ECLI:NL:GHSHE:2020:2047

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
200.276.279_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een vechtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], is uitgesproken. De vader is van mening dat de ondertoezichtstelling niet nodig is en dat de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming ongegrond zijn. De moeder en de GI zijn van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen door de conflicten tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de ouders in een vechtscheiding verwikkeld zijn, waarbij de kinderen getuige zijn van de spanningen en incidenten tussen hen. De vader betwist dat hij geweld heeft gepleegd en stelt dat de kinderen goed bij hem zijn. De moeder heeft echter melding gemaakt van bedreigingen en incidenten, en heeft een alarmeringssysteem aangeschaft. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de kinderen te beschermen, gezien de verstoorde communicatie tussen de ouders en de impact van hun conflicten op de kinderen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader om de ondertoezichtstelling op te heffen af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 juli 2020
Zaaknummer : 200.276.279/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/368442 / JE RK 20-199
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.J.B.C. Maton,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de GI);

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 maart 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wijzen en de raad te veroordelen in de kosten van deze procedure alsmede in die van de voorliggende procedure bij de rechtbank.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juni 2020, heeft de GI verzocht het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juni 2020, heeft de moeder verzocht (het hof begrijpt:) het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4
De raad heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
2.5
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. G.J.B.C. Maton;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. P.J. van der Meulen.
2.6
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 februari 2020;
  • de door mr. Maton op verzoek van het hof nagezonden ontbrekende pagina’s (17 tot en met 24) van het rapport van de raad d.d. 20 januari 2020.

3.De beoordeling

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2009, te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2015, te [geboorteplaats] .
De vader en de moeder oefenen het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De kinderen verblijven op dit moment bij de moeder.
3.2
Tussen de moeder en de vader loopt thans een echtscheidingsprocedure. De moeder en de vader leven feitelijk gescheiden, maar juridisch gezien zijn zij nog immer gehuwd.
3.3
Bij beschikking van 13 november 2019 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van voorlopige voorzieningen toevertrouwd aan de man.
3.3
Bij beschikking van 15 november 2019 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 15 november 2019 tot 29 november 2019 en een machtiging uithuisplaatsing bij de moeder verleend voor de duur van twee weken.
3.4
Bij beschikking van 25 november 2019 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, overeenkomstig het restant, met ingang van 29 november 2019 tot 15 februari 2020. Uit deze beschikking blijkt voorts dat de ouders overeenstemming hebben bereikt over een zorgregeling, waardoor de kinderrechter een uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk achtte en het resterende deel van het verzoek betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 februari 2020 tot 12 februari 2021.
3.6
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7
De vader voert in het beroepschrift - samengevat - aan dat het onduidelijk is waarop de rechter zijn oordeel baseert dat sprake is van een ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid van de kinderen. De rechter heeft zijn oordeel enkel kunnen baseren op de gestelde en zeer overtrokken zorgen van de raad, zonder dat de raad zicht heeft kunnen krijgen op de leefomgeving en de opvoedsituatie van de kinderen. De kinderen hebben een ruime zorg- en contactregeling met de vader, verblijven ook regelmatig bij de ouders van de moeder en brengen een groot deel van hun tijd op school door. De vader betwist dat de ouders niet bereid zouden zijn om hulpverlening in enig vrijwillig kader te accepteren. Inmiddels hebben zij ook afspraken met elkaar gemaakt over de contactregeling. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er zicht moet komen op de pedagogische vaardigheden van de ouders, nu uit het rapport van de raad niet blijkt dat hieromtrent twijfels zijn.
Volgens de vader is er een vals uitgangspunt geweest voor het aanvragen van een voorlopige ondertoezichtstelling door de raad, aangezien de vader op grond van de beschikking van 13 november 2019 in zijn recht stond om de kinderen niet mee te geven aan de politie in verband met het niet nakomen van de contactregeling.
