicht. (…)”.
3.9.
Op 12 augustus 2015 heeft [appellant] een bedrag van € 5.866,08 aan schade-uitkering ontvangen. Dit bedrag komt overeen met de schadebegroting zoals die is
opgenomen in het schaderapport van Energy Engineering van 15 juni 2015, met
uitzondering van de kosten voor vaststelling van schade en rapportage van € 690,00.
3.10.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of [geïntimeerde] gehouden is over te gaan tot betaling van de door [appellant] gevorderde kosten voor vaststelling aansprakelijkheid, schade en rapportage ten bedrage van € 3.047,50 en € 145,04 aan kosten deurwaarder met betrekking tot de betekening van de brief van 31 juli 2015, derhalve in totaliteit uitmakende een bedrag groot € 3.192,54. Ondanks verdere (e-mail)correspondentie, zijn partijen niet tot een oplossing gekomen.
Eerste aanleg
3.11.
[appellant] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van i) € 3.192,54 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, ii)
€ 444,25 aan buitengerechtelijke kosten en iii) € 487,71 aan wettelijke rente, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.12.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.13.
Bij tussenvonnis van 29 juni 2017 heeft de kantonrechter een comparitie bepaald, die op 3 oktober 2017 is gehouden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
3.14.
Bij het bestreden eindvonnis van 2 november 2017 heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.15.
De kantonrechter heeft daartoe, kort gezegd, overwogen en geoordeeld als volgt.
Als gevolg van de brand is een groot deel van het pand van [geïntimeerde] verloren gegaan en is schade ontstaan aan eigendommen van haar werknemers, onder wie [appellant] .
De schade aan de eigendommen van [appellant] is in augustus 2015 afgewikkeld.
Ter beoordeling ligt voor de vordering van [appellant] tot vergoeding van vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b en c BW.
De kantonrechter stelt voorop dat partijen, gelet op hun contractuele relatie als werknemer en werkgever, de beginselen van redelijkheid en billijkheid in acht behoren te nemen.
[appellant] heeft binnen elf dagen na de brand zowel een schaderapport laten opmaken door Energy Engineering als [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor het bij de brand verloren gegaan zijn van zijn persoonlijke bezittingen. Verder heeft hij [geïntimeerde] dringend verzocht om het in het schaderapport genoemde bedrag van € 6.556,08 te betalen én op uiterlijk 24 juni 2015 een ontvangstbevestiging van zijn brief van 15 juni 2015 te sturen. [appellant] heeft door een dergelijke brief en schaderapport aan [geïntimeerde] te sturen, in zo’n kort tijdsbestek nadat een grote ramp voor [geïntimeerde] zich had voltrokken, zijn werkgever niet de gelegenheid geboden om zich te herpakken en fatsoenlijk en goed te reageren op de afwikkeling van de gevolgen van de brand. [geïntimeerde] heeft onweersproken aangevoerd dat zij na de brand op zoek moest naar een tijdelijke locatie van waaruit zij het bedrijf opnieuw kon opstarten en de afwikkeling van de schade ter hand kon nemen. In dit verband is van belang dat [geïntimeerde] onweersproken heeft aangevoerd dat zij [appellant] in een telefoongesprek op 24 juni 2015 heeft laten weten dat zij de afwikkeling van de schade van al haar werknemers zal verzamelen en naar haar verzekeraar zal sturen. [geïntimeerde] heeft in overleg met haar verzekeraar/ [expertisebureau] een procedure opgesteld voor de afwikkeling van de schade van de brand. [appellant] was daarvan, in ieder geval op 24 juni 2015, op de hoogte. [geïntimeerde] heeft in de gegeven omstandigheden de afwikkeling van de gevolgen van de brand voor haar werknemers adequaat opgepakt. De laatste schade-uitkering heeft, naar [geïntimeerde] onweersproken heeft aangevoerd, in september 2015 plaatsgevonden. Het is niet redelijk dat [appellant] , zo kort na de brand, een rapport ter zake de door hem geleden schade heeft laten opmaken. Bovendien valt niet goed in te zien waarom [appellant] een dergelijk rapport heeft laten opmaken. De schade die hij heeft geleden, is eenvoudig vast te stellen. Het gaat om het maken van een overzicht van de verloren geraakte spullen, gemaakte kosten met