ECLI:NL:GHSHE:2020:2049

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
200.276.706_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezagskwesties en de rol van de GI

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012, die sinds 19 november 2018 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI). De ouders, appellanten in deze zaak, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, die de uithuisplaatsing had verlengd. De ouders voerden aan dat de GI hen niet voldoende ondersteunt in het proces naar terugplaatsing van hun kind en dat er geen perspectief op thuisplaatsing wordt geboden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juni 2020, waar de vader en de pleegvader aanwezig waren, maar de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming niet, werd duidelijk dat de ouders zich in een strijd met de hulpverlening bevonden. De GI stelde dat er grote zorgen waren over de emotionele veiligheid van de minderjarige en dat de ouders onvoldoende openstonden voor de geboden hulp. De pleegvader gaf aan dat de minderjarige zich goed ontwikkelt in het pleeggezin, maar dat de strijd van de vader tegen de hulpverlening negatieve effecten heeft op het kind.

Het hof oordeelde dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de minderjarige. De ouders konden op dat moment niet voldoen aan de opvoedkundige eisen die de situatie van de minderjarige vereiste. De rechtbank Limburgs beschikking werd bekrachtigd, en het verzoek van de ouders om de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken werd afgewezen. Het hof benadrukte dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de ouders momenteel niet in staat zijn om een stabiele opvoedomgeving te bieden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 juli 2020
Zaaknummer : 200.276.706/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/272898 / JE RK 19-3068
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
en
[de moeder] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de vader, respectievelijk de moeder, tezamen de ouders,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI,
advocaat: mr. T.I. Visser.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • de heer [de pleegvader] , de pleegvader van [minderjarige] (hierna te noemen: de pleegvader);
  • mevrouw [de pleegmoeder] , de pleegmoeder van [minderjarige] (hierna te noemen: de pleegmoeder),
gezamenlijk te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 april 2020, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen alsnog af te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 juni 2020, heeft de GI verzocht de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep, dan wel hun hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juni 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. J.G. van Ek namens zijn kantoorgenoot mr. B.H.S. Brinkman;
  • de GI vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] , door middel van een telefonische verbinding, bijgestaan door mr. T.I. Visser;
  • de pleegvader.
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) is met bericht van verhindering van 5 juni 2020 niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier van de advocaat van de vader en de moeder van 8 juni 2020 met producties 1 tot en met 5.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 19 november 2018 onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 19 november 2018 uit huis geplaatst. In eerste instantie in een accommodatie zorgaanbieder voor (jeugd) geestelijke gezondheidszorg en later in een voorziening voor pleegzorg.
Zij verblijft sinds 1 december 2018 in het huidige pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 19 februari 2021 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige] met ingang van 19 februari 2020 tot 19 februari 2021 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beschikking voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is verlengd niet verenigen en zij zijn hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de ouders het verzoek in hoger beroep in zoverre aangepast dat zij thans verzoeken de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken met als doel om tot terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders te komen.
3.6.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan. Door de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] hebben de ouders het gevoel dat zij alleen maar verder van haar verwijderd raken. Ondanks de positieve verslagen van Kracht in Zorg, waaruit blijkt dat de vader leerbaar is, hij zich laat kaderen, zich houdt aan afspraken en in staat wordt geacht voor [minderjarige] te zorgen, wordt de omgang door de GI niet dusdanig uitgebreid dat er zicht komt op thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders. De GI probeert telkens weer een ander argument te vinden om de uitbreiding van de omgang en het toewerken naar thuisplaatsing te frustreren. De GI heeft zelfstandig bepaald dat er geen perspectief op thuisplaatsing is en handelt hier al maandenlang naar. Er wordt geen enkele moeite gedaan om tot uitbreiding van de omgangscontacten te komen en eventueel hulpverlening in de thuissituatie in te zetten. Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om zelfstandig de zorg voor [minderjarige] te dragen.