ECLI:NL:GHSHE:2020:2083

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
200.274.322_01 en 200.274.331_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Co-ouderschap, hoofdverblijfplaats en inschrijving op basisschool en BSO in het kader van een echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil tussen de ouders van een minderjarige over de zorgverdeling, de hoofdverblijfplaats en de inschrijving op een basisschool en buitenschoolse opvang (BSO). De moeder, appellante in principaal appel, verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen en om vervangende toestemming voor verhuizing naar een andere gemeente. De vader, verweerder in principaal appel, verzoekt om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen en om een co-ouderschapsregeling. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder een co-ouderschapsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige afwisselend bij beide ouders verblijft. De moeder is van mening dat de hoofdverblijfplaats bij haar moet zijn, omdat dit in het belang van de minderjarige zou zijn. De vader betwist dit en stelt dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is. Het hof oordeelt dat de co-ouderschapsregeling in stand blijft en dat de verzoeken van de moeder om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen en om vervangende toestemming voor verhuizing worden afgewezen. Het hof bekrachtigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en stelt een regeling vast voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens vakanties en feestdagen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 juli 2020
Zaaknummers: 200.274.322/01 en 200.274.331/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/353778 / FA RK 19-139
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.M. Smeets te Hellevoetsluis,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.R. van Wieren te ’s-Hertogenbosch.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 20 november 2019 en 17 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met nummer 200.274.322/01:
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 februari 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking van 20 november 2019 te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking, al dan niet met verbetering en/of aanvulling van de gronden, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder gelegen zal zijn en in het verlengde daarvan te bepalen dat [minderjarige] in de Basisregistratie Personen (de BRP) op het adres van de moeder ingeschreven zal staan, althans subsidiair te bepalen dat [minderjarige] in de BRP op het adres van de moeder ingeschreven zal staan;
II. De moeder vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] te verhuizen naar een woning gelegen in de omgeving [plaats 1] , [plaats 2] , [plaats 3] ;
III. De navolgende regeling vast te stellen inzake de (reguliere) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] :
- te bepalen dat [minderjarige] bij de vader zal verblijven gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit de basisschool resp. BSO tot maandagochtend naar de basisschool c.q. BSO, alsmede gedurende één doordeweekse dag per week of per twee weken;
- te bepalen dat [minderjarige] de overige dagen bij de moeder zal verblijven,
althans een zodanige verdeling vast te leggen inzake de (reguliere) verdeling van de
zorg- en opvoedingstaken als het hof juist acht;
IV. De verdeling van de feestdagen en vakanties vast te stellen als volgt:
Vakanties
Vader
Moeder
Zomervakantie
Heeft 50% van de vakantie, maar niet meer dan 2 weken aaneengesloten. In de oneven jaren 1e keus. Uiterlijk 31 maart in het voorgaande jaar communiceren aan Moeder
Heeft 50% van de vakantie, maar niet meer dan 2 weken aaneengesloten
In even jaren 1e keus. Uiterlijk 31 maart in het voorafgaande jaar communiceren aan Vader.
Herfstvakantie
Even jaren
Oneven jaren
Kerstvakantie
In de even jaren de 1e week en Eerste kerstdag
In de oneven jaren de 2e week en Tweede Kerstdag
In de oneven jaren van Oudjaarsavond tot en met verjaardag [minderjarige] 15.00 uur
In de oneven jaren de 1e week en Eerste Kerstdag
In de even jaren de 2e week
en Tweede Kerstdag
In de even jaren van Oudjaarsavond tot en met verjaardag [minderjarige] 15.00 uur
Voorjaarsvakantie
oneven jaren
even jaren
Meivakantie
even jaren
oneven jaren
evt. extra vakantie
(of 2e week meivakantie)
oneven jaren
even jaren
Feestdagen
Vader
Moeder
Goede vrijdag/Pasen *
even jaren
oneven jaren
Hemelvaartsdag *
even jaren
oneven jaren
Pinksteren *
oneven jaren
even jaren
Koningsdag
even jaren
oneven jaren
Sinterklaas
oneven jaren
even jaren
Bijzondere dagen
Vader
Moeder
Verjaardag kinderen
als hierboven
als hierboven
Verjaardag ouder **
bij eigen verjaardag
bij eigen verjaardag
Verjaardag opa/oma
n.v.t.
n.v.t.
Vaderdag **
vader
Moederdag **
moeder
*) Tenzij deze in een van voornoemde vakanties valt; dan is de vakantieverdeling bepalend.
**) Zowel de dag zelf als de daaropvolgende nacht.
althans een zodanige verdeling van de vakanties en feestdagen vast te stellen als het hof juist acht;
V. Primair: de moeder vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op de openbare basisschool OBS [OBS 1] , staande en gelegen aan [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaats 2] , alsmede op de buitenschoolse opvang Kinderopvang [kinderopvang] , Buitenschoolse Opvang [BSO 1] , staande en gelegen aan [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats 2] ,
Subsidiair: de moeder vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op de openbare basisschool OBS [OBS 2] in [plaats 4] , staande en gelegen aan [adres 3] te ( [postcode 3] ) [plaats 4] , alsmede op de buitenschoolse opvang van [BSO 2] , staande en gelegen aan [adres 4] te ( [postcode 3] ) [plaats 4] ,
Meer subsidiair: een zodanige beslissing te nemen ten aanzien van de basisschool en buitenschoolse opvang als het hof juist acht.
Kosten rechtens.
In de zaak met nummer 200.274.331/01:
2.3.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 februari 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking van 17 december 2019 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, al dan niet met verbetering en/of aanvulling van de gronden, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover zulks toelaat:
  • primair: de moeder vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op de openbare basisschool OBS [OBS 1] , staande en gelegen aan [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaats 2] , alsmede op de buitenschoolse opvang (BSO) van Kinderopvang [kinderopvang] , Buitenschoolse Opvang [BSO 1] , staande en gelegen aan [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats 2] ;
  • subsidiair: de moeder vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op de openbare basisschool OBS [OBS 2] in [plaats 4] , staande en gelegen aan [adres 3] te ( [postcode 3] ) [plaats 4] , alsmede op de BSO van [BSO 2] , staande en gelegen aan [adres 4] te ( [postcode 3] ) [plaats 4] ;
  • meer subsidiair: een zodanige beslissing te nemen ten aanzien van de basisschool en de BSO als het hof juist acht.