specificatie, aankoopbonnen/facturen en als er geen bonnen meer zijn, moet de waarde van bedoelde spullen op een andere manier aannemelijk worden gemaakt. Het laten opmaken van een rapport door Energy Engineering, het bedrijf van de vader van [appellant] , was daarvoor beslist niet nodig. Daarbij is ook van belang dat [appellant] de stelling van [geïntimeerde] dat, als hij de door [geïntimeerde] en haar verzekeraar opgestelde procedure voor de schadeafwikkeling zou hebben gevolgd, hij ook zijn volledige schade vergoed zou hebben gekregen, niet heeft betwist. Het lijkt erop dat [appellant] slechts zijn eigen belang voor ogen heeft gehad en dat van [geïntimeerde] daarbij volledig uit het oog heeft verloren. Dat is in strijd met de beginselen van redelijkheid en billijkheid die [appellant] in acht behoort te nemen ten aanzien van zijn werkgever. Voor zover [appellant] klaagt dat [geïntimeerde] geen aansprakelijkheid wenste te erkennen voor de door hem geleden schade, verliest hij uit het oog dat [geïntimeerde] dat op grond van haar verzekeringsovereenkomst niet mag. Daarbij komt dat [geïntimeerde] onweersproken heeft aangevoerd dat op het moment dat [appellant] vroeg om erkenning van de aansprakelijkheid (op 15 juni 2015) het onderzoek naar de brand nog niet was afgerond. De overige door [appellant] opgeworpen stellingen zijn voor de beantwoording van de vraag of de door hem gevorderde kosten als redelijke kosten moeten worden aangemerkt ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid niet relevant.
De conclusie luidt dat de door [appellant] gevorderde kosten niet als redelijk kunnen worden aangemerkt en om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Hoger beroep
3.16.
[appellant] heeft in hoger beroep gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, zijn vorderingen alsnog toe te wijzen. Bovendien heeft hij zijn eis gewijzigd en gevorderd te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] jegens hem aansprakelijk is voor alle schade die hij heeft geleden en/of zal lijden als gevolg van de brand. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
3.17.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.18.
[appellant] heeft in hoger beroep zestien grieven aangevoerd.
3.19.
De
grieven 1, 2 en 3zijn gericht tegen de feiten vermeld in het bestreden vonnis onder 2.1. Het hof heeft hiervoor, rekening houdend met wat partijen hierover over en weer in hoger beroep hebben aangevoerd, een nieuw overzicht gegeven van de feiten waarvan het hof in hoger beroep uitgaat. [appellant] heeft in zoverre dan ook geen belang bij deze grieven.
3.20.
De kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt, is de vraag of de door [appellant] gevorderde kosten ten bedrage van € 3.192,54 ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid al dan niet als redelijk kunnen worden aangemerkt en al dan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De
grieven 4 tot en met 14hebben betrekking op de beoordeling hiervan. Met de
grieven 4 tot en met 12klaagt [appellant] , kort gezegd, over het oordeel van de kantonrechter, dat hij heeft gehandeld in strijd met de beginselen van redelijkheid en billijkheid die hij tegenover [geïntimeerde] in acht behoorde te nemen, en de motivering daarvan. Met de
grieven 13 en 14klaagt hij, samengevat, over het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot het niet erkennen van aansprakelijkheid door [geïntimeerde] voor de door hem geleden schade en de motivering daarvan. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
3.21.
Volgens vaste rechtspraak is, zoals ook [appellant] in zijn memorie van grieven stelt, voor vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW, vereist dat:
a. a) een condicio sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten;
b) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend;
c) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen; en
d) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.
Beslissend is derhalve of het redelijke kosten betreft en deze in redelijkheid zijn gemaakt.
3.22.
Het hof is van oordeel dat de thans in geding zijnde kosten geen redelijke kosten zijn en dat deze ook niet in redelijkheid zijn gemaakt. Het hof acht daartoe het volgende van belang.
3.23.
