ECLI:NL:GHSHE:2020:2164

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
20-001280-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en veroordeling voor ontucht met minderjarige dochter

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, de vader van het slachtoffer, was aangeklaagd voor verkrachting en ontucht met zijn minderjarige dochter. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van de verkrachting, maar had hem wel veroordeeld voor ontucht. Het hof heeft de vrijspraak van verkrachting bevestigd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de seksuele handelingen onder dwang zijn verricht. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van het slachtoffer ten tijde van de tenlastelegging. Echter, het hof heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan ontucht met zijn dochter, waarbij hij meermalen seksuele handelingen heeft gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 3.058,29, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001280-19
Uitspraak : 14 juli 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-880343-18 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [adres en woonplaats],
thans verblijvende in [detentieadres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van de onder feit 1 primair ten laste gelegde verkrachting van zijn dochter, [slachtoffer], vrijgesproken. De rechtbank heeft het aan de verdachte
  • onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, te weten handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn dochter waarvan hij wist dat zij leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waardoor zij onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden; en
  • onder feit 2 ten laste gelegde, te weten ontucht plegen met zijn minderjarige kind,
bewezen verklaard. De verdachte is ter zake daarvan veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de rechtbank, naast de wettelijk voorgeschreven algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarden verbonden – kort gezegd – een meldplicht, een verplichting tot ambulante behandeling en een verplichting zich te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is integraal toegewezen tot het bedrag van € 5.085,96, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden, conform het advies van de reclassering d.d. 6 maart 2019, een meldplicht bij de reclassering en een verplichting tot ambulante behandeling. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.058,29, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en toewijzing van het bedrag van € 27,67 als proceskosten.
Door de raadsvrouw is integraal vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. De raadsvrouw van de verdachte heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het
onder 2 tenlastegelegde feit gerefereerd aan het oordeel van het hof. Indien het hof evenwel tot een bewezenverklaring zou komen van het onder 1 tenlastegelegde, heeft de verdediging – in de vorm van een voorwaardelijk verzoek – het hof verzocht om de zaak aan te houden en alle tekstbestanden afkomstig uit de mobiele telefoon van de verdachte die zien op de communicatie tussen aangeefster en de verdachte aan het dossier toe te voegen. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd en heeft de verdediging de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] niet inhoudelijk betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij,
meermalen, althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 31 oktober 2017 te Geffen en/of Bentelo en/of Nijmegen en/of Lith en/of Nuland en/of Goor en/of Fuerteventura, in elk geval in Nederland en/of Spanje,
[slachtoffer] (geboren op [geboortedag 1997), zijnde zijn, verdachtes dochter,
(telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
immers heeft hij, verdachte, (telkens):
- zijn penis in de vagina en/of mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- die [slachtoffer] ge(tong)zoend en/of
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- de vagina en/of billen en/of borsten, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] betast en/of
- een seksspeeltje (bal voor in de mond), in elk geval een voorwerp, in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- met een zweep op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] geslagen,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) (onder meer) hierin dat hij, verdachte, (telkens):
- die [slachtoffer] heeft ontkleed en/of
- die [slachtoffer] heeft vastgebonden en/of
- misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin die [slachtoffer] zich bevond en/of
- fysiek en/of psychisch en/of feitelijk overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad vanwege het (grote) verschil in postuur en/of (grote) leeftijdsverschil en/of de verstandelijke beperking van die [slachtoffer] en/of de (afhankelijkheids)relatie (vader/dochter), waardoor die [slachtoffer] niet, in elk geval onvoldoende in staat is geweest weerstand te bieden aan hem, verdachte, en/of
- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale tekenen van onwil/verzet van die [slachtoffer], (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij,
meermalen, althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 31 oktober 2017 te Geffen en/of Bentelo en/of Nijmegen en/of Lith en/of Nuland en/of Goor en/of Fuerteventura, in elk geval in Nederland en/of Spanje,
met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 1997), zijnde zijn, verdachtes dochter, van wie hij, verdachte, wist dat deze [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
immers heeft hij, verdachte, (telkens):
- zijn penis in de vagina en/of mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- die [slachtoffer] ge(tong)zoend en/of
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- vagina en/of billen en/of borsten, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] betast en/of
- een seksspeeltje (bal voor in de mond), in elk geval een voorwerp, in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- met een zweep op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] geslagen;
2.