In beide zaken:
2.4.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 april 2020, heeft de vader in principaal appel verzocht de moeder in haar verzoeken in hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen, onder bekrachtiging van de beslissingen van de rechtbank in de beschikking van 20 november 2019,
wat betreft de bij die beschikking uitgesproken co-ouderschapsregeling, althans –onder verwijzing naar het van de zijde van de vader in het processtuk eerste aanleg Wijziging en aanvullende verzoeken in de echtscheidingsprocedure in het dictum onder sub a opgenomen subsidiaire verzoek - te bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijf heeft op het adres van de vader, waarbij sprake is van een zorgregeling gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school, respectievelijk de BSO tot maandagochtend naar school, alsmede één doordeweekse dag uit school, respectievelijk de BSO met overnachting per week, althans zodanige zorgregeling als uw hof in het belang van de minderjarige acht;
subsidiair, indien en voor zover het hof van oordeel is, dat ook in geval van een co-ouderschapsregeling sprake is van een hoofdverblijf, het hoofdverblijf van de minderjarige te bepalen op het adres van de vader (conform het van de zijde van de vader in het processtuk eerste aanleg Wijziging en aanvullende verzoeken in de echtscheidingsprocedure in het dictum onder sub c opgenomen verzoek);
wat betreft de verdeling van de (school)vakanties en feestdagen bij helfte,
en bij wijze van incidenteel appel (naar het hof leest) voormelde beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te bepalen dat:
[minderjarige] in de zomervakantie 2020, althans ingaande 2021 steeds een periode van drie weken aangesloten bij de ene ouder, respectievelijk de andere ouder verblijft, althans zodanige beslissing als het hof juist acht (maar in ieder geval niet korter dan twee weken aangesloten), en bij wijze van gewijzigd, respectievelijk aanvullend verzoek – steeds voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te bepalen dat:
de verdeling van de schoolvakanties en feestdagen wordt vastgelegd (in de vorm van een precieze regeling) op de wijze als is opgenomen in productie 32 (zie punt 52 hiervoor) opgenomen, althans zodanige uitwerking van de genoemde regeling als het hof juist acht;
te bepalen dat [minderjarige] op het adres van de vader zal zijn ingeschreven in de BRP;
te bepalen dat de moeder dient mee te werken - op eerste afroep - aan alle formaliteiten die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de vader - op zijn kosten - een paspoort op naam van [minderjarige] kan aanvragen en in zijn bezit kan houden, althans - indien en voor zover de moeder haar medewerking aan het vorenstaande weigert - aan de vader vervangende toestemming te verlenen om op zijn kosten een paspoort aan te vragen op naam van [minderjarige] , welk paspoort hij in zijn bezit kan houden;
indien en voor zover het hoofdverblijf van [minderjarige] op het adres van de vader wordt bepaald, tevens te bepalen dat [minderjarige] zal zijn verzekerd via de ziektekostenverzekering van de vader, alsmede dat de moeder zal meewerken aan alle formaliteiten die daarvoor nodig zijn,
en in principaal appel de moeder in haar verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen, onder bekrachtiging van de beslissingen van de rechtbank in de beschikking van 17 december 2019, waarbij de vader van oordeel is - in zoverre bij wijze van gewijzigd verzoek (in het belang van de minderjarige) - dat, voor zover nodig, sprake dient te zijn van vervangende toestemming om [minderjarige] te mogen inschrijven op de basisschool OBS [OBS 3] en bijbehorende BSO [BSO 2] , beide aan [adres 5] in [plaats 5] , althans subsidiair [school] in [woonplaats vader] en bijbehorende BSO [BSO 2] , beide aan [adres 6] in [woonplaats vader] (ofwel: omkeren primair en subsidiair verzoek, vanwege reeds bestendige situatie), althans zodanige beslissingen te nemen als het hof juist acht.
Kosten rechtens.
2.5.
Bij brief, overgelegd bij V8-formulier, met bijlagen ingekomen op 18 mei 2020 heeft de moeder, bij wijze van aanvullende verzoeken, het hof verzocht:
  • de moeder vervangende toestemming te verlenen om de overeenkomst met de kinderopvangorganisatie op het moment van het doen van dit aanvullende verzoek nog zijnde [BSO 2] , mede op naam te doen zetten van de moeder, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
  • de moeder vervangende toestemming te verlenen om de kinderbijslag ten goede te innen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.6.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, tevens verweer op herhaalde, gewijzigde en/of aanvullende verzoeken, van de moeder, ingekomen ter griffie op 22 mei 2020 heeft de moeder het hof verzocht de vader in zijn incidenteel appel en herhaalde, gewijzigde en/of aanvullende verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze verzoeken van de vader af te wijzen.
2.7.
Het hof heeft verder in beide zaken kennisgenomen van:
  • het V6-formulier met bijlagen (producties 19 tot en met 35) van de advocaat van de moeder d.d. 15 mei 2020;
  • het V6-formulier met bijlage (productie 34) van de advocaat van de vader d.d. 20 mei 2020;
  • het V6-formulier met bijlage (een faxbericht) van de advocaat van de moeder d.d. 22 mei 2020;
  • het V6-formulier met bijlage (productie 35) van de advocaat van de vader d.d. 25 mei 2020;
  • het V6-formulier met bijlage (productie 36) van de advocaat van de vader d.d. 25 mei 2020;
  • V6-formulier met bijlage (een faxbericht) van de advocaat van de moeder d.d. 25 mei 2020.
2.8.
Het hof heeft op 25 mei 2020 aan beide partijen een brief verzonden met de volgende inhoud: “Het hof is voornemens om van het door [de moeder] ingediende verweerschrift incidenteel hoger beroep van 18 mei 2020 het aldaar gestelde onder randnummers 2 t/m 20 en 23 t/m 36 buiten beschouwing te laten, omdat [de moeder] daar reageert op het verweer van [de vader] op haar principaal hoger beroep, hetgeen in strijd is met de twee conclusieleer.”
2.8.1.
Op dat voornemen heeft de moeder schriftelijk gereageerd bij V6-formulier met bijlage (een faxbericht) van de advocaat van de moeder d.d. 25 mei 2020.
2.9.
Beide zaken zijn gelijktijdig (gevoegd) behandeld. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Smeets;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Wieren;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
Beide advocaten van partijen hebben bij de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
2.9.1.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft het hof partijen medegedeeld dat het hof ten aanzien van de het door de moeder ingediende verweerschrift in incidenteel hoger beroep van 18 mei 2020 het aldaar gestelde onder randnummers 2 t/m 20 en 23 t/m 36 beslist conform het eerder gedane voornemen: deze punten zullen niet worden meegenomen, wegens strijd met de twee-conclusieleer. Het hof heeft deze beslissing als volgt gemotiveerd.
