ECLI:NL:GHSHE:2020:2115

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
20-002514-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzetheling en overtreding van de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1984, was eerder veroordeeld voor opzetheling en overtreding van artikel 41 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een onderzoek ter terechtzitting, waarbij zowel de vordering van de advocaat-generaal als de verdediging van de verdachte aan bod zijn gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor beide feiten. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van een Volkswagen Tiguan, die hij in zijn bezit had terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarbij rekening is gehouden met zijn justitiële documentatie en de ernst van het feit. De inbeslaggenomen sleutels zijn verbeurd verklaard, terwijl de telefoon en bon aan de verdachte worden teruggegeven. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is op 6 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002514-19
Uitspraak : 6 juli 2020
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 juli 2019 in de strafzaak met parketnummer 02-053197-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres]
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van opzetheling (feit 1) en overtreding van artikel 41, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek van voorarrest. Verder zijn drie inbeslaggenomen sleutels verbeurd verklaard en zijn de inbeslaggenomen bon en telefoontoestel teruggegeven aan de verdachte.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis bevestigt [1] .
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit van feit 1 en feit 2 en is een verweer met betrekking tot de straf gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2014 tot en met 4 maart 2019 te Prinsenbeek, althans in de gemeente Breda en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, een of meer goederen, te weten een personenauto (merk Volkswagen, type Tiguan) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 4 maart 2019 te Prinsenbeek, gemeente Breda, als eigenaar of houder een motorrijtuig, een personenauto (merk Volkswagen, type Tiguan), voorzien van het kenteken [kenteken] , op de weg, de autosnelweg A16, heeft laten staan of daarmede over die weg heeft laten rijden, terwijl hij wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat op dat motorrijtuig (een) teken(s), te weten valse kentekenplaten, was/waren aangebracht dat/die, niet zijnde (een) ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kenteken(s), door kon(den) gaan voor (een) zodanig(e) kenteken(s) dan wel met de kennelijke bedoeling dat/die teken(s) te doen doorgaan voor (een) overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands(e) kenteken(s) of (een) met toepassing van artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 opgegeven kenteken(s).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Onder 2 is aan de verdachte kort gezegd ten laste gelegd dat hij als eigenaar of houder een auto heeft laten rijden, terwijl hij wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat op die auto valse kentekenplaten waren aangebracht.
Art. 41 van de Wegenverkeerswet 1994 luidt — voor zover te dezen van belang — als volgt:
‘1.
Het is verboden:
(…)
d.
een motorrijtuig op de weg te laten staan of daarmee over de weg te rijden dan wel een aanhangwagen op de weg te laten staan of met een motorrijtuig over de weg voort te bewegen, wanneer op dat motorrijtuig of die aanhangwagen een teken is aangebracht dat, niet zijnde een ingevolge artikel 36 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig of die aanhangwagen opgegeven kenteken, door kan gaan voor een zodanig kenteken dan wel voor een overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands kenteken of een met toepassing van artikel 37, derde lid, opgegeven kenteken;
(…).
2.
Voor overtreding van het eerste lid, onderdelen b, d en f, zijn aansprakelijk:
a.
voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder die het motorrijtuig op de weg laat staan of daarmee over de weg laat rijden, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder, een en ander echter slechts indien de eigenaar, houder of bestuurder weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat op het motorrijtuig een teken of middel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dan wel een teken als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d of f, is aangebracht, en
(…).’
De tenlastelegging is toegesneden op art. 41, eerste lid aanhef en onder d in verbinding met lid 2, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking ‘laten rijden’ geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het tweede lid van die bepaling.