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan. Er bestaan nog altijd grote zorgen over de emotionele veiligheid van [minderjarige] en de draagkracht/draaglast balans van de ouders op de langere termijn. De ouders geven aan graag hulp te willen, maar staan onvoldoende open voor de hulp die hen geboden wordt. Er is een patroon zichtbaar dat de vader de hulpverlening buiten de deur zet wanneer deze tegengas biedt. De ouders ontkennen de ernst van de problematiek en herkennen de zorgen die geleid hebben tot een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet. De ouders worden op dit moment volledig in beslag genomen door de strijd die zij voeren tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Daardoor zijn zij niet in staat om mee te denken en samen te werken met de hulpverlening om thuisplaatsing van [minderjarige] te bewerkstelligen. In de situatie van de ouders is er de afgelopen maanden weinig tot niets veranderd. Hierdoor bestaat het risico dat de ouders bij een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] vervallen in oude patronen. De GI is inmiddels van mening dat de aanvaardbare termijn voor thuisplaatsing van [minderjarige] is verstreken en dat het belangrijk is dat het perspectief duidelijk wordt. Er is daarom een verzoek tot onderzoek gedaan bij de raad. Dit onderzoek is gedaan en afgerond en de raad komt tot de conclusie dat er een verderstrekkende maatregel in de vorm van een beëindiging van het gezag noodzakelijk is.
3.8.
De pleegvader heeft, mede namens de pleegmoeder, op de mondelinge behandeling toegelicht hoe het met [minderjarige] gaat, hoe zij zich bij hen ontwikkelt en hoe de samenwerking met betrokken personen en instanties verloopt. Hij beschrijft onder meer dat [minderjarige] kampt met de nodige kindeigen- en ontwikkelingsproblematiek. [minderjarige] heeft last van de strijd die de vader voert tegen de hulpverleningsinstanties. Als de vader contact heeft met [minderjarige] , dan betrekt hij haar in die strijd door zich tegenover [minderjarige] negatief uit te laten over de hulpverleningsinstanties. Dit leidt tot spanningen bij [minderjarige] , hetgeen zich uit in een slepend beentje en opstandig gedrag. Het zou [minderjarige] ten goede komen wanneer de vader op zou houden met vechten tegen de hulpverlening. [minderjarige] heeft speltherapie. Dit doet haar goed. Hoewel zij zich minder snel ontwikkelt dan andere kinderen, zien de pleegouders dat [minderjarige] vooruitgang boekt in haar ontwikkeling.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
3.9.4.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk naar voren gekomen dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is. Bij haar is sprake van een brede, algehele ontwikkelingsachterstand. Op verschillende ontwikkelingsgebieden functioneert zij op peuterniveau. Hierdoor laat [minderjarige] klein- kinderlijk gedrag zien, passend bij dat ontwikkelingsniveau. Er is verder sprake van een licht verstandelijke beperking, van een sociaal emotionele achterstand, hechtingsproblematiek en een trauma. [minderjarige] heeft zorgelijk gedrag laten zien op seksueel vlak en er zijn signalen die erop kunnen wijzen dat zij in het verleden slachtoffer is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Op lichamelijk gebied worden er bijzonderheden gezien. [minderjarige] sleept met haar beentje en zij doet dat met name als er sprake is van periodes met veel spanningen en stress. Er zijn geen medische oorzaken voor gevonden. Vermoed wordt dat er sprake is van een conversiestoornis (lichamelijke problemen als gevolg van psychisch lijden). [minderjarige] heeft veel gevoelens van onveiligheid gekend in haar leven. Op de plek waar zij nu woont lijkt zij zich veilig te voelen. Zij heeft het in het pleeggezin naar haar zin en ontwikkelt zich daar goed.
Duidelijk is dat [minderjarige] stevige en sterke opvoeders nodig heeft die tegemoet komen aan haar problematiek en haar een stabiele opvoedomgeving kunnen bieden. Het hof is van oordeel dat de ouders in ieder geval op dit moment hier niet aan kunnen voldoen vanwege hun eigen problematiek. De moeder is zeer beperkt sinds haar herseninfarct en kan op pedagogisch gebied niet veel meer bieden. Zij heeft zelf hulp en begeleiding nodig en kan niet of nauwelijks alleen gelaten worden. Als gevolg van de medische situatie van de moeder, komt alles op de vader neer. Hoewel hij zijn uiterste best doet en individuele begeleiding accepteert, laat hij ook nog steeds veel wantrouwen, boosheid en frustratie zien tegenover de hulpverlening. Hij is, zoals hij tijdens de mondelinge behandeling aangaf, doodmoe en vooral bezig te overleven. Vader heeft het gevoel koste wat kost te moeten vechten voor [minderjarige] . Dat resulteert erin dat hij voortdurend de strijd met de hulpverlening aangaat in plaats van een goede samenwerking. Door de hulpverlening wordt de vader als heel onvoorspelbaar ervaren en voelt men zich veelal bedreigd en geïntimideerd in het contact met hem. De omgangscontacten tussen [minderjarige] en haar ouders zijn vanwege dit gedrag ook in duur beperkt in plaats van uitgebreid. Het wantrouwen van de vader in de hulpverlening en zijn gedrag heeft ertoe geleid, dat keuzes die gemaakt dienen te worden in het belang van [minderjarige] , zoals een keuze ten aanzien van wijziging van school en huisarts, worden uitgesteld. De vader wordt op dit moment volledig in beslag genomen door deze strijd die hij samen met de moeder voert tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Het lukt hen daardoor niet of onvoldoende om de belangen van [minderjarige] voorop te stellen. Als gevolg van die houding lukt het ook niet om stapsgewijs toe te werken aan de hulpverleningsdoelen die door de GI zijn gesteld. Van een thuisplaatsing van [minderjarige] bij haar ouders kan daarom op dit moment geen sprake zijn.
3.9.5.
Alles overziende betekent dit dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] in haar belang noodzakelijk is. Het verzoek van de ouders de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken acht het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet in het belang van [minderjarige] .
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg van 14 februari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en H.M.A.W. Erven en is op 2 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.