De moeder reageert in genoemde randnummers op meer dan is aangevoerd in incidenteel appel en de aanvulling/wijziging van de verzoeken. De moeder neemt een nieuwe schriftelijke ronde over de feiten, die al in het beroepschrift – in principaal appel – genomen had moeten worden (en is genomen). In het verweerschrift van de vader wordt – tevens in principaal appel – weer een andere weergave van de feiten gegeven. Het is vervolgens aan het hof om, voor zover relevant, op basis van de stukken en met inachtneming van wat ter mondelinge behandeling is gezegd, over dat feitelijke kader te beslissen. Voor een nadere schriftelijke ronde over de feiten, zoals genomen door de moeder, is dan geen plaats meer.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel in beide zaken:
3.1.
Partijen zijn op 15 december 2015 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij de bestreden beschikking van 20 november 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 20 december 2019 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank verder, voor zover thans van belang:
  • uitvoerbaar bij voorraad, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat er sprake zal zijn van een co-ouderschapsregeling, inhoudende dat [minderjarige] afwisselend een week bij de moeder en bij de vader verblijft, waarbij het wisselmoment ligt op maandagochtend 08.30 uur en waarbij de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld, zulks nader in onderling overleg door partijen te regelen, met dien verstande dat [minderjarige] niet langer dan twee weken aaneengesloten bij een ouder is;
  • de zaak wat betreft het verzoek van de vader ten aanzien van de vervangende toestemming tot inschrijving op een basisschool aangehouden;
  • het meer of anders verzochte afgewezen, waaronder hetgeen is verzocht ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] , de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , de inschrijving van [minderjarige] in de BRP en de vervangende toestemming tot verhuizing met [minderjarige] aan de moeder en inschrijving op de OBS [OBS 1] te [plaats 2]
3.3.
Bij de bestreden beschikking van 17 december 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg:
  • de vader toestemming verleend om [minderjarige] in te schrijven op de openbare basisschool [OBS 3] , gelegen aan [adres 5] te [postcode 4] [plaats 5] , alsmede bij [BSO 2] , locatie [locatie] te [plaats 5] ten behoeve van de voor- en naschoolse opvang (BSO);
  • de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek [minderjarige] te mogen inschrijven op de openbare basisschool [OBS 1] te [plaats 6] ;
  • het meer of anders verzochte ten aanzien van de inschrijving van [minderjarige] op een basisschool afgewezen.
3.4.
Partijen kunnen zich met deze beslissingen (genoemd onder 3.2.1. en 3.3.) niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Hoofdverblijf/BRP/co-ouderschap
Het is het meest in het belang van [minderjarige] als hij zijn hoofdverblijf bij de moeder krijgt en in de BRP bij haar wordt ingeschreven. Dit sluit aan bij wat [minderjarige] tijdens het huwelijk van partijen gewend was. Ook omdat de moeder de verblijfoverstijgende kosten betaalt, zou [minderjarige] bij haar ingeschreven moeten worden. De vader weigert op een redelijke manier met de moeder te communiceren en lijkt steeds meer zaken exclusief naar zich toe te willen trekken. Het zal minder strijd en onduidelijkheid en discussies met instanties geven, wanneer het hoofdverblijf en/of de inschrijving in de BRP van [minderjarige] bij de moeder is.
De rechtbank heeft ten onrechte de vader en de moeder een gelijkwaardig deel in de opvoeding van [minderjarige] gegeven; de moeder zou een groter aandeel moeten hebben, zoals zij tijdens het huwelijk had. Anders dan de vader stelt, ging [minderjarige] in de periode dat de moeder op non-actief was gesteld slechts twee dagen per week naar de opvang: voor zijn ontwikkeling en de sociale interactie met andere kinderen. De moeder wenst een weekendregeling waarbij de vader en [minderjarige] een weekend per veertien dagen contact hebben met elkaar, met een extra contactmoment eens in de week of eens in de twee weken. Co-ouderschap is volgens de moeder niet mogelijk vanwege de slechte communicatie tussen de ouders. De vader regelt zaken zonder afstemming met de moeder; [minderjarige] krijgt nu zwemles op maandag of vrijdag, terwijl de moeder vijf dagen per week in [plaats 7] werkt en nu dus niet bij de zwemles van [minderjarige] kan zijn. Sinds de zorg voor [minderjarige] gelijk wordt gedeeld, is er meer strijd tussen de ouders. Door de opstelling van de vader in de afgelopen periode, heeft het vertrouwen van de moeder in de vader een flinke duw gehad. Zoals de raad ook in eerste aanleg heeft aangegeven, vormen slechte communicatie en een slechte verstandhouding tussen de ouders contra-indicaties voor co-ouderschap op afstand.
Verhuizing/basisschool en BSO
De ouders hebben elkaar in 2012 leren kennen. De moeder woonde in [plaats 8] en de vader in [plaats 1] . In oktober 2016 hebben partijen de woning in [woonplaats vader] gekocht. [minderjarige] heeft medische problemen en is in dat verband vaak in een ziekenhuis opgenomen geweest. Partijen hebben ervoor gekozen om [minderjarige] niet bij een kinderopvang in [woonplaats vader] maar in [plaats 6] te plaatsen zodat de ouders op weg van/naar hun werk in het [gebied] -gebied, [minderjarige] konden halen/brengen. Hij was daar van april 2016 tot december 2019 hoofdzakelijk vier dagen per week. [minderjarige] heeft, behalve een dak boven zijn hoofd, niets in [woonplaats vader] .
Het is na de scheiding steeds de insteek van partijen geweest dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de moeder in [plaats 1] , [plaats 2] of [plaats 3] zou hebben en dat hij daar naar de basisschool zou gaan. De moeder verwijst naar het concept-ouderschapsplan dat bij verweerschrift in eerste aanleg is overgelegd. De moeder heeft haar zoektocht naar woningen in de door haar gewenste omgeving op enig moment (tijdelijk) gestaakt omdat het praktisch en financieel op dat moment onmogelijk was een geschikte woning te vinden. Daarmee waren haar verhuisplannen echter niet definitief van de baan.
