ECLI:NL:GHSHE:2020:2084

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
200.274.061_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over minderjarige kinderen na huiselijk geweld en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen. De moeder, appellante in principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2020 aangevochten, waarin haar gezag over de kinderen was beëindigd en de GI (Geïndiceerde Instelling) tot voogdes was benoemd. De vader, tevens appellant in incidenteel hoger beroep, heeft zich bij deze procedure gevoegd. De kinderen, geboren in 2016 en 2017, stonden sinds maart 2018 onder toezicht van de GI en waren sinds oktober 2018 uit huis geplaatst bij pleegouders. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de onveilige thuissituatie die zij bij de ouders hebben ervaren, waaronder huiselijk geweld. De ouders hebben in de procedure aangevoerd dat zij in staat zijn om een veilige opvoedsituatie te bieden, maar het hof oordeelt dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing is verstreken. De kinderen hebben zich inmiddels gehecht aan de pleegouders en het hof acht het risico van schade aan hun ontwikkeling te groot bij een terugplaatsing. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek om een deskundigenonderzoek afgewezen, omdat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 juli 2020
Zaaknummer : 200.274.061/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/352326 / FA RK 19-5315
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in principaal hoger beroep en in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de vader, tevens appellant in incidenteel hoger beroep, advocaat: mr. L.M. Bakker;
- Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI);
- [de pleegouders] , hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 februari 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt: voor zover daarbij het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd, en het verzoek van de raad strekkende tot beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen en tot benoeming van de GI als voogdes, alsnog af te wijzen, subsidiair een nader onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a Rv, waarbij de moeder een NIFP-onderzoek voorstelt.
2.2.
Bij verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, met productie, ingekomen ter griffie op 2 maart 2020, heeft de vader verzocht, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank te vernietigen en, zo nodig onder verbetering en aanvulling van feiten en gronden, het verzoek van de raad af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Witteveen;
- de vader, bijgestaan door mr. Bakker;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 december 2019;
  • de brief met bijlagen van de GI van 2 april 2020;
  • de brief van de pleegouders van 9 april 2020.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
3.2.
De kinderen staan sinds 23 maart 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 23 maart 2020.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 1 oktober 2018 uit huis geplaatst in het gezin van de pleegouders.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders beëindigd en de GI tot voogdes over de kinderen benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen voor zover daarbij haar gezag over de kinderen is beëindigd en zij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
De vader is eveneens in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Aan de gronden voor een beëindiging van het gezag van de moeder is niet voldaan. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken. Dat de kinderen in onzekerheid verkeren over hun opvoedperspectief berokkent hen geen ernstige schade. Zij ontwikkelen zich goed in het pleeggezin en zijn gehecht aan de pleegouders. De moeder belast de kinderen niet met uitspraken dat zij hen graag zelf wil opvoeden. De hechtingsrelatie met de pleegouders behoeft niet te worden doorbroken, aangezien de moeder open staat voor een gefaseerde thuisplaatsing en voor een omgangsregeling tussen de kinderen en de pleegouders.
De moeder kan de kinderen wel degelijk een veilige, stabiele opvoedsituatie bieden. Naar haar opvoedvaardigheden is onvoldoende onderzoek gedaan. De relatie tussen de ouders is inmiddels beëindigd. Beide ouders zijn behandeld en escalaties tussen hen vinden niet meer plaats.
Er dient nader onderzoek op de voet van artikel 810a lid 2 Rv te worden gedaan naar de opvoedvaardigheden van de moeder en naar haar gehechtheidsrelatie met de kinderen.
Ook het al of niet verstreken zijn van de aanvaardbare termijn kan onderzocht worden. Het belang van de kinderen verzet zich niet tegen een deskundigenonderzoek.
De moeder verzet zich er niet tegen wanneer ook de vader zijn gezag over de kinderen zou terugkrijgen. De moeder wil de opvoeding van de kinderen op zich nemen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat zij zich wel degelijk realiseert dat het huiselijk geweld dat in het verleden tussen de ouders heeft plaatsgevonden schadelijk is geweest voor de ontwikkeling van de kinderen. De moeder is behandeld bij de GGZ. Het gaat nu goed met haar. De moeder vindt dat de kinderen goed worden verzorgd door de pleegouders.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De vader verzoekt primair om het inleidend verzoek van de raad ten aanzien van beide ouders af te wijzen, subsidiair alleen ten aanzien van hem.
