ECLI:NL:GHSHE:2020:2090

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
200.267.661_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2016, die door de rechtbank Oost-Brabant is verlengd. De moeder, appellante, heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen, terwijl de vader en de Stichting Jeugdbescherming Brabant (de GI) de bestreden beschikking willen bekrachtigen. De moeder stelt dat de rechtbank haar beslissing heeft gebaseerd op onvolledige informatie en dat de ondertoezichtstelling niet in het belang van de minderjarige is, omdat deze na contacten met de vader klachtgedrag vertoont. De vader daarentegen stelt dat zonder een gedwongen kader er geen contact mogelijk is tussen hem en de minderjarige, en dat de moeder hulpverlening in het vrijwillige kader weigert. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming ondersteunen de ondertoezichtstelling, omdat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige zou zijn. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is, gezien de aanhoudende problemen in de communicatie tussen de ouders en de noodzaak voor begeleiding van de minderjarige. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en laat de ondertoezichtstelling in stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 juli 2020
Zaaknummer : 200.267.661/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/346824 / JE RK 19-819
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Korver,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] (Gelderland),
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.A. Verstijnen,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 12 juli 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 11 oktober 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en primair het verzoek van de GI af te wijzen, subsidiair het verzoek om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met een half jaar te verlengen of althans een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 november 2019, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en hetgeen door de moeder in hoger beroep is verzocht af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 november 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 juli 2019, ingekomen bij het hof op 1 november 2019;
  • de brief van de advocaat van de moeder van 25 november 2019, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
  • het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 9 december 2019, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.1.
De advocaat van de moeder heeft een pleitnota overgelegd.
2.6.
Na de mondelinge behandeling heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van:
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 23 december 2019, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 10 januari 2020, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader van 14 januari 2020, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de brief van de GI van 15 januari 2020, ingekomen bij het hof op 20 januari 2020;
- de brief van de GI van 20 april 2020, met bijlage, ingekomen bij het hof op 21 april 2020;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 21 april 2020, met bijlage, ingekomen bij het hof op 22 april 2020;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 23 april 2020, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de brief van de raad (oplegnota) van 28 mei 2020, ingekomen bij het hof op 2 juni 2020;
- de brief van de advocaat van de vader van 12 juni 2020, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de brief van de GI van 15 juni 2020, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van 16 juni 2020 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 16 juni 2020 van de advocaat van de vader, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
De ouders oefenen het gezamenlijk ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
Bij beschikking van 19 juli 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 19 juli 2019.
3.4.
Bij beschikking van 5 september 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant onder meer bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] in het Omgangshuis van Stichting [stichting] te [plaats] , waarbij de invulling van de omgang zal geschieden door het omgangshuis. Daarnaast heeft de rechtbank de ouders bevolen gevolg te geven aan de oproep van Stichting [stichting] en bepaald dat de vader in afwachting van de start van het traject bij het Omgangshuis gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] waarbij de invulling van de omgang zal geschieden door de GI.
3.5.
Bij beschikking van 22 januari 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant – voor zover hier van belang – bepaald dat de moeder een dwangsom zal verbeuren van € 250,- per keer, met een maximum van € 10.000,-, voor elke keer dat zij in gebreke mocht blijven haar medewerking te verlenen aan de door de GI in de schriftelijke aanwijzing van 23 oktober 2018 vastgestelde contactregeling.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 12 juli 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 19 juli 2019 tot 19 juli 2020.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.1.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft haar beslissing gebaseerd op onvolledige en onzorgvuldig verkregen informatie die terecht is gekomen in de raadsrapportage en in de stukken van de GI. De moeder heeft hiertoe diverse klachtenprocedures doorlopen die (deels) gegrond zijn verklaard. De raad heeft hierover aangegeven dat de raadsrapportage niet meer gebruikt mag worden.
Daarnaast is de ondertoezichtstelling met als doel het contact tussen [minderjarige] en de vader te herstellen ten onrechte verlengd. De ondertoezichtstelling is niet in het belang van [minderjarige] , omdat zij na contacten met de vader klachtgedrag vertoont. De GI doet hier geen onderzoek naar. De ondertoezichtstelling heeft tenslotte contra-productief gewerkt, aangezien de contacten sindsdien zijn gereduceerd en de communicatie is verslechterd. De moeder staat wel achter contact tussen [minderjarige] en de vader.
3.8.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. Zonder een gedwongen kader is er vanwege alle voorwaarden die de moeder stelt geen contact mogelijk tussen de vader en [minderjarige] . Hulpverlening in het vrijwillige kader wordt door de moeder geweigerd. Er is zelfs een procedure nodig geweest ten gevolge waarvan de moeder nu dwangsommen verbeurt indien zij niet aan de contacten tussen de vader en [minderjarige] meewerkt. Vanwege de negatieve houding van de moeder over de vader krijgt [minderjarige] bovendien een vertekend beeld van de vader. De vader staat achter de visie van de raad, Veilig Thuis en de GI inhoudende dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
3.9.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. Het lukt de ouders niet om gezamenlijk de contacten tussen [minderjarige] en de vader te herstellen. Hoewel de moeder aangeeft dat zij achter dit contactherstel staat, is dit tot op heden niet van de grond gekomen. De moeder stelt diverse voorwaarden, en haar zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader voeren de boventoon. De GI vindt het belangrijk dat de ouders een vorm vinden van gezamenlijk ouderschap, reden waarom de ouders zich hebben gewend tot KUK. Dit traject verloopt moeizaam. De GI heeft van [instelling] vernomen dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] rustig en fijn verlopen en dat de vader goed aansluit bij [minderjarige] .