hij,
meermalen, althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 10 augustus 2015 te Geffen en/of Bentelo en/of Nijmegen en/of Lith en/of Nuland en/of Goor en/of Fuerteventura, in elk geval in Nederland en/of Spanje,
(telkens) ontucht heeft gepleegd,
met zijn minderjarig kind [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 1997),
immers heeft hij, verdachte (telkens):
- zijn penis in de vagina en/of mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- die [slachtoffer] ge(tong)zoend en/of
- die [slachtoffer] vastgebonden en/of
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- vagina en/of billen en/of borsten, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] betast en/of
- een seksspeeltje (bal voor in de mond), in elk geval een voorwerp, in/tegen de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- met een zweep op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] geslagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Korte omschrijving van de zaak
Op 12 maart 2018 is door [aangeefster], namens haar dochter, [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats], aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte. Volgens de aangifte zou het misbruik begonnen zijn in februari of maart 2015 en geëindigd op 3 oktober 2017. Verdachte is de vader van [slachtoffer], doch in 1998 is de relatie tussen verdachte en de moeder van [slachtoffer] verbroken. Nadat de zus en de broer van [slachtoffer] op zoek zijn gegaan naar hun vader is [slachtoffer] op 17-jarige leeftijd weer in contact gekomen met haar vader. Zij is met hem op vakantie geweest en in het voorjaar van 2015 bij hem gaan wonen in [woonplaats].
[slachtoffer] is gehoord in een verhoorstudio, waar zij verklaard heeft over seksueel misbruik door de verdachte.
Verdachte heeft bij de politie een verklaring afgelegd over seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden tussen hem en zijn dochter in Geffen, Bentelo, Lith en Spanje.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, te weten verkrachting, is vereist dat sprake is van dwang van de kant van de verdachte. Daarvoor dient vast te staan dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster de ten laste gelegde ontuchtige handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat die dwang heeft plaatsgevonden door middel van geweld of een andere feitelijkheid, dan wel bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid.
Het hof overweegt dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, met name de verklaringen van aangeefster en van de verdachte, kan worden vastgesteld dat de verdachte en [slachtoffer] – zijn dochter – in de ten laste gelegde periode meerdere keren seksueel contact hebben gehad. De verdachte heeft, met uitzondering van de ‘het vastbinden, het tongzoenen, het brengen van de penis in de mond van [slachtoffer], het brengen van een seksspeeltje in de mond van [slachtoffer] en het slaan met een zweep tegen het lichaam’, de ten laste gelegde handelingen erkend. Volgens de verdachte vond alles wat er tussen hem en [slachtoffer] is gebeurd op seksueel gebied met wederzijds goedvinden plaats en was er geen enkele dwang.
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging, is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat de verdachte door
geweld of bedreiging met geweld[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van de door [slachtoffer] gestelde handelingen. Uit het procesdossier en het onderzoek op de terechtzitting is niet gebleken dat geweld is gebruikt of dat daarmee is gedreigd. Voor zover de tenlastegelegde handelingen ‘het vastbinden, het brengen van een seksspeeltje in de mond van [slachtoffer], en het slaan met een zweep tegen het lichaam’ als een geweldsaspect kunnen worden gezien, wordt naar oordeel van het hof dit onderdeel van de aangifte niet dan wel in onvoldoende mate ondersteund door andere, objectieve bewijsmiddelen in het dossier.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] door de
feitelijkheidvan fysiek en/of psychisch en/of feitelijk overwicht van verdachte op [slachtoffer], vanwege het (grote) verschil in postuur en/of (grote) leeftijdsverschil en/of de verstandelijke beperking van die [slachtoffer] en/of de (afhankelijkheids-)relatie (vader/dochter), is gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen. Daarmee vindt de advocaat-generaal de verkrachting bewezen. Subsidiair heeft de advocaat-generaal er op gewezen dat sprake was van een kwetsbaar meisje en dat verdachte wist dat zij eerder seksueel was misbruikt.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde op de terechtzitting kan niet zonder meer volgen dat de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat zij zich daardoor niet tegen de seksuele handelingen kon verzetten, of dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het voor haar zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang van de kant van de verdachte. Op grond van de voorhanden zijnde stukken kan het hof evenmin vaststellen dat er sprake is van een
zodanigeverstandelijke beperking bij het slachtoffer, en zij mede hierdoor een
zodanigepsychische druk heeft ervaren dat zij zich
daardoorniet tegen de seksuele handelingen kon verzetten. Het bewijs voor dwang door middel van een andere feitelijkheid ontbreekt dan ook naar het oordeel van het hof eveneens. Weliswaar kan vanwege de relatie vader-dochter, het leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer, het fysieke overwicht, en de kwetsbaarheid van het slachtoffer worden gesproken van een feitelijk overwicht op het slachtoffer, doch die enkele omstandigheid is in dit geval onvoldoende om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat het slachtoffer zich redelijkerwijs niet tegen de seksuele handelingen kon verzetten. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat uit de stukken in het dossier blijkt dat het seksueel contact tussen de verdachte en [slachtoffer] tot en met 3 oktober 2017 heeft geduurd. [Slachtoffer] heeft in de periode februari/maart 2015 tot en met maart 2016 bij de verdachte gewoond, daarna is zij bij haar moeder gaan wonen. Het feit dat het seksueel contact ook doorging nadat [slachtoffer] weer bij haar moeder woonde, wijst er niet op dat [slachtoffer], vanwege haar afhankelijkheid van de verdachte en zijn feitelijk overwicht, zich redelijkerwijs niet tegen de seksuele handelingen kon verzetten. Dat er sprake is van een situatie waarbij de verdachte [slachtoffer] in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat zij zich daardoor niet tegen de tenlastegelegde handelingen kon verzetten, blijkt evenmin uit de verklaring van de zorgmedewerker [zorgmedewerker] en uit de verklaring van GZ-psycholoog, [deskundige].