De brand heeft gewoed op 4 juni 2015. Naar eigen zeggen van [appellant] heeft [geïntimeerde] vóór 15 juni 2015 te kennen gegeven dat elke schadeclaim ingediend diende te worden bij haar personeelsafdeling. Op 15 juni 2015 heeft Energy Engineering namens [appellant] een brief aan [geïntimeerde] gezonden, met aansprakelijkstelling voor de door [appellant] als gevolg van de brand geleden schade en een termijn van tien dagen voor vergoeding van de schade. In het bij die brief gevoegde schaderapport is de schade van [appellant] begroot op € 6.556,08, bestaande uit € 5.866,08 aan schade aan persoonlijke bezittingen en voertuigschade en € 690,00 aan
Kosten vaststelling schade en rapportage.
3.24.
Naar het oordeel van het hof bestond er voor [appellant] op 15 juni 2015, zeker gelet op de kennisgeving van [geïntimeerde] over de indiening van schadeclaims en ongeacht of daarbij sprake was van een expliciet door [geïntimeerde] ‘in overleg met de verzekeraar of [expertisebureau] opgestelde procedure’, geen aanleiding om een zeven pagina’s omvattend schaderapport, met bijlage, waarvan de daadwerkelijke schadebegroting twee pagina’s beslaat, op te laten stellen. Terecht en op goede gronden heeft de kantonrechter overwogen dat de schade die [appellant] heeft geleden eenvoudig was vast te stellen. Anders dan [appellant] betoogt, valt niet in te zien dat voor het vaststellen van de schade specifieke (technische en juridische) kennis nodig was. Dat er expertisebureaus en rechtsbijstandsverzekeraars/-verleners bestaan, dat [geïntimeerde] een gespecialiseerd expertisebureau als [expertisebureau] heeft ingeschakeld en dat er op het gebied van schade een uitgebreid scala aan jurisprudentie bestaat, zoals [appellant] aanvoert, maakt dit niet anders. Niet gebleken is dat niet volstaan had kunnen worden met een door [appellant] zelf opgemaakt, eenvoudig overzicht van de verloren geraakte spullen en de gemaakte kosten, met specificatie door aankoopbonnen/facturen of anderszins.
3.25.
Naar eigen zeggen van [appellant] heeft Energy Engineering vervolgens op 24 juni 2015 telefonisch contact met [geïntimeerde] opgenomen, omdat een reactie op haar brief van 15 juni 2015 uitbleef. Tijdens dit gesprek heeft [geïntimeerde] volgens [appellant] te kennen gegeven dat zij niet van plan was de ontvangst van de brief van 15 juni 2015 te bevestigen, laat staan aansprakelijkheid te erkennen. Omdat van aansprakelijkheid volgens [geïntimeerde] mogelijk geen sprake zou zijn, wilde zij - aldus [appellant] - alle schade eerst laten melden door haar werknemers en die schademeldingen pas daarna (gezamenlijk) aan haar verzekeraar toezenden. [geïntimeerde] heeft - aldus [appellant] - niet gereageerd op het verzoek tot betaling noch op de schadebegroting, zij heeft geen aansprakelijkheid erkend en ook niet op andere wijze verklaard de schade te zullen vergoeden. Daarop heeft [geïntimeerde] volgens [appellant] lange tijd niets van zich laten horen, waarop Energy Engineering haar bij exploot van 31 juli 2015 aansprakelijk heeft gesteld en de schade van [appellant] nader heeft onderbouwd.
3.26.
