ECLI:NL:GHSHE:2020:2076

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
200.275.993_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen met betrekking tot de ouders en pleegmoeder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2013 en 2014, in het kader van een hoger beroep aangespannen door de vader. De vader, die zich als opvoeder en verzorger van de kinderen wil profileren, is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 17 januari 2020, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegmoeder werd verlengd. De vader stelt dat hij in staat is om voor de kinderen te zorgen en dat de instanties hem ten onrechte buitensluiten. De pleegmoeder en de moeder hebben ook hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de pleegmoeder de noodzaak van de uithuisplaatsing benadrukt en de moeder zich refereert aan het oordeel van het hof. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juni 2020 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de vader, de GI, de pleegmoeder en de raad voor de kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de kinderen en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 juli 2020
Zaaknummer : 200.275.993/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/271802 / JE RK 19-2832
C/03/271805 / JE RK 19-2835
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. Windhorst,
tegen
Stichting Jeugdbescherming West, regio Haaglanden,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op
[geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de moeder] , hierna te noemen: de moeder, advocaat: mr. R.G.P. Voragen;
- [de pleegmoeder] , de grootmoeder van moederszijde, hierna te noemen: de pleegmoeder,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 januari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met als enige productie de bestreden beschikking, ingekomen ter griffie op 18 maart 2020, heeft de vader verzocht, naar het hof begrijpt gelet op de mededeling van de advocaat van de vader ter mondelinge behandeling, voormelde beschikking te vernietigen ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van die machtiging alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juni 2020. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.276.124/01 (hoger beroep van de vader tegen de beëindiging van zijn gezag). In elk van beide zaken zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist.
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Windhorst;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- mr. Voragen namens de moeder;
- mr. Van Gorkum namens de pleegmoeder;
- de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
In verband met de coronamaatregelen is mr. Windhorst via beeldbellen gehoord. De vader is deels via beeldbellen deels telefonisch gehoord. Mr. Voragen is telefonisch gehoord.
De GI, mr. Van Gorkum en de raad zijn fysiek gehoord.
De moeder en de pleegmoeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
De advocaat van de vader heeft verzuimd de volledige processtukken van de eerste aanleg aan het hof over te leggen. Ter mondelinge behandeling is afgesproken dat de advocaat binnen één week na de mondelinge behandeling deze stukken alsnog bij het hof zou indienen. De advocaat heeft vervolgens weliswaar een aantal stukken ingediend, maar niet het volledige procesdossier. Ondanks dit verzuim en mede gelet op het feit dat de advocaat van de pleegmoeder tijdens de mondelinge behandeling de processtukken van de eerste aanleg aan het hof heeft overgelegd, heeft het hof in het belang van de kinderen besloten deze zaak verder in behandeling te nemen en een beslissing te nemen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
3.2.
De kinderen staan sinds 6 juli 2015 onder toezicht van de GI. Blijkens mededeling van de advocaat van de pleegmoeder ter mondelinge behandeling heeft de rechtbank bij beschikking van 2 juni 2020 de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 20 april 2021.
De kinderen zijn sinds 6 juli 2015 op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst bij de pleegmoeder. Bij beschikking van 19 september 2019 is een deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegmoeder verleend vanaf zondag 16.00 uur tot en met vrijdag 19.00 uur tot uiterlijk 20 januari 2020.
3.3.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van 17 januari 2020 heeft de rechtbank - voor zover thans aan de orde - de deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegmoeder verlengd tot 20 april 2020.
Blijkens mededeling van de advocaat van de pleegmoeder ter mondelinge behandeling heeft de rechtbank bij beschikking van 2 juni 2020 de deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegmoeder verlengd tot 20 oktober 2020.
3.4.
De vader kan zich met de onder 3.3. vermelde beschikking van 17 januari 2020 niet verenigen voor zover daarbij de deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd tot 20 april 2020 en hij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
De vader wil als opvoeder en verzorger van de kinderen gaan fungeren. Het gaat goed met de vader. Hij heeft een woning met voldoende slaapkamers. De vader begrijpt niet waarom de instanties niet onderzoeken of een deeltijdplaatsing van de kinderen bij hem mogelijk is. Hij wordt nu als vader buitengesloten. De moeder stelt de vader in een kwaad daglicht bij de hulpverlening. De vader heeft vaak gebeld met de GI, maar hij is nooit teruggebeld.
De vader wil met de moeder een co-ouderschapsregeling ten aanzien van de kinderen uitvoeren.
De kinderen zijn ten onrechte uithuisgeplaatst, omdat de moeder zwart is gemaakt.
3.6.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Tot nu toe heeft de vader nauwelijks een rol gehad, omdat het de GI niet lukte om in contact met hem te komen. De huidige gezinsvoogd, de heer [de huidige gezinsvoogd] , heeft onlangs wel contact gehad met de vader en er is een vervolgafspraak gemaakt. De GI vindt het belangrijk dat de vader contact heeft met de kinderen.
De rechtbank heeft de deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden verlengd. Er is inmiddels een traject ingezet, waarbij de GI toewerkt naar terugplaatsing van de kinderen bij de moeder binnen een afzienbare termijn. De kinderen zullen als overgangsmaatregel eerst geplaatst worden in een gezinshuis in de regio waar de moeder woont. De rol van de vader is nog niet duidelijk. In het verleden was er sprake van veel spanning en geweld tussen de ouders.
3.7.
Namens de pleegmoeder is ter mondelinge behandeling naar voren gebracht dat een verlenging van de deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk was. De pleegmoeder hoopt dat de moeder in staat is om voor de kinderen te zorgen. De pleegmoeder is er geen voorstander van dat de kinderen voor langere tijd in een gezinshuis verblijven.
Het is belangrijk dat de vader weer in beeld is en een rol heeft.
3.8.
Namens de moeder is aangevoerd dat de deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen op goede gronden is verlengd. De moeder wil naar de toekomst kijken en zij is serieus aan het werk om de kinderen in fases - eerst via een gezinshuis - bij haar teruggeplaatst te krijgen.
De moeder juicht het toe wanneer de vader weer een rol zou krijgen, bij voorbeeld in de vorm van contacten met de kinderen. In dit kader is het positief dat de vader weer contact heeft met de GI.
De moeder refereert zich aan het oordeel van het hof met betrekking tot de rechtmatigheid van de verlenging van de maatregel.
3.9.
De raad adviseert het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.
Overwegingen van het hof
3.10.1.
De periode waarvoor de deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing is verlengd, is op 20 april 2020 verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de vader een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 20 januari 2020 tot 20 april 2020 te laten toetsen.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.4.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat verlenging van de deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegmoeder in de periode van 20 januari 2020 tot 20 april 2020 noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen.
Het hof stelt vast dat de vader niet heeft betwist dat er in voormelde periode gronden waren om de kinderen deeltijd uit huis te plaatsen. Het hof begrijpt uit het beroepschrift en het besprokene ter mondelinge behandeling dat de vader zich op het standpunt stelt dat de deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij hem ten uitvoer had moeten worden gelegd, zodat de kinderen deels bij hem en deels bij de moeder hadden verbleven. Het hof volgt de vader niet in dit standpunt. Het hof is van oordeel dat het in de betreffende periode, mede gelet op het door de GI ingezette traject om de kinderen binnen een afzienbare termijn terug te plaatsen bij de moeder, in het belang van de kinderen noodzakelijk was dat hun verblijf bij de pleegmoeder in het kader van een deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing werd gecontinueerd.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
17 januari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en
H.M.A.W. Erven en is op 9 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.