Er bestaat voor de moeder een noodzaak om met [minderjarige] te verhuizen. De moeder is diepongelukkig in [woonplaats moeder] ; zij heeft geen binding met de omgeving en zij heeft daar geen netwerk. Zij wenst dichter bij haar werk in het [gebied] -gebied te gaan wonen, om zo meer tijd te kunnen doorbrengen met [minderjarige] . Nu brengt de moeder [minderjarige] voor dag en dauw naar de voorschoolse opvang en haalt zij hem pas om 17.00 uur weer op bij de naschoolse opvang. Ze geeft hem eten en legt hem op bed: er is weinig kwalitatief contact. De moeder heeft een nieuwe partner, met wie zij een stabiele relatie heeft en met wie zij mogelijk gaat samenwonen. Hij woont in [plaats 8] en is aan die plaats gebonden in verband met zijn werk. De vader misgunt het de moeder om terug te verhuizen naar de omgeving waar zij gelukkig was en weer zou kunnen worden. De moeder begrijpt niet waarom de vader wel instemt met een verhuizing naar [plaats 9] en niet naar een plaats die tien minuten reistijd verder ligt. Het is ook nog maar de vraag of de vader in de voormalige echtelijke woning in [woonplaats vader] kan en wil blijven wonen en of hij ook niet noordelijker, dicht bij zijn werk en nieuwe relatie gaat wonen.
De moeder heeft de verhuizing goed voorbereid. Zij heeft echter nog geen woning gekocht of gehuurd in de door haar gewenste omgeving, omdat zij daarvoor nog geen toestemming heeft gekregen en omdat de financiële afwikkeling van de echtscheiding nog niet rond is.
Ook als de moeder naar [plaats 1] , [plaats 2] of [plaats 3] zou verhuizen met [minderjarige] , zou het co-ouderschap nog praktisch uitvoerbaar kunnen zijn. De vader zou [minderjarige] op weg van zijn werk kunnen ophalen bij de BSO, zoals dat ook tijdens het huwelijk ging.
De moeder meent ook dat de verhuizing in het belang van [minderjarige] zou zijn. Het zou namelijk meer rust voor [minderjarige] betekenen, omdat hij minder naar de BSO hoeft te gaan.
Ook als de moeder niet met [minderjarige] zou mogen verhuizen, maar [minderjarige] wel in de omgeving van [plaats 2] naar de basisschool en de BSO zou mogen gaan, zou de moeder meer tijd met hem kunnen doorbrengen, namelijk in de auto naar de voorschoolse opvang en van de naschoolse opvang. OBS [OBS 1] in [plaats 2] is een betere school voor [minderjarige] dan de school in [plaats 5] waar nu naartoe gaat. De afstand tussen deze school en huidige woonplaats van [minderjarige] is niet te groot.
Vakanties en feestdagen
Ten onrechte heeft de rechtbank geen regeling opgenomen ten aanzien van de vakanties en feestdagen. Het lukt partijen niet dit in onderling overleg te regelen. De moeder verzoekt de door haar gewenste verdeling vast te leggen.
Overeenkomst kinderopvangorganisatie
De moeder wil graag dat, zolang [minderjarige] in [plaats 5] naar de BSO gaat, de overeenkomst met de kinderopvangorganisatie [BSO 2] mede op haar naam wordt komt te staan. [BSO 2] noch de vader wil daaraan meewerken, met als resultaat dat de moeder niet kan inloggen in het ouderportaal en verstoken blijft van alle informatie met betrekking tot de opvang van [minderjarige] .
Kinderbijslag
Het is van meet af aan de bedoeling geweest dat de moeder de kinderbijslag zou innen, mede omdat zij dan de kinderopvangtoeslag kan aanvragen en zij recht heeft op een hoger bedrag aan kinderopvangtoeslag dan de vader. Ook heeft de moeder als zij kinderbijslag ontvangt recht op kindgebonden budget, anders dan de vader.
De Sociale Verzekeringsbank heeft een formulier aan de ouders verstrekt, te ondertekenen door hen beiden, maar de vader weigert daaraan zijn medewerking te verlenen.
Paspoort
[minderjarige] heeft al een identiteitskaart en desgevraagd kan de moeder die aan de vader geven wanneer dat nodig is. De moeder vertrouwt de vader niet, omdat hij zaken met betrekking tot [minderjarige] regelt zonder haar medeweten; dat zal hem nog gemakkelijker afgaan met een paspoort van [minderjarige] op zak.
Ziektekostenverzekering
De moeder voert gemotiveerd verweer tegen het voorwaardelijke zelfstandige verzoek van de vader om [minderjarige] in te schrijven om zijn polis, ingeval het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem wordt bepaald. De moeder voert aan dat [minderjarige] goed verzekerd is via haar ziektekostenverzekering en dat dit zo moet blijven.
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Hoofdverblijf/BRP/co-ouderschap
De vader wil graag een gelijke verdeling van de zorgtaken ten opzichte van [minderjarige] . De moeder was tijdens het huwelijk al weinig betrokken in de opvoeding; naast haar werk en haar hobby (de honden) resteerde er weinig tijd voor [minderjarige] . Zelfs toen de moeder op non-actief was gesteld van begin 2018 tot 1 april 2019 ging [minderjarige] vier dagen per week naar de opvang en later, vanaf haar werkhervatting op 16 mei 2019 tot eind december 2019, vijf dagen. Partijen hebben op enig moment overeenstemming gehad over een co-ouderschap met de maandag als wisseldag. De vader wenst een gelijk aandeel in de zorg van [minderjarige] . Bij co-ouderschap past niet dat [minderjarige] bij een van hen het hoofdverblijf heeft.
[minderjarige] staat in de BRP nog steeds ingeschreven op het adres van de vader in [woonplaats vader] en hij verzoekt te bepalen dat dit zo blijft. De moeder weigert een redelijke communicatie met de vader over [minderjarige] , terwijl de vader de moeder wel op de hoogte houdt, zodat het belangrijk is dat post met betrekking tot [minderjarige] op het adres van de vader wordt bezorgd.
Verhuizing/basisschool en BSO
De vader betwist dat het de bedoeling van partijen was dat [minderjarige] in de regio [plaats 6] naar school zou gaan. Partijen hadden hun toekomst in [woonplaats vader] gepland. De moeder zou zelfs vanuit de voormalige echtelijke woning als zelfstandige gaan werken. [minderjarige] ging inderdaad na de verhuizing van partijen naar [woonplaats vader] nog naar het kinderdagverblijf in [plaats 3] , maar dit hebben partijen alleen gedaan omdat er anders te veel zou veranderen voor [minderjarige] , die op dat moment al veel gezondheidsproblemen had. De vader is met de moeder bij de basisschool in [plaats 2] gaan kijken, maar hij wilde ook met de moeder scholen in de omgeving van [woonplaats vader] bezoeken; daar is het nooit van gekomen. De moeder heeft per mail van 8 april 2019 laten weten dat het geen optie meer was om een woning in [plaats 2] of [plaats 3] te betrekken, omdat er geen woningen te vinden zijn. Vanaf dat moment was inschrijving van [minderjarige] op een basisschool in [plaats 2] ook van de baan.