Voor zover het verbod van art. 41, eerste lid aanhef en onder d, Wegenverkeerswet 1994 op grond van art. 41, tweede lid aanhef en onder a, van die wet gericht is tot de eigenaar of houder van een motorrijtuig dat niet is voorzien van een deugdelijk kenteken om daarmee over de weg te laten rijden, kan dat verbod niet anders worden verstaan dan als een verbod om een ander met dat motorrijtuig als bestuurder te laten rijden. Dat brengt voor een geval als het onderhavige, waarin de tenlastelegging op dit verbod is toegesneden, mee dat uit de bewijsmiddelen zal moeten blijken dat de verdachte een ander als bestuurder met het motorrijtuig heeft laten rijden; zie HR 28-09-2010, ECLI:NL:HR:BN0415.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte een ander als bestuurder met het motorrijtuig heeft laten rijden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 14 oktober 2014 tot en met 4 maart 2019 te Prinsenbeek een personenauto (merk Volkswagen, type Tiguan) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijsverweer feit 1
De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij kort gezegd aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Weliswaar is de verdachte aangetroffen in een gestolen auto, maar daarvoor heeft de verdachte een aannemelijke verklaring gegeven, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Op 14 oktober 2014 heeft [benadeelde] aangifte gedaan van diefstal van zijn auto. De verdachte is op 4 maart 2019 als bestuurder aangetroffen in deze auto die op dat moment voorzien was van valse kentekenplaten. Niet gebleken is dat de verdachte geldige autopapieren bij zich had. De autosleutel die in het contact zat, was niet de originele autosleutel. De sleutel was niet voorzien van een logo of een inscriptie/sleutelcode. De verdachte had twee aan deze autosleutel identieke sleutels in zijn broekzak.
Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend voor het bewijs van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde feit. Niet is gebleken van een aanwijzing dat de verdachte zelf op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de diefstal of verduistering van de auto.
Als de verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie wordt medegedeeld dat er op de auto waarin hij is aangehouden valse kentekenplaten zijn bevestigd en hem om uitleg wordt gevraagd, beroept hij zich eerst op zijn zwijgrecht. Wanneer hem dan wordt voorgehouden dat het sterke vermoeden bestaat dat hij in een auto is aangetroffen die is ‘omgekat’, heeft de verdachte verklaard dat hij de auto heeft geleend van ene [naam] uit Den Haag en dat hij de auto op 4 maart 2019 om 10.30 uur opgehaald heeft bij een benzinestation van BP bij Spoorwijk. Op verdere vragen, als waar hij vandaan kwam en waar hij naar op weg was, heeft de verdachte geen antwoord willen geven. De verdachte is in eerste aanleg en in hoger beroep niet ter terechtzitting verschenen, zodat hij daar niet gehoord is kunnen worden.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte geen aannemelijke, de redengevendheid van bovengenoemde omstandigheden ontzenuwende verklaring afgelegd. Anders dan de raadsman heeft gesteld, was de politie niet gehouden nader onderzoek te doen naar deze weinig concrete en verifieerbare verklaring.
Daarnaast is het hof van oordeel dat aanwijzingen ontbreken dat de wetenschap van de herkomst uit misdrijf bij verdachte eerst is ontstaan na het voorhanden krijgen van de auto.
Het verweer van de raadsman stuit op het voorgaande af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

opzetheling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte ter zake van opzetheling (feit 1) en overtreding van artikel 41, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 2) te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit aan de verdachte bij bewezenverklaring een taakstraf op te leggen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de rol van de verdachte klein geweest is en dat een gevangenisstraf daar niet bij past.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een auto. Het is een ergerlijk feit, omdat dankzij helers het stelen van goederen lucratief blijft. Door het plegen van het feit heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de markt voor gestolen goederen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het volgende:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijven door de Nederlandse strafrechter onherroepelijk is veroordeeld;
  • de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de justitiële documentatie van verdachte kan niet worden volstaan met oplegging van een andere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. Het hof acht dan ook oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie weken passend en geboden.
Beslag
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven sleutels, waarvan het hof vaststelt dat zij aan de verdachte toebehoren, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven telefoon, die aan de verdachte toebehoort, zal aan hem worden teruggegeven.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven bon, waarvan niet is kunnen worden vastgesteld aan wie hij toebehoort, zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
3 STK sleutel, G2004814;
gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK telefoontoestel, G2004813.
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK bon, G2004815.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 6 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Noot griffier: de ter terechtzitting overgelegde schriftelijke vordering van de advocaat-generaal houdt in: vernietiging van het vonnis en opnieuw rechtdoende bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder 1+2, veroordeling van verdachte tot 4 weken gevangenisstraf met aftrek en ten aanzien van het beslag verbeurdverklaring van de sleutels en teruggave van de overige inbeslaggenomen goederen.