ECLI:NL:GHSHE:2020:2080

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
200.272.841_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van gezagsbeëindigende maatregel met focus op pleeggezin en de ontwikkeling van de minderjarige

In deze zaak, die op 9 juli 2020 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de bekrachtiging van een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2006. De moeder, appellante in deze zaak, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2019 aangevochten, waarin het gezag van zowel de moeder als de vader over [minderjarige] is beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) is benoemd tot voogd. De moeder verzocht om vernietiging van deze beschikking, met de stelling dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] zou zijn en dat zij in staat is om voor haar dochter te zorgen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 2014 onder toezicht staat van de GI en sinds 2017 in een pleeggezin verblijft. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij inmiddels een stabiele situatie heeft gecreëerd en dat het contact met [minderjarige] belangrijk voor haar is. Echter, het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de belangen van [minderjarige] voorop te stellen en dat de huidige situatie van [minderjarige] in het pleeggezin haar ontwikkeling ten goede komt.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2020, waarbij de moeder, de raad voor de kinderbescherming, de GI, de pleegouders en de vader zijn gehoord. Het hof heeft de mening van [minderjarige] in overweging genomen, die heeft aangegeven bij de pleegouders te willen blijven wonen. Het hof heeft geoordeeld dat de gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en dat het in haar belang is dat er duidelijkheid komt over haar toekomst. De beslissing van de rechtbank is dan ook bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat de maatregel geen verwijt aan de moeder inhoudt, maar gericht is op het gezag en niet op het ouderschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 juli 2020
Zaaknummer : 200.272.841/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/345528 / FA RK 19-1821
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.M. Bakker,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie [locatie] , hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling);
  • [de pleegouders] , hierna te noemen: de pleegouders;
  • [de vader] , hierna te noemen: de vader.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 januari 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder verbetering en aanvulling van feiten en omstandigheden, het verzoek van de raad alsnog af te wijzen met veroordeling van de raad in de kosten van deze hoger beroepsprocedure en de procedure in eerste aanleg.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 11 maart 2020, heeft de raad verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 maart 2020, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de pleegouders;
  • de vader.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden in gesprek gegaan met de voorzitter in het bijzijn van de griffer. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is, voor zover hier van belang, geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 24 oktober 2014 onder toezicht van de GI. Sinds 24 oktober 2017 verblijft zij op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing in het huidige pleeggezin van haar oom en tante. In november 2018 heeft de GI het opvoedbesluit genomen dat het perspectief van [minderjarige] bij haar oom en tante ligt.
Procedure eerste aanleg
3.3.1.
De raad heeft de rechtbank verzocht het gezag van beide ouders over [minderjarige] te beëindigen en de GI te benoemen tot voogd over [minderjarige] .
3.3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder en de vader over [minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [minderjarige] .
Procedure hoger beroep
3.4.
De moeder kan zich niet met deze beslissing niet verenigen voor zover daarbij haar ouderlijk gezag over [minderjarige] is beëindigd en zij is voor dat deel van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift voert ze, kort samengevat, het volgende aan.
Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Uit alles blijkt juist dat [minderjarige] zich heel goed ontwikkelt. [minderjarige] is op verzoek van de moeder bij haar zus geplaatst toen de moeder in een lastige echtscheidingssituatie zat met de vader van haar twee andere kinderen. De moeder moest de echtelijke woning verlaten en had geen onderdak voor haar kinderen. Dat is verleden tijd. Het gaat nu goed met de moeder. Zij heeft een baan, een nieuwe partner en een eigen woonruimte waar zij [minderjarige] kan opvangen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de moeder niet kan aansluiten bij de behoeftes van [minderjarige] dan wel dat zij geen verbetering laat zien in haar gedragingen naar [minderjarige] . Het wordt de moeder verweten dat zij het contact tussen [minderjarige] en haar halfzusjes frustreert; het tegendeel is waar. Dat de moeder haar nieuwe vriend [vriend] steeds deel laat nemen aan de telefoongesprekken is ook niet waar. De moeder heeft al zo weinig contact met [minderjarige] en de belmomenten zijn voor de moeder erg belangrijk. Dan wil ze alle aandacht aan [minderjarige] besteden en daar wil ze geen minuut van missen.
De moeder belast [minderjarige] niet met geheimen en geeft nooit aan dat [minderjarige] weer bij haar kan wonen. Ze stelt de verblijfplaats van [minderjarige] niet ter discussie. De moeder probeert in alles mee te werken ten aanzien van de uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , maar er worden beslissingen genomen waar de moeder niet altijd achter staat. De moeder wil betrokken zijn bij beslissingen over [minderjarige] , zelf informatie kunnen opvragen en niet slechts achteraf geïnformeerd worden. De moeder kan de gezagsbeëindigende maatregel emotioneel niet accepteren. Uithuisplaatsing binnen het kader van de ondertoezichtstelling is voldoende om een eventuele “vermeende dreiging” in de ontwikkeling van [minderjarige] af te wenden. [minderjarige] hoeft van de verlengingen niet veel mee te krijgen.
