In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling (OTS) van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, die het eenhoofdig gezag heeft, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 maart 2020 aangevochten, waarin de verlenging van de OTS was toegewezen. De moeder stelde dat er op dat moment geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer was en dat zij alle benodigde hulp accepteerde om deze bedreiging weg te nemen. De GI (Stichting Jeugdbescherming Brabant) en de Raad voor de Kinderbescherming steunden de moeder in haar verzoek en gaven aan dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer was voor de kinderen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2020 werd de situatie van de kinderen besproken, evenals de stappen die de moeder had ondernomen om de opvoedingssituatie te verbeteren. Het hof overwoog dat de omstandigheden waren gewijzigd ten opzichte van de eerdere beslissingen en dat de moeder zich voldoende stabiel had getoond. De GI en de raad gaven aan vertrouwen te hebben in de moeder en haar bereidheid om hulp te blijven accepteren.
Het hof concludeerde dat niet meer voldaan was aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de OTS, zoals vastgelegd in artikel 1:255 BW. Daarom werd de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en het verzoek van de raad tot verlenging van de OTS afgewezen met ingang van de datum van de beschikking. De beslissing werd bekrachtigd voor het overige en de beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.