ECLI:NL:GHSHE:2020:2077

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
200.274.044_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige met betrekking tot ouders en gecertificeerde instelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2016, die sinds 14 maart 2018 onder toezicht staat van de Gecertificeerde Instelling (GI). De vader, die in hoger beroep is gegaan, voelt zich buitengesloten en stelt dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is, omdat hij in staat is om voor zijn kind te zorgen. De moeder, die ook in incidenteel hoger beroep is gegaan, betoogt dat de ontwikkeling van de minderjarige niet meer wordt bedreigd en dat zij bereid is om hulp in het vrijwillige kader te accepteren. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming adviseren om de ondertoezichtstelling te handhaven, gezien de onrustige thuissituatie en de kwetsbaarheid van de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals de GI en de raad. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen, gezien de problematiek rondom de ouders en de noodzaak van begeleiding. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, die de ondertoezichtstelling heeft verlengd tot 14 december 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 juli 2020
Zaaknummer : 200.274.044/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/270141 / JE RK 19-2490
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. Windhorst,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
regio Zuid-Limburg, locatie [locatie] ,
verweerster in principaal hoger beroep en in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende tevens appellante in incidenteel hoger beroep wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.G.P. Voragen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 november 2019, op schrift gesteld op 9 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met als enige productie de bestreden beschikking, ingekomen ter griffie op 19 februari 2020, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking geheel of ten dele te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen als het hof juist toeschijnt.
2.2.
De GI heeft op 31 maart 2020 een verweerschrift bij het hof ingediend. Het hof begrijpt hieruit dat de GI zich op het standpunt stelt dat de beschikking van de rechtbank dient te worden bekrachtigd.
2.3.
Bij verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 31 maart 2020, heeft de moeder verzocht het beroep gegrond te achten en de ondertoezichtstelling niet te verlengen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Windhorst;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- mr. Voragen namens de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
In verband met de coronamaatregelen zijn mr. Windhorst en de GI via beeldbellen gehoord. De vader is deels via beeldbellen en deels telefonisch gehoord. Mr. Voragen is telefonisch gehoord.
De raad is fysiek gehoord.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
De advocaat van de vader heeft verzuimd de volledige processtukken van de eerste aanleg aan het hof over te leggen. De advocaat heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om dit verzuim te herstellen. Ter mondelinge behandeling is afgesproken dat de advocaat binnen één week na de mondelinge behandeling deze stukken alsnog bij het hof zou indienen. De advocaat heeft vervolgens weliswaar een aantal stukken ingediend, maar niet het volledige procesdossier. Ondanks dit verzuim heeft het hof in het belang van de kinderen besloten deze zaak verder in behandeling te nemen en een beslissing te nemen.

3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (hierna te noemen [minderjarige] ).
[minderjarige] woont bij de moeder. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
De vader en de moeder hebben nog twee kinderen, [kind 1] en [kind 2] , die in het kader van een machtiging tot uithuisplaatsing in deeltijd bij de ouders van de moeder verblijven.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 14 maart 2018 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 14 december 2020.
3.4.
De vader kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De moeder is eveneens in (incidenteel) hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat – het volgende aan.
De vader voelt zich als vader volledig buitengesloten. In de bestreden beschikking komt zijn rol nauwelijks naar voren. De moeder stelt de vader in een kwaad daglicht.
De vader wil zijn rol als vader graag uitoefenen, en bij de opvoeding van [minderjarige] betrokken worden. De vader is ook feitelijk in staat voor [minderjarige] te zorgen. Het gaat goed met hem en hij heeft een woning. De vader wil samen met de moeder een co-ouderschap ten aanzien van [minderjarige] uitvoeren. De ondertoezichtstelling is niet meer noodzakelijk wanneer [minderjarige] deels bij de vader woont. Het zou goed zijn als [minderjarige] ook tijd met de andere twee zonen van de vader kan doorbrengen.
De GI belt de vader nooit terug. Hij was laatst op kantoor van de GI en wilde de leidinggevende van de gezinsvoogd spreken. Toen hem dat werd geweigerd, werd de vader boos. De GI trekt zaken onvoldoende bij de moeder na. De GI voert de ondertoezichtstelling niet op een goede manier uit. Zo is er in relatie tot [minderjarige] onvoldoende gekeken naar de coronarisico’s. De GI legt teveel druk bij de moeder.
De vader en de moeder hebben alleen nog contact via email en whatsapp.
3.6.
Namens de moeder is in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht.
Een ondertoezichtstelling is niet langer noodzakelijk, omdat de ontwikkeling van [minderjarige] niet meer wordt bedreigd en de moeder bereid is om alle noodzakelijke hulp in het vrijwillige kader af te nemen. Bovendien is er voor de andere twee kinderen van de moeder, die deels bij haar en deels bij een pleegmoeder in [plaats] verblijven, een gezinsvoogdijwerker bij het gezin betrokken, zodat de moeder hoe dan ook nog begeleiding en hulp zal hebben. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft geen meerwaarde. De moeder wordt tevens nog begeleid vanuit Kracht in Zorg (KIZ). De moeder zet positieve stappen in het kader van de ondertoezichtstelling van haar twee andere kinderen en zij wil die positieve lijn doorzetten in de situatie rondom [minderjarige] . De verlengingszittingen geven de moeder veel stress. Zij wil die afbouwen. Het is belangrijk dat de gezinsvoogd de moeder steunt.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De GI vindt de rol van de vader in het leven van [minderjarige] belangrijk, maar de vader toont in het geheel geen belangstelling voor [minderjarige] . Hij wil niet in gesprek met de gezinsvoogd over zijn positie als vader. De vader wil ook geen begeleiding vanuit KIZ. De GI heeft geen zicht meer op de situatie van de vader. De vader was onlangs wel op het kantoor van de GI, maar hij heeft toen met name boosheid en frustratie geuit.