De vader betwist dat hij geweld heeft gepleegd richting de moeder, dat hij negatieve uitspraken tegen de kinderen doet over de moeder, dat hij het paspoort van de moeder zou hebben ingenomen en dat dat hij heeft gezegd dat hij met de kinderen Nederland zou ontvluchten.
De overeengekomen contactregeling wordt soepel en praktisch nagekomen. Ouders zijn derhalve in staat om op een constructieve wijze te communiceren in het belang van de kinderen. De kinderen worden van beide kanten niet (meer) belast met een loyaliteitsconflict. Sinds de laatste zitting d.d. 12 februari 2020 gaat het beter tussen de ouders en is een ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk. Enige toegevoegde waarde van een gezinsvoogd ontbreekt, nu deze sinds de bestreden beschikking, op een intake na, niets van zich heeft laten horen. De vader beroept zich voorts op het recht op eerbiediging van het gezinsleven (art. 8 EVRM). Gelet op al het voorgaande is een (verdere) ondertoezichtstelling van de kinderen niet meer aan de orde.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader verder nog naar voren gebracht dat hij zelf nooit achter de ondertoezichtstelling heeft gestaan en dat in de bestreden beschikking de woorden van de voormalige advocaat zijn opgenomen, die vader adviseerde zich niet tegen de ondertoezichtstelling te verzetten. Volgens de vader is er niets met de kinderen aan de hand. Als zij bij hem zijn, zijn ze vrolijk en hij kan niet uit het gedrag van de kinderen afleiden dat ze iets van de tussen hem en de moeder voorgevallen incidenten hebben meegekregen. De recentelijk door de moeder tegen de vader gedane aangifte is vals. De vader betwist dat er incidenten zijn geweest tussen hem en de moeder. De door de moeder bij Sterk Thuis gedane meldingen berusten evenmin op de waarheid. De moeder wil de vader gewoon kapotmaken en hij heeft geen vertrouwen in de moeder in haar rol als moeder. De vader maakt zich ook zorgen over de fysieke verzorging van de kinderen door de moeder en over het welzijn van de kinderen in het algemeen als zij bij de moeder zijn. De vader helpt de kinderen altijd met hun schoolwerk. Onlangs is de contactregeling gewijzigd en thans verblijven de kinderen de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader, waarbij de wisseling plaatsvindt op een maandag, waarbij de kinderen in de ochtend door de ene ouder naar school gebracht worden en door de andere ouder uit school worden gehaald. Deze wijziging is via de GI tot stand gekomen, aangezien de moeder geen contact met de vader wil. De vader staat achter deze contactregeling en zegt deze ook na de echtscheiding te willen handhaven. Als de vader moet werken, dan zorgt zijn moeder voor de kinderen en zij is daartoe prima in staat. De vader voelt zich niet gezien en gehoord door de GI. Ondanks dat hij het gezag heeft over de kinderen, wordt hij nergens bij betrokken. De moeder wordt door de GI voorgetrokken.