De vader werkt op detacheringsbasis en voor de toekomst ligt zijn werk in het [gebied] -gebied niet vast; sterker nog, als gevolg van de coronacrisis werkt hij inmiddels nog maar 50% van de tijd in het [gebied] -gebied. Aannemelijk is dat hij (wederom) op detacheringsbasis in [plaats 10] of [plaats 11] zal worden geplaatst. In ieder geval staat vast dat de vader in de voormalige echtelijke woning in [woonplaats vader] kan en wil blijven wonen. Als de moeder in de kop van [plaats 9] ten westen van de N57, bijvoorbeeld in [plaats 4] , iets noordelijker dus dan thans in [woonplaats moeder] , zou gaan wonen, zou het co-ouderschap nog steeds praktisch uitvoerbaar kunnen zijn.
Er is voor de moeder geen noodzaak om te verhuizen. De vader volgt de moeder niet als zij zegt weinig tijd met [minderjarige] over te houden doordeweeks: uitgaande van een werkdag van zesenhalf uur en een reistijd van hooguit anderhalf uur per dag, kan de moeder [minderjarige] om 08.00 uur brengen en om 16.00 uur weer ophalen. Dat doet de vader ook in de week waarin [minderjarige] bij hem verblijft. De vader heeft het bovendien zo geregeld dat hij in die week wat minder uren werkt en in de andere week wat meer. Dat zou de moeder ook kunnen regelen. Dat de moeder geen werk kan vinden in de buurt van [woonplaats vader] is evenmin onderbouwd.
De moeder heeft de verhuizing slecht voorbereid. Het ligt helemaal niet vast dat zij in [plaats 1] , [plaats 2] of [plaats 3] een woning kan vinden. Zij biedt de vader geen enkele compensatie, integendeel: de moeder wil ook bij verhuizing het co-ouderschap terugbrengen naar een weekendregeling van eens in de veertiendagen en een extra dag per week of per twee weken.
[minderjarige] is sociaal gevestigd in [woonplaats vader] . Het is in zijn belang dat hij daar kan blijven wonen. Het is in het belang van [minderjarige] om naar de school in [plaats 5] te blijven gaan. Beide ouders moeten reizen voor hun werk maar voor [minderjarige] is het nu beter om in [plaats 5] naar school te blijven gaan; dicht bij zijn woonplaats. Deze school in [plaats 5] is een prima basisschool, en het onderwijs dat er gegeven wordt is in essentie niet anders dan het onderwijs dat op [OBS 1] in [plaats 2] wordt gegeven.
Vakanties en feestdagen
De vader verzoekt een verdeling van de vakanties en feestdagen vast te leggen zoals door hem is voorgesteld. Met name met betrekking tot de kerstvakantie en de zomervakantie, wijkt zijn visie over wat in het belang is van [minderjarige] af van de verdeling zoals de moeder dat voorstelt.
Overeenkomst kinderopvangorganisatie
Dat (enkel) de vader contracthouder is bij de BSO is het logische gevolg van het feit dat de vader [minderjarige] met vervangende toestemming van de kinderrechter heeft ingeschreven, nu de moeder weigerde haar medewerking daaraan te verlenen. De vader is echter bereid mee te werken aan de inschrijving van de moeder (naast de vader) op het contract met de kinderopvangorganisatie.
Kinderbijslag
In geval van co-ouderschap is de vader akkoord met het verzoek van de moeder om de kinderbijslag te mogen aanvragen. Volgens de vader is dit zo ook al besproken in het kader van de financiële afwikkeling van de echtscheiding.
Paspoort
De moeder wil niet meewerken aan de aanschaf van een paspoort op naam van [minderjarige] door en op kosten van de vader. Ouders moeten echter voor hun kinderen een geldig legitimatiebewijs hebben als ze naar een zorgverlener gaan. De vader vindt het geen optie om de identiteitskaart van [minderjarige] wekelijks van de ene naar de andere ouder te laten gaan in het tasje van [minderjarige] , omdat het identiteitsbewijs dan wekelijks een dag lang onbeheerd op de school en de opvang ligt.
Ziektekostenverzekering
Tijdens de relatie was [minderjarige] verzekerd via de ziektekostenverzekering van de moeder. De vader acht het in het belang van [minderjarige] dat hij op zijn ziektekostenverzekering meeverzekerd zal zijn, indien en voor zover het hoofdverblijf van [minderjarige] op zijn adres wordt bepaald.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Hoewel de rechtbank partijen al in de bestreden beschikking dringend heeft geadviseerd hulp in te schakelen bij het verbeteren van de communicatie, is de hulpverlening voor de ouders gezamenlijk kennelijk niet van de grond gekomen. Ook hebben de ouders geen hulp voor zichzelf ingeschakeld die hen kan helpen omgaan met de huidige situatie. Die hulpverlening is wel hard nodig.
De raad heeft zorgen om [minderjarige] , omdat hij zijn ouders ruzie ziet maken, maar hen het niet goed ziet maken. De ouders gaan ieder hun eigen weg. Zij zijn echter het voorbeeld voor [minderjarige] in het aangaan van relaties, het opbouwen van vriendschappen en het oplossen van ruzies en conflicten.
Voor de ouders met het verbeteren van hun verstandhouding aan de slag kunnen gaan, moeten er knopen doorgehakt worden.
In algemene zin is volgens de raad het belang van een kind als [minderjarige] , een vierjarige met gescheiden ouders, het meest gediend als de levens van zijn ouders om hem draaien; dat hij naar school kan gaan in de buurt van waar hij woont en dat beide ouders dicht bij elkaar wonen, dat hij bij beide ouders een thuis heeft, dat hij weliswaar ouders heeft die uit elkaar zijn, maar dat zijn ouders dingen samen kunnen oplossen en samen naar een gesprek op school kunnen gaan, dat hij weet dat hij voor hen op de eerste plaats komt. De raad zou het [minderjarige] gunnen dat hij zelf naar beide ouders en zijn vriendjes kan fietsen. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat beide ouders een evenwichtige rol hebben, dat er gelijkwaardig ouderschap is.
De raad verwacht dan ook van de ouders dat zij zich aanpassen aan het belang van [minderjarige] ; niet dat het kind heen en weer gaat en zich aanpast aan de wensen van de ouders. De raad hoort tijdens de mondelinge behandeling dat de ouders de oplossing zoeken bij de ander, om ervoor te zorgen dat gebeurt wat zij zelf in het belang van [minderjarige] achten. In een hulpverleningstraject als Kinderen uit de Knel wordt de ouders geleerd: wat kan ikzelf anders doen, waardoor de ander meebeweegt? De ouders moeten niet alleen naar hun eigen belangen kijken en ook naar elkaar; elkaar iets gunnen.