3.10.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De ondertoezichtstelling moet gehandhaafd blijven. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, doordat de vader [minderjarige] alleen onder begeleiding mag zien. De raad heeft niet de indruk dat de contacten in het vrijwillig kader kunnen plaatsvinden. De strijd duurt al heel lang en [minderjarige] wordt hierdoor belast.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [minderjarige] medio juli 2018 onder toezicht is gesteld van de GI, omdat het contact tussen [minderjarige] en de vader tot stand gebracht diende te worden. Ook is gebleken dat een jaar later, ten tijde van de afgifte van de bestreden beschikking medio juli 2019, hierin weinig voortuitgang is geboekt, terwijl in de tussenliggende periode nog twee uitspraken van de rechtbank zijn gevolgd waaruit volgt dat er contact dient te komen tussen de vader en [minderjarige] en dat de moeder daaraan mee dient te werken op straffe van een dwangsom.
3.11.4.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op 17 december 2019 hebben partijen gesproken over het inzetten van een drie maandentraject, inhoudende dat de ouders gaan werken aan een regeling van begeleid naar onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige] , en tevens zouden de ouders dan een KUK-traject gaan volgen. Na de mondelinge behandeling hebben beide ouders het hof te kennen gegeven met dit plan in te stemmen, onder aanhouding van de zaak bij het hof. De GI heeft vervolgens bij brief van 20 april 2020 het hof geïnformeerd dat er drie door [instelling] begeleide contactmomenten hebben plaatsgevonden, die goed zijn verlopen. In verband met de maatregelen rondom het coronavirus hebben er sinds 17 maart 2020 geen contacten meer plaatsgevonden en is het drie maanden plan “on hold’’ gezet, totdat de richtlijnen versoepelen. De GI heeft daarbij haar zorgen uitgesproken over [minderjarige] die klem zit tussen haar ouders die elkaar totaal niet vertrouwen en elkaar geen bestaansrecht geven. Er is volgens de GI echter geen reden waarom er geen onbegeleid contact zou kunnen zijn tussen de vader en [minderjarige] .
3.11.5.
Naar het oordeel van het hof was er ten tijde van de bestreden beschikking sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , en deze ernstige ontwikkelingsbedreiging duurt op dit moment onverminderd voort. Gebleken is dat het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader al jarenlang zeer moeizaam van de grond komt, terwijl alle betrokken hulpverleningsinstanties aangeven dat het veilig is om het contactherstel te laten plaatsvinden. De moeder blijft echter op alle fronten problemen zien die het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] belemmeren.
Hoewel de moeder heeft aangegeven de vader de afgelopen periode meer updates te sturen over [minderjarige] en te videobellen, heeft zij tot op heden de vervolgstap om het contact echt op gang te brengen niet gezet. Het hof deelt daarbij de zorgen van de GI en de betrokken hulpverleners dat de moeder nog niet in staat is (geweest) om [minderjarige] de ruimte te geven onbelast het contact met de vader aan te gaan. Daar komt bij dat de communicatie tussen de ouders zeer verstoord is, en zij hieraan werken via een traject bij KUK. Het hof heeft er gelet op het voorgaande geen vertrouwen in dat de ouders in het vrijwillig kader het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader blijvend kunnen vormgeven. De zorg die er is met betrekking tot de ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] , te weten dat zij geen enkele ruimte krijgt om zelf onbelast het contact met de vader aan te gaan, wordt door de moeder niet erkend en niet geaccepteerd. Het standpunt van de moeder dat de ondertoezichtstelling zelfs averechts werkt kan het hof niet volgen, nu het juist dankzij de maatregel van de ondertoezichtstelling is geweest dat er drie contactmomenten hebben plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de vader. Contact met de vader in het vrijwillig kader is ondanks de beschikking van 5 september 2018 en ondanks de daaraan op 22 januari 2019 verbonden dwangsom niet van de grond gekomen.
De moeder had ook gedurende de ondertoezichtstelling uit eigener beweging en met een positieve benadering aan die contacten mee kunnen werken teneinde duidelijk te maken dat zij een positieve grondhouding had om ook zonder ondertoezichtstelling de contactregeling zoals die door de rechtbank was bepaald, na te komen. Een dergelijke instelling bij de moeder heeft het hof uit de stukken niet kunnen opmaken. Dat zij wel heeft meegewerkt aan de totstandkoming van skype-contacten gedurende de afgelopen periode van de Corona-maatregelen, is daartoe onvoldoende.
Ook na de drie begeleide contacten die, zo blijkt uit de verslaglegging van die contacten, goed zijn verlopen en op grond waarvan geen belemmeringen om de contacten voort te zetten zijn gebleken, ziet het hof bij de moeder geen althans onvoldoende constructieve beweging om mee te werken aan voortzetting/uitbreiding van de contacten, met name ook richting onbegeleid contact, tussen [minderjarige] en de vader.
Ten aanzien van de bezwaren die zijn gerezen over het niet mogen gebruiken van de raadsrapportage, overweegt het hof dat deze rapportage niet aan het hof is overgelegd, zodat het hof van de inhoud daarvan geen kennis heeft genomen. Dit maakt de beslissing van het hof dan ook niet anders.
De verwachting is gerechtvaardigd dat de ouders binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, zullen kunnen dragen.
3.11.6.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen, en tevens de duur van de ondertoezichtstelling (die loopt tot 19 juli 2020) in stand laat. Het hof zal de proceskosten compenseren gelet op de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.M. van Riemsdijk en is op 9 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.