3.8
Volgens de Raad is, zoals blijkt uit het rapport van de raad d.d. 20 januari 2020, een ondertoezichtstelling voor de kinderen nodig, omdat sprake is van een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling nu zij onvoldoende openlijk loyaal kunnen zijn naar beide ouders. De ouders belasten de kinderen met volwassen zaken en praten negatief over elkaar. Er hebben ongewenste incidenten, verbale agressie en politiecontacten plaatsgevonden in aanwezigheid van de kinderen. De ouders zijn onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid die bedreiging weg te nemen en alle nodige hulpverlening te accepteren omdat de zorgen onvoldoende worden (h)erkend. Er is een onafhankelijke ‘regievoerder’ jeugdbeschermer nodig die de belangen en behoeften van de kinderen voorop stelt en zicht heeft op hun gehele opvoedingssituatie. Deze dient er onder meer op toe te zien dat de ouders geen beroep doen op de loyaliteit van hun kinderen en kan wellicht ook een rol spelen in een toenemend vertrouwen van ouders in elkaar en een constructieve samenwerkwerking en afstemming van ouders met elkaar. Het is nodig dat ouders op termijn weer samen een vorm gaan vinden waaruit een constructieve samenwerking kan gaan ontstaan, zodat er een regeling ontstaat waarbij de kinderen een onbelast contact met beide ouders kunnen opbouwen. De oudercommunicatie is echter dermate verstoord dat een derde nodig is om de contacten tussen de kinderen en hun ouders vorm te geven, ondersteund door de gezinsvoogd.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - aan dat het onnavolgbaar is dat de vader aanvankelijk de ondertoezichtstelling onderschreef en nu ineens niet meer. De raad verwacht niet dat het zonder hulp voor de kinderen rustiger gaat worden en de raad staat dan ook achter de beslissing van de rechtbank. De inhoud van de verweerschriften laat zien dat, ondanks de mooie verhalen die de vader schetst, er twee totaal verschillende belevingen zijn van hoe het nu daadwerkelijk gaat. Een inmenging in de vorm van een ondertoezichtstelling is echt nodig.
3.9
De moeder is het eens met de door de rechtbank uitgesproken ondertoezichtstelling. In haar verweerschrift voert zij, samengevat, aan dat het juist is dat sprake is van een strijd tussen de ouders en dat de kinderen daarmee worden belast. De echtscheiding van de ouders is gepaard gegaan met spanningen. De moeder heeft melding gedaan van bedreiging en mishandeling. De kinderen zijn hier getuige van geweest. Hieraan is nog steeds geen einde gekomen. Op 3 mei jl. heeft zich tijdens een contactmoment een incident voorgedaan, waarvan de moeder aangifte heeft gedaan. Tussen de ouders is nagenoeg geen constructief overleg over de kinderen mogelijk en niet is te verwachten dat hier binnen afzienbare termijn verbetering in komt. Vader was en is bepalend en hierdoor heeft de moeder weinig vertrouwen in zijn intenties. Zij heeft het idee dat de vader via de kinderen invloed probeert te blijven uitoefenen op haar leven. Het is voorgevallen dat de vader de kinderen niet op het afgesproken tijdstip terugbrengt. De moeder heeft getracht dit onder de aandacht te brengen, maar de vader trekt zich hier niets van aan en staat er niet voor open om op een constructieve wijze naar een oplossing te zoeken. De moeder heeft gemerkt dat de voorvallen tussen haar en de vader een wissel hebben getrokken op de gemoedstoestand van de kinderen.
Hulpverlening is van belang en deze zal in een vrijwillig kader niet van de grond komen. De moeder betreurt dat de vader zich niet neerlegt bij een ondertoezichtstelling, omdat er door deze hoger beroepsprocedure van de nodige rust voor de kinderen en de vader en moeder niets terecht komt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder daaraan toegevoegd dat zij sinds januari 2020 een eigen woning heeft betrokken. Daarvoor woonde zij enkele maanden met de kinderen bij Sterk Huis. De moeder heeft geen werk, maar zij ervaart momenteel ook niet de rust om een baan te zoeken en te gaan werken. De moeder betreurt dat de vader haar kleineert en zich jegens de kinderen negatief over haar uitlaat. De vader weet dat zij een goede moeder is. De vader en de moeder hebben zo min mogelijk contact met elkaar. De moeder houdt de vader, indien nodig, per mail op de hoogte. De vader laat de moeder nooit iets weten. De wijziging van de contactregeling is via de hulpverlening gelopen. De moeder wenst zo min mogelijk contact te hebben met de vader en zij heeft een zogenaamd “aware-system”. De kinderen zijn ervan op de hoogte dat de moeder bang is voor de vader en een dergelijk alarmeringssysteem heeft. De moeder heeft ook hulp via Sterk Huis. Als de kinderen bij de vader zijn, dan missen ze de moeder heel erg. De vader werkt fulltime en zijn moeder, die al oud is, past dan op de kinderen. Ook zij laat zich jegens de kinderen negatief uit over de moeder. [minderjarige 1] wordt als zij bij de vader verblijft te veel betrokken bij de zorg van [minderjarige 2] .