Nu uit de bewijsmiddelen derhalve niet kan worden afgeleid dat sprake was van een ‘door een feitelijkheid dwingen’ tot het ondergaan van seksuele handelingen, is niet komen vast te staan dat sprake is van de voor een bewezenverklaring van verkrachting vereiste dwang.
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de rechtbank en de verdediging is het hof daarom van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Mitsdien zal hij daarvan worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij de seksuele handelingen met [slachtoffer] pleegde, terwijl hij wist dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens leed dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Voor een veroordeling ter zake van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht is, gelet op de wettekst zoals die tot 1 januari 2020 gold, de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie van de Hoge Raad, vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn of haar geestvermogens lijdt dat hij of zij daardoor niet of onvolkomen in staat was zijn of haar wil ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden (en dat de verdachte dat wist).
In het dossier zijn aanwijzingen te vinden met betrekking tot de verstandelijke vermogens van [slachtoffer], in die zin dat zij kwetsbaar en beïnvloedbaar was. Echter, het hebben van een laag IQ, in casu een IQ van 77, blijkens de mededeling van de moeder van [slachtoffer] en gebaseerd op een afgenomen test in groep 6 van de basisschool alsmede het verslag van GZ-psycholoog [deskundige] waaruit blijkt dat in 2019, dus na het ten laste gelegde, bij [slachtoffer] sprake was van een diagnose posttraumatische stressstoornis, dysthyme stoornis en een bedreigende ontwikkeling, zijn niet voldoende om objectief vast te stellen dat bij [slachtoffer] destijds sprake was van een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens dat zij daardoor niet of onvolkomen in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden als bedoeld in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht. Voornoemd verslag bevat immers geen concrete informatie waaruit zou kunnen blijken dat deze gestelde diagnose ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig was en dat dit eraan in de weg heeft gestaan dat [slachtoffer] haar wil kon bepalen in voornoemde zin.
Nu uit het dossier niet volgt dat bij [slachtoffer] tijdens de tenlastegelegde periode ondubbelzinnig sprake was van een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens als hierboven omschreven en zich in het dossier geen enkel rapport van een deskundige bevindt waarop deze conclusie gebaseerd zou kunnen worden, is het hof van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld.
Gelet op het vorenstaande behoeft het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw om een alle tekstbestanden afkomstig uit de mobiele telefoon van de verdachte die zien op de communicatie tussen het slachtoffer en de verdachte aan het dossier toe te voegen, geen bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij,
meermalen,
in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 10 augustus 2015 te Geffen en Bentelo en Lith en Fuerteventura, ontucht heeft gepleegd,
met zijn minderjarig kind [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 1997),
immers heeft hij, verdachte:
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- die [slachtoffer] gezoend en
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en
- vagina en billen en borsten, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] betast.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn destijds minderjarige dochter [slachtoffer], zoals in de bewezenverklaring omschreven. [slachtoffer], een kwetsbare 17-jarige, kwam bij de verdachte wonen nadat zij kort daarvoor haar vader voor het eerst had ontmoet. De verdachte wist dat hij te maken had met een kwetsbare persoon, maar dit heeft hem er niet van weerhouden de bewezen verklaarde handelingen te verrichten. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van zijn dochter en haar veel leed aangedaan. Als algemeen bekend mag worden verondersteld dat slachtoffers van dergelijke delicten veelal nog langdurige nadelige, psychische gevolgen daarvan ondervinden. Dat is in de onderhavige kwestie niet anders, zoals volgt uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] en uit het verslag van GZ-psycholoog [deskundige]. Zo blijkt uit voornoemd verslag dat [slachtoffer] een zeer intensieve klinische behandeling nodig heeft voor de verwerking van alle trauma’s en dat deze intensieve behandeling naar verwachting vele jaren zal duren.