Aan de wettelijke vereisten om het gezag te beëindigen is niet voldaan. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken. De kinderen ontwikkelen zich goed en een vermeende onzekerheid over hun verblijfsplek levert geen schade voor hen op. De kinderen worden niet ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en zij worden door de ouders niet belast met uitspraken die hen onzeker maken over hun verblijfsplek.
De moeder is wel degelijk in staat om, apart van de vader, een stabiele opvoedsituatie voor de kinderen te scheppen. Aan de moeder is echter nooit de gelegenheid geboden om door middel van onderzoeken bij de GGZ aan te tonen dat zij over voldoende opvoedvaardigheden beschikt om voor de kinderen te zorgen.
De ouders zijn inmiddels gescheiden. Zij hebben een groei doorgemaakt en zijn in staat om, apart van elkaar wonend, de kinderen te verzorgen en op te voeden. Er zijn geen incidenten meer geweest. De ouders hebben een goed contact met elkaar over de kinderen. De ouders hebben ook voldoende ondersteuning in hun netwerk.
Er is door de GI onvoldoende onderzoek gedaan naar de opvoedvaardigheden van de moeder en naar de huidige thuissituatie van de ouders. De vader verzoekt om een nader onderzoek door de raad of om een contra-expertise op de voet van artikel 810a, lid 2, Rv. Het belang van de kinderen verzet zich niet tegen een dergelijk onderzoek.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij door zijn behandeling bij Kairos rustiger is geworden. Hij kan zijn boosheid beter hanteren en praat irritaties eerder uit. De vader beseft dat de kinderen schade hebben opgelopen door het huiselijk geweld dat tussen de ouders heeft plaatsgevonden.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht.
Het gaat goed met de kinderen. Zij wonen op een stabiele en veilige plek. De pleegouders sluiten goed aan bij de behoeftes van de kinderen. De kinderen zijn gevoelig en kwetsbaar. Er is vermoedelijk sprake van een trauma bij beide kinderen. Daarnaast worden er bij beide kinderen kenmerken gezien die passen bij hechtingsproblemen. Op dit moment wordt er nog geen onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van kind-eigen problematiek bij de kinderen. De kinderen zijn daar mogelijk nog te jong voor. Verder wordt afgewogen hoe groot hun draaglast is.
Na de omgangsmomenten tussen de kinderen en de ouders, waarbij de ouders apart komen, is [minderjarige 1] vaak heel moe. Hij is dan ook moeilijk te begrenzen. [minderjarige 2] krijgt dan last van slaap- en eetproblemen. Zij zijn één à twee weken van slag.
Bij veranderingen in hun dagelijkse leven zijn de kinderen snel uit balans en hebben lang nodig om te herstellen. Dat is zorgelijk. De pleegouders doen regelmatig een beroep op de pleegzorgwerkster voor pedagogische ondersteuning. De pleegouders hebben een aanvullende cursus gevolgd die was gericht op hechtingsproblemen, maar dan nog hebben de pleegouders het soms moeilijk met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De aanvaardbare termijn voor deze nog jonge kinderen is verstreken.
De samenwerking tussen de GI en de ouders verloopt thans goed. De relatie tussen de ouders en de pleegouders is ook beter geworden.
Bij een onderzoek op de voet van artikel 810a Rv zullen de kinderen een traject met observaties ingaan. Gelet op de gegevens die de GI heeft, is de verwachting dat de kinderen heftig op een dergelijk traject zullen reageren. Op de huidige omgangsmomenten met de ouders reageren de kinderen al heftig, terwijl die nog plaatsvinden in aanwezigheid van de pleegouders. Bij een observatietraject in het kader van een deskundigenonderzoek zullen de pleegouders niet bij de contacten tussen de kinderen en de ouders aanwezig zijn; dat wordt niet in het belang van de kinderen geacht.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het hof geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Overwegingen van het hof
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat aan de maatstaf van artikel 1:266 lid 1 sub a BW is voldaan en dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat het gezag van de ouders over hen wordt beëindigd. Het hof neemt hierbij het volgende in overweging.