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat [geïntimeerde] bij brief van 24 juni 2015 aan Energy Engineering de ontvangst van de brief van 15 juni 2015 heeft bevestigd. Voorts heeft zij bij deze brief te kennen gegeven dat de behandeling van de aansprakelijkheidsstelling van [appellant] is overgedragen aan [verzekeringsmakelaar] , die contact zal opnemen in verband met de beoordeling van de schade door een expert. Verder heeft [geïntimeerde] in deze brief ten aanzien van de aansprakelijkstelling benadrukt
“dat dit niet aan de orde is. Het onderzoek naar de brand is nog niet afgerond.”Per e-mail van 26 juni 2015 heeft [verzekeringsmakelaar] aan Energy Engineering medegedeeld dat diezelfde dag melding is gemaakt van de schade van [appellant] bij de aansprakelijkheidsverzekeraar, dat [expertisebureau] is benoemd om een onderzoek naar de aansprakelijkheid en omvang van de schade uit te voeren en dat een expert van [expertisebureau] binnenkort contact zal opnemen met Energy Engineering. Op 31 juli 2015 is op verzoek van [appellant] aan [geïntimeerde] een brief, met bijlagen, betekend, met sommatie
“direct te voldoen”aan hetgeen in die brief is gesteld
.In deze, zes pagina’s omvattende, brief wordt met name ingegaan op het standpunt van [appellant] dat en waarom [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die hij door de brand heeft geleden. In de brief staat onder meer:
“(…) Vanwege dat [geïntimeerde] blijkens haar brief van 24-06-2015 geen aansprakelijkheid erkent, zijn er (aanvullende) kosten (…) ter zake de vaststelling van de aansprakelijkheid zoals (…) uiteengezet in dit schrijven en heeft zij blijk gegeven dat het onderzoek op locatie ‘dus’ noodzakelijk was en de kosten daarvan te rechtvaardigen zijn.
(…) [geïntimeerde] kan (…) een procedure alsnog voorkomen door ondergetekende uiterlijk 7 augustus 2015 in het bezit te stellen van een (…) ondertekende ondubbelzinnige verklaring dat [geïntimeerde] de aansprakelijkheid voor de door mijn cliënt geleden en te lijden schade onherroepelijk aanvaardt en de schade -tot dusver in totaal € 8913,58, te vermeerderen met de (exploot)kosten- (…) uiterlijk 14 augustus 2015 (…) zal voldoen (…).”Bij deze brief is onder meer een schadebegroting gevoegd, waarin de schade van [appellant] is begroot op € 8.913,58, bestaande uit € 5.866,08 aan schade aan persoonlijke bezittingen en voertuigschade en € 3.047,50 aan
Kosten vaststelling aansprakelijkheid, schade en rapportage, bestaande uit een bedrag groot € 690,00 aan
Kosten vaststelling schade en rapportageals opgenomen in het schaderapport van 15 juni 2015, een bedrag groot € 345,00 aan
“(extra) kosten in verband met onderzoek op locatie”en een bedrag groot € 2.012,50 aan
“(extra) kosten in verband met de vaststelling aansprakelijkheid e.d.”te vermeerderen met een pm-post voor betekening van het exploot.
Naar het oordeel van het hof bestond er voor [appellant] op 31 juli 2015 redelijkerwijs geen aanleiding om een brief met sommatie als voormeld aan [geïntimeerde] te betekenen. Niet valt in te zien dat [geïntimeerde] door het inschakelen van [verzekeringsmakelaar] en [expertisebureau] en de communicatie hierover aan Energy Engineering als hiervoor weergegeven niet heeft gehandeld zoals van haar op dat moment in redelijkheid mocht worden verwacht. Dat [geïntimeerde] op dat moment geen aansprakelijkheid erkende en niet expliciet heeft verklaard de schade als gevorderd door [appellant] te vergoeden, doet daaraan niet af. De vraag of [geïntimeerde] al dan niet aansprakelijkheid mocht erkennen op grond van haar verzekeringsovereenkomst kan daarbij in het midden gelaten worden. [geïntimeerde] was in redelijkheid tot onderzoek naar de aansprakelijkheid voor de brand gerechtigd. Niet gezegd kan worden dat [geïntimeerde] daarin, gelet op het tijdsverloop tussen de brand en voormeld handelen en communiceren door [geïntimeerde] , niet voortvarend heeft gehandeld of de belangen van [appellant] daarbij moedwillig uit het oog heeft verloren.