3.8.
Het hof oordeelt in beide zaken, principaal en incidenteel appel, als volgt.
Zorgregeling (co-ouderschap)
De rechter neemt in het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.1.
Het hof stelt voorop dat in het geval van co-ouderschap kinderen afwisselend, en voor ongeveer een gelijk aantal dagen en nachten per week of per veertien dagen, bij de moeder en bij de vader wonen. Dit brengt met zich dat ieder van de ouders een substantieel aandeel in de opvoeding en verzorging van de minderjarigen heeft. Voor de uitvoering hiervan dienen de ouders in staat te zijn hun aandeel in de verzorging en opvoeding zodanig op elkaar af te stemmen dat de minderjarigen er van profiteren, althans tenminste geen last ervan ondervinden.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat een co-ouderschapsregeling tussen de ouders in het belang van [minderjarige] is.
Duidelijk is dat de ouders verschillende opvoedingsstijlen hebben. Dit kan tot onduidelijkheid leiden bij [minderjarige] , maar het is het hof niet gebleken – dat is door de moeder ook niet gesteld – dat [minderjarige] hier last van heeft. De raad heeft ook geen zorgen over het opvoedingsklimaat bij de vader. Voorheen had [minderjarige] veel en vaak gezondheidsproblemen, maar die problemen behoren tot het verleden. Het gaat goed met [minderjarige] in de huidige situatie, waarin de zorg nu circa een half jaar door de ouders gelijkelijk wordt gedragen. Op basis daarvan stelt het hof vast dat de ouders allebei geschikt en in staat zijn om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden.
Verder overweegt het hof dat naast een traditionele verdeling, waarbij hoofdzakelijk de moeder belast is met de zorgtaken, ook een andere verdeling van zorgtaken in het belang van een kind kan zijn. Nu de vader evengoed in staat is de zorg voor [minderjarige] te combineren met zijn werk, ziet het hof overwegend voordelen bij een verdeling van de zorgtaken waarbij [minderjarige] ook veel tijd bij zijn vader doorbrengt. Dat de moeder tijdens het huwelijk, zoals zij zelf stelt, de hoofdverzorger was, wordt door de vader betwist en is bovendien – als het al vastgesteld zou kunnen worden – niet doorslaggevend, temeer nu [minderjarige] gedurende een lange periode 4 à 5 dagen per week naar de kinderopvang ging.
Beide ouders zijn ontevreden over de manier waarop zij met elkaar communiceren. Zij zouden allebei willen dat dit in de toekomst beter gaat. Het hof heeft dan ook het vertrouwen dat partijen, in het belang van [minderjarige] , er alles aan zullen doen om de onderlinge verhouding en de relatie op ouder- c.q. ex-partnerniveau te verbeteren en dat zij daarbij waar nodig de juiste hulpverlening zullen inschakelen. Het hof heeft de verwachting dat er, zodra de financiële afwikkeling van de echtscheiding tussen de ouders rond is en de ouders zich wat meer op hun eigen toekomst kunnen richten, hiervoor bij hen meer ruimte zal ontstaan.
Het hof ziet gezien het voorgaande, en ook overigens in hetgeen de moeder heeft aangevoerd onvoldoende redenen om te concluderen dat een gelijke verdeling van de zorgtaken niet in het belang van [minderjarige] zou zijn.
3.8.3.
Het hof concludeert dat de rechtbank terecht omtrent de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders een co-ouderschapsregeling heeft vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige] afwisselend een week bij de moeder en bij de vader verblijft, waarbij het wisselmoment ligt op maandagochtend 08.30 uur. In zoverre zal het verzoek van de moeder in hoger beroep worden afgewezen en de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
Verhuizing/schoolkeuze
3.8.4.
De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden kan de rechter hierover op grond van artikel 1:253a lid 1 BW een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak – alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige.
Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
3.8.5.
Het hof stelt voorop dat de moeder in hoger beroep verzoekt haar vervangende toestemming te verlenen om
met[minderjarige] te verhuizen naar een woning in [plaats 1] , [plaats 2] of [plaats 3] , subsidiair haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in die omgeving ( [plaats 2] ) in te schrijven op de door haar gewenste basisschool en BSO. Het verzoek om [minderjarige] op een school en BSO in [plaats 4] in te schrijven, is een meer subsidiair verzoek.
3.8.6.
Het belang van de moeder om te verhuizen naar de door haar gewenste omgeving is duidelijk. Zij is ongelukkig in [woonplaats vader] / [woonplaats moeder] . Haar plan om in [woonplaats vader] een bedrijf aan huis op te richten is gestrand en zij heeft verder geen binding met de omgeving. Haar werk ligt in het [gebied] -gebied en zij zou graag dichter bij haar werk willen wonen. Zij zou dan meer tijd met [minderjarige] kunnen doorbrengen, omdat haar reistijd korter zou zijn. Het hof stelt vast dat dit argument voor de moeder zwaar weegt.
Het hof stelt echter ook vast dat een verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [plaats 1] , [plaats 2] of [plaats 3] grote gevolgen zou hebben voor [minderjarige] en de vader. [minderjarige] zou uit zijn vertrouwde omgeving worden gehaald: hij woont in [woonplaats vader] en gaat in die omgeving nu al bijna een half jaar naar de basisschool ( [plaats 5] ). De vader woont ook in [woonplaats vader] en hij zal daar blijven wonen. [minderjarige] heeft in de huidige situatie veel kwalitatief contact met zijn oma (vaderszijde), hetgeen het hof als een voordeel voor [minderjarige] beschouwt. De sociale omgeving van [minderjarige] ligt derhalve in en rondom [woonplaats vader] .
Wanneer de moeder in [plaats 1] , [plaats 2] of [plaats 3] zou wonen, wordt de co-ouderschapsregeling praktisch onuitvoerbaar. Dit wordt door de moeder in zekere zin ook erkend, want zij stelt voor in geval van een verhuizing een weekendregeling vast te stellen: in plaats van de vader compensatie te bieden voor de gevolgen van een eventuele verhuizing, stelt zij een regeling voor waarbij de vader [minderjarige] aanzienlijk minder zou zien dan thans het geval is. De door de moeder gewenste verhuizing zou naar het oordeel van het hof derhalve voor de vader en [minderjarige] nadeliger en daarmee niet in het belang van [minderjarige] zijn.