3.5.
De GI heeft in het verweerschrift en op de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende standpunt ingenomen.
Tijdens de evaluatiebespreking van 13 januari 2020 is opnieuw duidelijk geworden dat er duidelijke afspraken moeten komen/besluiten moeten worden genomen in het belang van [minderjarige] . Spanningen tussen de moeder enerzijds en de vader en de pleegouders anderzijds zijn keer op keer aanwezig. Het lukt de moeder niet om aan te sluiten bij [minderjarige] . [minderjarige] gaf aan dat zij het bezoekcontact met de moeder wil handhaven zoals het nu is, namelijk onder begeleiding van de pleegzorgwerker. Daarop heeft de moeder opnieuw aangegeven dat zij het fijn zou vinden als [minderjarige] zonder begeleiding contact met haar kan hebben. Het lukt de moeder niet om haar eigen behoeften ondergeschikt te maken aan die van [minderjarige] . [minderjarige] heeft nogmaals uitgesproken dat zij bij de pleegouders wil blijven wonen. [minderjarige] ontwikkelt zich positief sinds zij daar verblijft.
3.6.
De raad heeft in het verweerschrift en op de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende standpunt ingenomen.
De moeder wil blijven vechten voor haar rol als moeder, maar ziet onvoldoende in dat haar houding in strijd is met de belangen van [minderjarige] . [minderjarige] wordt hierdoor negatief belast en heeft last van de strijd die de moeder voert tegen de gezagsbeëindigende maatregel, waardoor voor [minderjarige] opnieuw een onzeker gevoel ontstaat over waar zij zal verblijven. [minderjarige] is helder over wat ze wenst in het contact met de moeder en waarom ze dat zo wil. Er is geen reden om aan te nemen dat [minderjarige] daarin onder druk staat en anders verklaart dan wat ze werkelijk vindt. [minderjarige] moet beschermd worden in situaties waarin haar grenzen met betrekking tot haar wensen over contact worden overschreden, ook wanneer dit niet tegemoet komt aan de wens en overtuiging van de moeder. Het is onwaarschijnlijk dat de moeder haar houding hierin zal veranderen wanneer zij niet wordt bijgestaan door een passende hulpverlener die met haar kan werken aan optimaliseren van haar rol als moeder afgestemd op de belangen van [minderjarige] . Een jaarlijks terugkerende beoordeling van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, met alle bijbehorende spanningen voor [minderjarige] , is belastend voor [minderjarige] en niet passend, omdat de gronden voor de gezagsbeëindigende maatregel aanwezig zijn en het doel niet meer is om te werken aan thuisplaatsing.
3.7.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, kort samengevat, het volgende verklaard.
Toen [minderjarige] bij hen kwam wonen, was zij een angstig meisje dat bijna niets durfde te zeggen. Nu straalt [minderjarige] , omdat ze weet dat haar pleegouders er voor haar zijn. [minderjarige] voelt zich veilig en zij ontwikkelt zich positief. Er moet duidelijkheid komen over [minderjarige] ’s perspectief. Inmiddels heeft [minderjarige] haar traumatherapie positief afgerond, maar ze is nog niet klaar. De hulp is nu ‘on hold’ gezet. De pleegouders willen na de zomervakantie de professionele hulpverlening voor [minderjarige] voortzetten als de situatie weer rustig is. [minderjarige] begrijpt de juridische procedures niet helemaal, maar de pleegouders merken wel dat het spanningen oplevert bij haar, omdat [minderjarige] dan bijvoorbeeld raar gaat lachen. De pleegouders zorgen dat [minderjarige] het goed heeft en zij willen dat de band met de moeder goed is; zij proberen het contact ook te stimuleren en zij geven [minderjarige] de ruimte hiervoor.
3.8.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat het goed gaat met [minderjarige] en dat dat het enige is dat telt. De vader heeft contact met [minderjarige] via videobellen en hij reist met de trein naar [plaats] om [minderjarige] te bezoeken. De vader is blij dat het nu heel goed met [minderjarige] gaat.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden die het hof, na eigen beoordeling en waardering, overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezag van de moeder over [minderjarige] terecht en op goede gronden is beëindigd.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9.3.