De moeder wil dat de vader haar met rust laat en dat hij haar, als moeder van hun beider kinderen, met respect behandelt.
3.1
De GI heeft in haar verweerschrift naar voren gebracht dat er veel strijd is tussen de ouders. Er is een ambulant hulpverlener betrokken bij de moeder vanuit Sterk Huis, omdat zij daar met de kinderen tijdelijk gewoond heeft in de vrouwenopvang wegens eerder huiselijk geweld tussen de ouders. Na twee kennismakingsgesprekken met de jeugdzorgwerker, hebben er geen gesprekken meer plaatsgevonden vanwege het uitbreken van Covid-19 en ziekte van de jeugdzorgwerker. Wel is er enkele keren mailcontact geweest met de ouders. Op 3 mei jl. heeft er tijdens het overdrachtsmoment in het kader van de zorgregeling een escalatie tussen de ouders plaatsgevonden in de woning van de moeder, waarbij de kinderen aanwezig waren. De moeder heeft de politie gebeld en die heeft de vader meegenomen. Door de GI is de ouders met klem verzocht een dergelijke situatie niet meer te laten voorkomen en er zijn afspraken gemaakt over de overdrachtsmomenten van de kinderen. De moeder heeft vanuit Sterk Huis na deze escalatie een aware-systeem gekregen. De overdrachtsmomenten zijn de weken daarna ook niet goed verlopen. Op 13 mei jl. wilde de vader de kinderen niet meer naar de moeder brengen, maar moest zij de kinderen maar komen halen. Daarmee heeft de vader zich niet gehouden aan de contactregeling zoals omschreven in de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 25 november 2019. Daarnaast heeft de vader op die dag een negatieve mail naar zowel de moeder als de jeugdzorgwerker gestuurd. De vader is erg respectloos naar en over de moeder. Op 20 mei jl. bleek dat de vader de kinderen wederom niet naar de moeder wilde brengen en hij gaf de jeugdzorgmedewerker te kennen dat hij de kinderen op woensdag niet meer naar de moeder ging brengen. Hierop is besloten met de ouders in gesprek te gaan om de contactregeling te wijzigen. Op 27 mei jl. hebben er gesprekken plaatsgevonden met de ouders afzonderlijk. Daarbij werd duidelijk dat zij nog erg hangen in de strijd met elkaar en dat er niet in het belang van de kinderen wordt gedacht. Ouders wijzen continue naar elkaar en diskwalificeren elkaar als ouder. Besloten is de contactregeling per 31 mei jl. te wijzigen. De kinderen zijn nu de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader, waarbij maandag de wisseldag is. Daarbij brengt de ene ouder de kinderen in de ochtend naar school en de andere ouder haalt de kinderen weer uit school. Deze wijziging is erg recent, zodat aankomende weken pas zal blijken of dit werkbaar is.
De kinderen hebben zichtbaar last van de situatie. [minderjarige 2] was erg geschrokken van de escalatie tussen de ouders en [minderjarige 1] benoemt dat zij veel gezien en gehoord heeft. Zij slaapt hierdoor soms slecht en vertelde dat zij weleens heeft moeten overgeven van de spanning. De jeugdzorgwerker wil voor beide kinderen speltherapie gaan inzetten.
In aanvulling op al het voorgaande heeft de GI ter mondelinge behandeling naar voren gebracht dat sprake is van een vechtscheiding tussen de ouders, waarbij de emoties erg hoog oplopen en de belangen van de kinderen worden verwaarloosd. De vechtscheiding heeft een enorme impact op de kinderen en zij worden hierdoor ernstig bedreigd in hun ontwikkeling. De ondertoezichtstelling dient dan ook gecontinueerd te worden.