De raad heeft naar het oordeel van het hof terecht naar voren gebracht dat het belang van [minderjarige] ermee gediend is dat hij, passend bij de co-ouderschapsregeling, dicht bij beide ouders woont. Het is in belang van [minderjarige] dat de huidige situatie in stand blijft en dat de ouders zich voegen naar de wensen en belangen van [minderjarige] .
De belangen van [minderjarige] en de vader wegen zwaarder dan het door de moeder gestelde belang bij verhuizing. Daar weegt het hof mee dat de moeder, mede gezien het gemotiveerde verweer van de vader, onvoldoende heeft aangetoond (hoe het komt) dat zij, ondanks haar aangepaste werktijden, dagelijks zo weinig tijd over houdt met [minderjarige] .
3.9.7.
Het hof acht tevens het niet in belang van [minderjarige] om naar school te gaan in [plaats 2] of [plaats 4] , ver van zijn woonplaats: hij zou dan meer tijd in de auto doorbrengen en minder mogelijkheden hebben om sociale contacten te onderhouden in zijn eigen woonplaats. In en rondom [woonplaats vader] is het sociale leven van [minderjarige] gecentreerd. Daarbij past dat hij in [plaats 5] naar school en naar de BSO blijft gaan. Bovendien zou [minderjarige] altijd gebracht moeten worden naar een school in [plaats 2] of [plaats 4] en zal hij niet, ook niet als hij ouder wordt, daar zelf naartoe kunnen fietsen.
Het hof wil aannemen dat het type onderwijs dat wordt gegeven op de basisschool in [plaats 5] waar [minderjarige] thans heen gaat, afwijkt van het type onderwijs dat op de basisschool in [plaats 2] of [plaats 4] gegeven wordt. Echter, onvoldoende is komen vast te staan dat de huidige basisschool van [minderjarige] te kort schiet of niet tegemoet komt aan zijn specifieke leerbehoeften. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat de door haar voorgestelde basisscholen, gelet op het gegeven lesprogramma, zodanig afwijken van – althans zodanig beter zijn dan – de school in [plaats 5] , dat het hierom zozeer in het belang van [minderjarige] moet worden geacht dat, ondanks de afstand, toch voor een van deze basisscholen moet worden gekozen. Niets van wat hierover in hoger beroep gesteld is, leidt tot een ander oordeel van het hof.
3.8.80.
Zowel het verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing als het verzoek om vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op de door de moeder gewenste scholen, zijn naar het oordeel van het hof derhalve terecht afgewezen. In zoverre zal het verzoek van de moeder in hoger beroep worden afgewezen en de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
3.8.9.
De moeder heeft geen belang meer bij haar grief gericht tegen de beslissing van de rechtbank in de beschikking van 17 december 2019, voor zover de moeder daarbij niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek om vervangende toestemming tot inschrijving van [minderjarige] op de door haar gewenste basisscholen in [plaats 2] dan wel [plaats 4] , aangezien op haar gelijkluidende verzoek in het kader van haar beroep tegen de beschikking van 20 november 2019 reeds in deze beschikking wordt beslist (zie overweging 3.8.9). Het verzoek zal derhalve worden afgewezen en de bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
Hoofdverblijfplaats
3.8.10.
Evenals de rechtbank zal het hof bij geen van beide ouders het hoofdverblijf van [minderjarige] bepalen, nu dat niet past bij een co-ouderschapsregeling. Bovendien is de moeder bij het verzoek om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar uitgegaan van de situatie dat [minderjarige] het grootste deel van de tijd bij haar zou verblijven, maar het verzoek van de moeder een dergelijke verdeling van de zorgtaken vast te stellen wordt afgewezen. Het verzoek van de vader om het hoofdverblijf bij hem te bepalen was voorwaardelijk gedaan: voor het geval de moeder wel (met [minderjarige] ) naar [plaats 1] , [plaats 2] of [plaats 3] zou (mogen) verhuizen. Zolang dat niet aan de orde is, is de vader het ermee eens dat de beslissing van de rechtbank over het hoofdverblijf van [minderjarige] in stand blijft.
Het hof ziet voor het overige geen grond om van de beslissing van de rechtbank over het hoofdverblijf af te wijken, zodat het hof de bestreden beschikking in zoverre zal bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.
Inschrijving BRP/aanvragen kinderbijslag
3.8.11
Het hof is van oordeel dat deze verzoeken dienen te worden afgewezen. Voor zover het de inschrijving in de BRP betreft betekent dit dan ook dat de bestreden beschikking van 20 november 2019 op dit punt wordt bekrachtigd en dat het aanvullend verzoek van de vrouw betreffende de kinderbijslag in hoger beroep wordt afgewezen.
Het is aan de ouders om in het kader van de financiële afwikkeling van de echtscheiding, ten aanzien waarvan de ouders en hun advocaten nog in gesprek zijn, hierover nader afspraken te maken. Ook de inschrijving van [minderjarige] in de BRP dient hierin te worden meegenomen. Overigens heeft de vader ter zitting van het hof kenbaar gemaakt er geen bezwaar tegen te hebben als de moeder voortaan de kinderbijslag ontvangt, temeer nu dat financieel voordeliger is. Er is enkel belang bij een verzoek om vervangende toestemming als de andere partij op een eerste redelijk verzoek zijn toestemming weigert en daarvan is in dit geval geen sprake.
Vakanties en feestdagen
3.8.12.
Gezien de grieven, de toelichting daarop en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling, acht het hof de volgende verdeling van de vakanties en feestdagen in het belang van [minderjarige] . Voor zover daarover in hoger beroep tussen de ouders nog onenigheid bestaat zal het hof een gemotiveerde toelichting geven.
  • Zomervakantie: [minderjarige] verblijft 50% bij de moeder en 50% bij de vader, maar niet meer dan twee weken aaneengesloten bij de ene of de andere ouder gelet op de huidige leeftijd van [minderjarige] , die maakt dat hij niet te lang weg dient te blijven bij een van zijn twee voornaamste hechtingsfiguren. Mede gezien de praktische bezwaren die de vader heeft aangevoerd tegen deze verdeling van de zomervakantie, waartegen de moeder geen gemotiveerd verweer heeft gevoerd, oordeelt het hof dat vanaf 2021 een verdeling van de zomervakantie waarbij [minderjarige] drie aaneengesloten weken bij beide ouders verblijft, wel tot de mogelijkheden behoort. [minderjarige] kan in de aanloop naar die zomervakantie daarop worden voorbereid. Gesteld noch gebleken is dat [minderjarige] daarvoor volgend jaar nog steeds te jong zou zijn.