De 13-jarige [minderjarige] heeft toen zij nog bij de moeder woonde, veel meegemaakt en zij is hierdoor beschadigd geraakt. [minderjarige] heeft nooit geleerd om te vertrouwen op volwassenen en zelf haar keuzes te maken. [minderjarige] was angstig, gesloten en geneigd zich te voegen naar een ander. Tijdens haar verblijf binnen het huidige pleeggezin heeft [minderjarige] een groei in haar ontwikkeling doorgemaakt op meerdere gebieden; ze heeft meer zelfvertrouwen, is vrolijk, enthousiast, ontspannen en zij heeft geleerd om haar grenzen aan te geven. In november 2018 heeft de GI het opvoedbesluit genomen dat [minderjarige] zal opgroeien bij de pleegouders en dat zij niet meer zal terugkeren naar de moeder. Voor [minderjarige] is de aanvaardbare termijn zoals bedoeld in artikel 1:266 BW verstreken. Het hof ziet in [minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat van ver komt. Iedereen is het erover eens dat het nu goed met [minderjarige] gaat en dat zij flinke stappen heeft gemaakt in haar ontwikkeling. Dat moet gekoesterd worden. Om te garanderen dat [minderjarige] op ongestoorde wijze verder kan opgroeien bij de pleegouders, acht het hof noodzakelijk dat het gezag van de moeder over haar wordt beëindigd. Door de gezagsbeëindigende maatregel wordt voor iedereen definitief duidelijk dat [minderjarige] niet meer zal terugkeren naar de moeder. In de processtukken, maar ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, laat de moeder zien dat zij [minderjarige] vaker bij zich wil hebben. De moeder wil zekerheid over de toekomst en bespreekt met [minderjarige] of zij in haar nieuwe woning een logeerkamer of een slaapkamer voor [minderjarige] zal gaan maken. Hiermee zet de moeder – onbedoeld – het toekomstperspectief van [minderjarige] onder druk. [minderjarige] heeft hier last van. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de GI haar complimenten uitgesproken dat [minderjarige] zich zo goed heeft leren uiten. Het hof ziet dit ook. [minderjarige] heeft het hof verteld dat zij het liefste bij haar pleegouders wil wonen en dat zij graag contact wil met de moeder, maar dan wel onder begeleiding. De moeder praat volgens [minderjarige] over dingen van vroeger die zij vervelend vindt. Met de begeleiding erbij doet de moeder dit niet. Het liefste wil [minderjarige] ook dat de (video)belcontacten worden begeleid, zoals de laatste keer ook is gebeurd.
3.9.4.
Het hof is van oordeel dat niet langer kan worden volstaan met een zich over meerdere jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, zoals de moeder wenst. Deze maatregelen zijn gericht op een thuisplaatsing en dat is in het geval van [minderjarige] niet meer aan de orde. Bovendien is het wettelijk voorgeschreven dat [minderjarige] geïnformeerd moet worden over verlengingen van beide maatregelen en daarover haar mening mag geven. Dit zal herhaaldelijk onrust en onzekerheid voor haar meebrengen; dat doet het nu immers ook al. Uit de verklaring van de pleegouders blijkt dat [minderjarige] veel spanning ervaart door de rechtszaken. [minderjarige] is nu dertien jaar oud. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] als zij nog jarenlang wordt belast met juridische procedures, temeer nu het volkomen duidelijk is dat [minderjarige] niet zal opgroeien bij de moeder.
Een andere reden waarom niet kan worden volstaan met het blijven verlengen van beide kinderbeschermingsmaatregelen, is omdat er geen sprake is van een goede samenwerkingsrelatie tussen de moeder enerzijds en de GI en de pleegouders anderzijds. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat er weinig communicatie plaatsvindt en als die er al is, deze moeizaam en stroef verloopt. Het spanningsveld is erg groot.
Tot slot acht het hof het bevorderlijk voor het verdere verloop van het hulpverleningstraject van [minderjarige] als de moeder niet langer het gezag over haar heeft. [minderjarige] heeft er veel baat bij gehad dat zij met behulp van een psycholoog een verhaal van haar ervaringen heeft gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de verdere hulp aan [minderjarige] nu ‘on hold’ staat, omdat de situatie nu te onrustig is. Dit komt (ook) door deze procedure. Als het voor iedereen duidelijk is dat de moeder geen gezag meer heeft, zal er rust ontstaan. Deze rust is nodig voordat [minderjarige] verder kan gaan met haar individuele hulpverlening. Dit vindt het hof erg belangrijk, zodat [minderjarige] zich sociaal-emotioneel gezond kan ontwikkelen.
Gezien de familieverhoudingen, [minderjarige] woont bij de zus van de moeder, acht het hof het noodzakelijk in het belang van [minderjarige] dat een derde, in dit geval: de stichting, de voogdij over [minderjarige] uitoefent.
3.9.5.
Het hof realiseert zich dat deze beslissing de moeder emotioneel raakt, omdat zij voor haar gevoel het laatste stukje moederschap kwijtraakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft ze verklaard dat dit niet te verteren is voor haar. Het hof benadrukt dat deze gezagsbeëindigende maatregel geen verwijtend karakter richting de moeder heeft en dat de maatregel ziet op het gezag en niet op het ouderschap. De moeder blijft (juridisch) ouder van [minderjarige] . Daar verandert niets aan en het blijft onverminderd van belang dat er een goed contact tussen [minderjarige] en de moeder is.
3.9.6.
De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd. Voor een proceskostenveroordeling in eerste aanleg en in hoger beroep ten laste van de raad, zoals de moeder verzoekt, bestaat gelet op de aard van deze procedure geen enkele aanleiding.
3.9.7.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.M. van Riemsdijk en is op 9 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.