Beide kinderen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij zijn al op zeer jonge leeftijd ( [minderjarige 1] was ruim twee jaar oud, [minderjarige 2] tien maanden) uithuisgeplaatst bij de huidige pleegouders vanwege een zeer turbulente relatie tussen de ouders. In die relatie was sprake van fors huiselijk geweld en vele heftige escalaties. Toen de kinderen nog bij de ouders woonden zijn de ouders niet in staat gebleken de kinderen een veilig thuis te bieden. De kinderen zijn hierdoor ernstig beschadigd en vertonen signalen die duiden op een trauma. Uit het raadsrapport en de informatie van de GI blijkt dat de kinderen nog steeds kwetsbaar zijn. Zij laten kenmerken zien die passen bij hechtingsproblemen. De kinderen hebben veel behoefte aan structuur, duidelijkheid en stabiliteit en zij vragen meer dan een gemiddelde opvoeder kan bieden. Zelfs de pleegouders doen als ervaren en getrainde opvoeders nog regelmatig een beroep op de hulp van de pleegzorgwerkster voor pedagogische ondersteuning. Bij kleine veranderingen in hun dagelijkse leven, bij voorbeeld het wegvallen van het kinderdagverblijf van [minderjarige 1] , vallen de kinderen verder terug in hun ontwikkeling dan gemiddeld het geval is en zij hebben meer tijd nodig om zich te herpakken dan gemiddeld.
De kinderen zijn nog steeds zeer jong. Zij wonen sinds oktober 2018 in het huidige pleeggezin. Uit het raadsrapport komt naar voren dat de kinderen zich inmiddels gehecht hebben aan de pleegouders en een positieve ontwikkeling doormaken in het pleeggezin. Het hof acht het risico te groot dat doorbreking van dit hechtingsproces door een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder, mede gelet op hun kwetsbaarheid en problematiek, tot ernstige schade in hun ontwikkeling zal leiden, waarbij het hof meeweegt dat [minderjarige 2] vanaf haar babyperiode de pleegouders heeft ervaren als haar primaire opvoeders.
Dat beide ouders sinds zij in mei 2019 na de laatste escalatie feitelijk apart zijn gaan wonen, met de inzet van hulpverlening een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt, maakt het voorgaande niet anders. Het hof acht daarbij verder nog van belang dat de kinderen na de omgangsmomenten met de ouders, die in tijdsduur en frequentie nog beperkt zijn en begeleid worden, enige tijd van slag zijn, zo heeft de GI ter mondelinge behandeling verklaard.
Anders dan de ouders hebben aangevoerd is het hof van oordeel dat de GI zich tijdens de ondertoezichtstelling voldoende heeft ingespannen om een terugkeer van de kinderen bij de ouders mogelijk te maken. Ondanks de inzet van hulpverlening hebben de ouders echter, mede als gevolg van hun eigen problematiek, door het langdurige patroon van elkaar aantrekken en afstoten en door de heftige escalaties onvoldoende kunnen waarborgen dat de kinderen veilig konden worden teruggeplaatst.
Gelet op het voorgaande is het hof met de raad en de GI van oordeel dat de aanvaardbare termijn als bedoeld in artikel 1:266a BW inmiddels is verstreken.
De kinderen dienen nu verder op te groeien in een veilige en stabiele opvoedsituatie, die de pleegouders hen bieden. Met een beëindiging van het gezag van de ouders zal aan de kinderen de noodzakelijke duidelijkheid, zekerheid en veiligheid worden geboden.
Het hof wijst het verzoek van de ouders om een deskundigenonderzoek op de voet van artikel 810a lid 2 Rv te gelasten gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook als niet meer ter zake dienend af. Bovendien wordt het gelasten van een dergelijke onderzoek als strijdig met het belang van de kinderen geoordeeld. De kinderen hebben nu rust nodig en gelet op hun kwetsbaarheid, hun jonge leeftijd, hun gehechtheid aan de pleegouders en de nog steeds aanwezige problematiek acht het hof de kans te groot dat hun deelname aan een dergelijk onderzoek schadelijk is voor hun ontwikkeling.
Voor een nader raadsonderzoek zoals verzocht door de vader ziet het hof geen aanleiding. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
3.10.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder en de vader niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en
H.M.A.W. Erven en is op 9 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.