  • Herfstvakantie: [minderjarige] verblijft in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder.
  • Kerstvakantie: [minderjarige] verblijft in de even jaren de eerste week bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder. De week wordt niet onderbroken om een van de Kerstdagen, Oud en Nieuw of de verjaardag van [minderjarige] bij de andere ouder door te brengen, aangezien dat te veel onrust en onduidelijkheid voor [minderjarige] met zich zou brengen. Van deze verdeling wordt alleen afgeweken als de ouders daarover in onderling overleg overeenstemming bereiken.
  • Voorjaarsvakantie: [minderjarige] verblijf in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder.
  • Meivakantie: [minderjarige] verblijft in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder.
  • Feestdagen:
o Goede Vrijdag/Pasen en Pinksteren: conform de co-ouderschapsregeling, waarbij het wisselmoment op dinsdag (in plaats van maandag) plaatsvindt om 08.30 uur (naar school).
o Hemelvaartsdag en Koningsdag: conform de co-ouderschapsregeling, aangezien een andere verdeling te veel onrust en onduidelijkheid met zich zou brengen voor [minderjarige] .
o Sinterklaas: [minderjarige] verblijft in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder, zodat [minderjarige] ieder jaar Sinterklaas bij de ene ouder viert en Kerstmis bij de andere ouder.
- Verjaardag ouders: [minderjarige] verblijft op de verjaardag van een van de ouders en op Vaderdag en Moederdag bij de betreffende ouder tot de volgende dag 09.30 uur, tenzij deze dagen in een vakantie vallen: dan is de vakantieregeling leidend.
Overeenkomst kinderopvangorganisatie
3.8.13.
Hoewel het contract met de kinderopvangorganisatie logischerwijs aanvankelijk enkel op naam van de vader is aangegaan, is de kinderopvangorganisatie gelet op het gezag van de moeder gehouden ook haar als contractspartij aan te merken, voor zover nodig in een daartoe nieuw op te stellen contract. Dat de kinderopvangorganisatie tot op heden heeft geweigerd dit te faciliteren, is niet met stukken onderbouwd. Ook is onvoldoende onderbouwd dat de vader tot op heden heeft geweigerd om op het eerste redelijke verzoek van de moeder daartoe, hieraan zijn medewerking te verlenen. Overigens heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling van het hof toegezegd zijn medewerking te zullen verlenen. Wegens het gebrek aan belang, zal het hof het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om zichzelf te kunnen bijschrijven op het contract met de kinderopvangorganisatie, derhalve afwijzen.
Paspoort
3.8.14.
Kinderen tot veertien jaar hoeven zich niet te kunnen identificeren. Ook hun ouders zijn niet verplicht om bewijzen te tonen over de identiteit van hun kinderen tot veertien jaar. Er zijn twee uitzonderingen op deze regel: in het openbaar vervoer geldt een identificatieplicht vanaf twaalf jaar en ouders moeten voor hun kinderen een geldig legitimatiebewijs hebben als ze naar een zorgverlener gaan. Anders dan de algemene identificatieplicht is er in de zorg geen leeftijdsgrens. De identificatieplicht geldt vanaf de geboorte. De identificatieplicht geldt alleen voor afspraken bij zorgverleners (zie www.rijksoverheid.nl).
3.8.15.
Vast staat dat [minderjarige] een identiteitskaart heeft die door de moeder wordt beheerd.
Nu de gezondheidsproblemen van [minderjarige] niet meer spelen, zullen situaties waarbij de vader namens [minderjarige] een identiteitskaart moet kunnen presenteren, niet vaak meer voorkomen. Wanneer er een afspraak is met een zorgverlener tijdens het verblijf met de ene ouder, kan daarop worden geanticipeerd door voorafgaand aan die afspraak de andere ouder te verzoeken het identiteitsbewijs over te dragen. Overigens acht het hof het voorstel van de moeder redelijk om wekelijks op de wisseldag de identiteitskaart in de schooltas van [minderjarige] mee te geven, zodat de identiteitskaart altijd bij de ouder is waar [minderjarige] die week verblijft. Tegen deze praktische oplossing heeft de vader onvoldoende gemotiveerde bezwaren geuit. Het hof vertrouwt erop dat de ouders aan dit voorstel uitvoering zullen geven. Het verzoek van de man wordt afgewezen.
Aan de discussie over het paspoort/de identiteitskaart voor [minderjarige] ligt overduidelijk veel onderling wantrouwen ten grondslag. Hieruit blijkt weer hoe belangrijk het is voor [minderjarige] dat zijn ouders beter met elkaar leren communiceren en werken aan het herstel van het vertrouwen in elkaar als gezamenlijke opvoeders van [minderjarige] , zodat zijn ouders leren over deze zaken met elkaar te praten en erop leren vertrouwen dat de ander altijd naar eer en geweten zal handelen op een manier die [minderjarige] (of de andere ouder) niet zal schaden.
Ziektekostenverzekering
3.8.16.
Het verzoek van de vader ter zake de inschrijving van [minderjarige] op zijn polis van de ziektekostenverzekering was voorwaardelijk gedaan, namelijk indien en voor zover het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem zou worden bepaald. Nu dat niet aan de orde is, komt het hof aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de vader niet toe.
Conclusie/samenvattend
3.9.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking van 20 november 2019 enkel dient te worden vernietigd voor zover het betreft de beslissing van de verdeling van de zorg in de vakanties en tijdens feestdagen en dat dient te worden beslist als overwogen in overweging 3.8.12., en dat de bestreden beschikking voor het overige dient te worden bekrachtigd en het meer of anders verzochte dient te worden afgewezen.
De bestreden beschikking van 17 december 2019 dient te worden bekrachtigd en het meer of anders verzochte dient te worden afgewezen.
De in hoger beroep gedane gewijzigde/(nieuwe) zelfstandige verzoeken van de moeder en de vader dienen te worden afgewezen.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
3.11.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaken met nummers 200.274.322./01 en 200.274.331/01, op het principaal en incidenteel appel en op de gewijzigde/(nieuwe) zelfstandige verzoeken:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 20 november 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het betreft het oordeel van de rechtbank over de verdeling van de zorg over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , in de vakanties en tijdens feestdagen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] tijdens vakanties en feestdagen een regeling vast als hiervoor uiteengezet onder 3.8.12.;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van 20 november 2019 waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
bekrachtigt de beschikking van 17 december 2019 waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, E.M.C. Dumoulin en A.M. van Riemsdijk en bijgestaan door de griffie en is op 9 juli 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.