Er is geen sprake van een constructieve samenwerking tussen de ouders. Op 11 april 2019 heeft Veilig Thuis een melding gedaan van agressie/huiselijk geweld tussen de ouders in het bijzijn van [minderjarige] . [minderjarige] moet beschermd worden tegen huiselijk geweld door de ouders, die een patroon van aantrekken en afstoten hebben. Tussenkomst van de hulpverlening is noodzakelijk. Voor de noodzakelijke traumabehandeling van de moeder is nodig dat zij in een stabiele situatie verkeert. Bij toenemende spanning en stress raakt de moeder snel in disbalans. Zij raakt dan uit onmacht in conflict met de hulpverlening. De moeder is ook kwetsbaar en is niet opgewassen tegen de vader. De moeder moet worden begeleid bij de contacten met de vader. Kennelijk zijn die contacten uitgebreider dan de moeder tegen de gezinsvoogd heeft verteld. Dat baart zorgen. De situatie bij de moeder is nog onvoldoende stabiel.
[minderjarige] is gelet op zijn leeftijd volledig afhankelijk van de moeder. Het netwerk van de moeder is niet groot. Het lukt de moeder nog niet om [minderjarige] meer naar de opvang te laten gaan. De opvang maakt zich daarover zorgen. [minderjarige] heeft een trauma en is hooggevoelig. Hij is druk, temperamentvol en vraagt veel van zijn opvoeder en verzorger. [minderjarige] is doorgaans vrolijk en hij ziet er goed verzorgd uit.
De moeder staat wel open voor hulp, maar zij overziet de stappen die zij moet zetten, niet. De gezinsvoogd moet hierover regie voeren. De moeder moet ook worden beschermd tegen de overmatige loyaliteit die zij richting haar ouders voelt.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het hof geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat nog altijd aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt voldaan.
Uit de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] , hoewel hij in de afgelopen periode van ondertoezichtstelling positieve stappen heeft gezet, nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] is een kind met een belaste en traumatische voorgeschiedenis. Hij is binnen zijn thuissituatie geconfronteerd met veel spanningen en onrust tussen de ouders, waarbij er ook sprake is geweest van huiselijk geweld in zijn bijzijn. [minderjarige] is prikkelgevoelig. Hij uit dit in druk en temperamentvol gedrag, ook op de kinderopvang, waar hij conflicten heeft met andere kinderen en zijn aandacht maar kort te trekken is.
[minderjarige] is nog jong en volledig afhankelijk van zijn opvoedomgeving. De moeder heeft een klein netwerk. De moeder heeft gedurende de ondertoezichtstelling vooruitgang laten zien, maar bij toenemende spanning en stress raakt de moeder fors uit balans, zo heeft de GI onweersproken verklaard. Zij is op zulke momenten niet meer in staat om constructief met de hulpverlening samen te werken en de goede keuzes voor [minderjarige] te maken. De moeder is nog kwetsbaar en met inzet van hulpverlening moet zij stabieler worden. Een gezinsvoogd is nog noodzakelijk om perspectief te schetsen voor de moeder en de noodzakelijke hulp op gang te brengen en te houden en daarover de regie te voeren. Zonder een ondertoezichtstelling acht het hof het risico te groot dat de hulpverlening aan de moeder stagneert, hetgeen zijn weerslag zal hebben op de situatie van [minderjarige] . Gedwongen hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk.
Daarnaast is er sprake van ex-partnerproblematiek bij de ouders. De ouders werken niet constructief met elkaar samen. Op 11 april 2019 heeft Veilig Thuis een melding gedaan van agressie/huiselijk geweld tussen de ouders in het bijzijn van [minderjarige] . [minderjarige] heeft de vader sindsdien niet meer gezien. Sinds kort lijkt de vader weer meer in beeld. Voor de GI is kennelijk onduidelijk of en zo ja hoe intensief de ouders weer contact met elkaar hebben. Het is in het belang van [minderjarige] dat de gezinsvoogd hier wel goed zicht op krijgt om te voorkomen dat destructieve en voor [minderjarige] schadelijke patronen uit het verleden zich herhalen.
Bij dit alles komt nog dat de moeder op dit moment en in de nabije toekomst veel op haar bordje heeft. De twee andere kinderen van de moeder gaan in het kader van een terugplaatsingstraject bij de moeder binnen een afzienbare termijn tijdelijk wonen in een gezinshuis in de omgeving van de moeder. Dit is zowel voor de moeder als voor [minderjarige] en de twee andere kinderen van de moeder een spannende periode. De moeder moet daarbij ook omgaan met loyaliteitsproblemen richting haar eigen ouders. Het hof acht het van groot belang dat de gezinsvoogd deze situatie kan monitoren en zo nodig kan bijsturen in het belang van [minderjarige] . Het hof is, anders dan moeder betoogt, van oordeel dat de ontwikkeling van [minderjarige] onvoldoende wordt gewaarborgd met de ondertoezichtstelling over de andere twee kinderen van de moeder.
3.10.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader en de moeder niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
29 november 2019, op schrift gesteld op 9 december 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en
H.M.A.W. Erven en is op 9 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.