De omstandigheid dat Energy Engineering/ [appellant] vervolgens enige tijd niets van de zijde van [geïntimeerde] heeft gehoord, maakt dat niet anders. Het had, zeker als Energy Engineering de brief van [expertisebureau] van 2 juli 2015 niet kort na verzending heeft ontvangen, veeleer op de weg van [appellant] gelegen om contact op te nemen met [geïntimeerde] respectievelijk [expertisebureau] over het uitblijven van een reactie dan meteen zijn toevlucht te nemen tot het laten betekenen van de brief als voormeld. Het hof is niet gebleken dat [geïntimeerde] relevante verwijten kunnen worden gemaakt over de afwikkeling van de schade als gevolg van de brand. Ook van een weerbarstige houding aan de zijde van [geïntimeerde] is het hof niet gebleken. Anders dan [appellant] betoogt, was er dan ook geen reden om zijnerzijds over te gaan tot het laten vaststellen van de aansprakelijkheid voor de schade door de brand. Uiteraard stond het [appellant] vrij de aan zijn eigendommen toegebrachte schade en de aansprakelijkheid daarvoor vast te laten stellen op een wijze die hem goeddunkt, maar dat brengt niet met zich dat de kosten die hij in dat verband vordert, zijn aan te merken als redelijke en in redelijkheid gemaakte kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW.
3.27.
Daarmee falen de grieven 4 tot en met 14 betrekking hebbend op (het oordeel van de kantonrechter en de motivering daarvan over) de gang van zaken omtrent de afwikkeling van de schade, het schaderapport van 15 juni 2015, de communicatie tussen partijen (op 24 juni 2015), het niet erkennen van aansprakelijkheid door [geïntimeerde] en de door partijen in acht te nemen normen van redelijkheid en billijkheid.
3.28.
De
grieven 15 en 16betreffen veeggrieven, waarin [appellant] klaagt over de verwerping van zijn stellingen door de kantonrechter, over het oordeel van de kantonrechter dat de door [appellant] gevorderde kosten niet als redelijk kunnen worden aangemerkt en om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen, en over de afwijzing van zijn vorderingen en zijn veroordeling in de proceskosten.
Deze grieven hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven om die reden geen nadere behandeling. Deze grieven falen omdat ook de grieven 4 tot en met 14 falen en [appellant] geen belang heeft bij de grieven 1 tot en met 3.
3.29.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 3.192,54 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid afgewezen dient te worden. De nevenvorderingen van [appellant] (buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente) delen dit lot. Het beroep van [appellant] in de memorie van grieven onder 16 op de verzuimregeling behoeft geen bespreking.
3.30.
Daarmee komt het hof toe aan de in hoger beroep door [appellant] gevorderde verklaring voor recht dat [geïntimeerde] jegens hem aansprakelijk is voor alle schade die hij heeft geleden en/of zal lijden als gevolg van de brand.
3.31.
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze eisvermeerdering. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde.
[appellant] heeft deze vordering onvoldoende onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat [appellant] als gevolg van de brand andere schade heeft geleden dan de hierboven genoemde materiële schade en dat [geïntimeerde] daarvoor aansprakelijk is. Naast een verwijzing naar de algemene stellingen in de inleidende dagvaarding over de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor schade als gevolg van de brand heeft [appellant] in hoger beroep slechts aangevoerd dat voor de aansprakelijkheid in de vermeerdering van eis ‘mede redengevend is’ dat gezondheidsrisico’s vanwege blootstelling aan rook en mogelijk asbest niet op voorhand zijn uit te sluiten en zich in een later stadium kunnen openbaren. Dat is onvoldoende. De vordering tot verklaring voor recht zal worden afgewezen.
Slotsom
3.32.
De slotsom is dat de grieven tegen het bestreden vonnis falen dan wel dat [appellant] geen belang heeft bij de aangevoerde grieven. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
3.33.
De beslissingen van het hof zijn gebaseerd op de overwegingen die hierboven staan. Hetgeen [appellant] in zijn grieven en toelichting daarop meer of anders naar voren heeft gebracht, kan aan deze beslissingen niet afdoen en kan derhalve als niet ter zake doende voor de beoordeling verder buiten beschouwing blijven.
3.34.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellant] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 726,00 aan griffierecht en € 1.138,50 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (1,5 punt, tarief I in hoger beroep à € 759,00 per punt).

4.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 2 november 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de
zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 726,00 aan griffierecht en € 1.138,50 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juli 2020.
griffier rolraadsheer