De verdachte heeft niet alleen het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften, maar ook heeft hij het onvoorwaardelijk vertrouwen dat een kind in zijn of haar vader moet kunnen stellen, ernstig geschaad. Des te kwalijker acht het hof dat de verdachte, ondanks dat [slachtoffer] hem in vertrouwen heeft verteld over het misbruik door de partner van haar tante en waarvan verdachte namens [slachtoffer] aangifte heeft gedaan, toch alleen oog heeft gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging. De verdachte heeft zich in het geheel niet bekommerd om de gevoelens van [slachtoffer] en om de gevolgen die zijn gedrag kan hebben voor haar (seksuele) ontwikkeling. Het hof is van oordeel dat de verdachte zich door deze handelwijze verwerpelijk heeft gedragen en het hof rekent dit verdachte dan ook zwaar aan.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat de verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij het volstrekt ontoelaatbare van zijn handelen jegens het slachtoffer inmiddels inziet.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 juni 2020, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover die door de verdachte en de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Daarnaast heeft het hof kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 6 maart 2019. Hieruit komt naar voren dat de reclassering het zorgelijk vindt dat de verdachte aangeeft dat het delict hem min of meer is overkomen en dat hij de neiging heeft om de verantwoordelijkheid af te schuiven. Gelet hierop acht de reclassering, ondanks dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat, een ambulant traject gericht op zedenproblematiek wenselijk. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering en een verplichting tot ambulante behandeling bij een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, verbinden. Al hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, legt tegenover de ernst van het feit onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen dan hiervoor is overwogen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.085,96 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 85,95 als vergoeding van materiële schade, bestaande uit reiskosten naar het politiebureau (€ 58,29), reiskosten naar de advocaat (€ 6,66) en reiskosten naar de rechtbank (€ 21,01), alsmede een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, bestaande uit smartengeld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen.
Door en namens de benadeelde partij is in hoger beroep kenbaar gemaakt dat de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding handhaaft, met dien verstande dat het gevorderde bedrag van € 27,67 inhoudende reiskosten naar het kantoor van de advocaat en reiskosten naar de zitting, dient te worden aangemerkt als proceskosten in plaats van materiële schade zoals weergegeven in de schriftelijke vordering.
Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist door de verdediging.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Ten aanzien van de gevorderde immateriële en materiële schade overweegt het hof als volgt.
Op basis van hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, is het hof eveneens van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot de immateriële schade op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, naar billijkheid op een bedrag van € 3.000,00. De beoordeling van deze schadepost voor het overige brengt een onevenredige belasting van het strafproces met zich. Om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de schadepost voor zover deze meer bedraagt dan voornoemd bedrag. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
Het hof stelt vast – overeenkomstig de mededeling van de vertegenwoordiger van de benadeelde partij – dat de benadeelde partij in de schriftelijke vordering ten onrechte de reiskosten naar het kantoor van de raadsvrouw en de rechtbank ten belope van € 27,67 heeft aangemerkt als materiële schade. Die kosten dienen – conform de mededeling van de vertegenwoordiger van de benadeelde partij – naar het oordeel van het hof te worden aangemerkt als proceskosten ex artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Met betrekking tot de post ‘reiskosten naar het politiebureau’, die ziet op materiële schade, deze komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof is aldus van oordeel dat het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding van € 85,95, minus het bedrag van € 27,67 aan proceskosten, zijnde een bedrag van € 58,29, voor toewijzing gereed ligt.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2015, zijnde de laatste dag van de bewezen verklaarde periode.
Proceskostenveroordeling
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Die kosten worden begroot op € 27,67. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 3.058,29. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het
bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte:
  • zich voor het einde van een proeftijd van
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel
  • de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich zal melden en blijven melden bij Reclassering Nederland (telefonisch bereikbaar op het telefoonnummer van het regiokantoor van regio Zuid, 088 8041504), dan wel bij een nader door Reclassering Nederland aan te wijzen reclasseringsinstelling, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
  • zich zal laten behandelen door ambulante forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.058,29 (drieduizend achtenvijftig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 58,29 (achtenvijftig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
27,67 (zevenentwintig euro en zevenenzestig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 3.058,29 (drieduizend achtenvijftig euro en negenentwintig cent) bestaande uit
€ 58,29 (achtenvijftig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 augustus 2015.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 14 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hödl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.