3.11
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.11.2
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof nog het volgende.
3.11.3
Het hof is van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De concrete bedreiging in de ontwikkeling van deze kinderen bestaat uit de toenemende zorgen over hun emotionele veiligheid en hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Uit hetgeen is gezegd op de mondelinge behandeling en de stukken van het dossier, waaronder een rapport van de raad van 20 januari 2020, blijkt dat tussen de ouders – die zich middenin een (v)echtscheiding bevinden – sprake is van een zeer slechte verstandhouding en een ernstig verstoorde oudercommunicatie. De kinderen zijn al geruime tijd getuige van spanningen en escalaties tussen de ouders, waarbij reeds enkele malen de politie is ingeschakeld. De moeder is bang voor de vader, heeft tijdelijk met de kinderen bij Sterk Huis verbleven en zij is - naar aanleiding van een escalatie op 3 mei jl. tijdens een overdrachtsmoment van de kinderen -uitgerust met een alarmeringssysteem. De kinderen zijn hiervan ook op de hoogte gesteld door de moeder.
Voorts blijkt, ook tijdens de mondelinge behandeling, dat de ouders elkaar over en weer diskwalificeren als ouder/opvoeder van hun kinderen, waardoor er continue een beroep wordt gedaan op de loyaliteit van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze continue blootstelling aan de ouderlijke strijd is schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen. Gelet op deze ontwikkelingsbedreiging is hulpverlening noodzakelijk.
3.11.4
Het hof is voorts van oordeel dat het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wenden; een vrijwillig kader volstaat op dit moment niet. De ouders zijn niet in staat om samen te werken, te overleggen en afspraken te maken ten aanzien van de kinderen en om zich aan de gemaakte afspraken te houden. De moeder is bang voor vader en is in verband daarmee uitgerust met een alarmeringssysteem. Vader heeft eenzijdig besloten zich niet langer te willen houden aan de door partijen op 25 november 2019 ter mondelinge behandeling van de rechtbank overeengekomen zorgregeling. Nog los van het feit dat dit leidt tot onduidelijkheid, onvoorspelbaarheid en instabiliteit voor de kinderen, is inmenging van de GI noodzakelijk gebleken om tot een oplossing te geraken. Daarbij is per 31 mei 2020 een nieuwe zorgregeling vastgesteld, met een wisselmoment via school op de maandag. Ook staat vader niet achter de speltherapie voor de kinderen, die volgens de GI noodzakelijk is. De jeugdzorgwerker heeft dan ook een belangrijke taak bij het begeleiden van de verdere hulpverlening en ontwikkelingen, die ertoe moeten leiden dat de reële ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt weggenomen.
3.11.5
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de ouders niet zonder verplichte hulp binnen een aanvaardbare termijn weer in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te dragen op een wijze die de ernstige bedreiging zal afwenden.
3.11.6
Dat de daadwerkelijke uitvoering van de ondertoezichtstelling na de bestreden beschikking door de Covid-19 maatregelen en ziekte van de jeugdzorgwerker wat later dan gebruikelijk ter hand is genomen en er minder fysiek contact is geweest tussen de ouders en de jeugdzorgmedewerker dan de vader had verwacht, leidt niet tot een ander oordeel.
3.11.7
Het hof passeert de stelling van de vader dat de ondertoezichtstelling van de kinderen een onaanvaardbare inbreuk maakt op het recht op familie- en gezinsleven (dat wordt gewaarborgd door artikel 8 EVRM). Naar het oordeel van het hof wordt deze inbreuk in onderhavig geval zondermeer gerechtvaardigd door de noodzaak van bescherming van de belangen van de minderjarige.
3.11.8
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.11.9.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om een proceskostenveroordeling van de raad dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 12 februari 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is op 2 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.