ECLI:NL:GHSHE:2020:2040

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
200.272.838_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van systeemtherapie en ouder-kindrelatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012, die sinds 7 november 2017 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder, appellante, heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikkingen van de rechtbank Limburg te vernietigen en de verzoeken tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen. De GI heeft verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 juni 2020, waarbij de moeder, de vader, de pleegmoeder en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de systeemtherapie nog niet is afgerond en dat er onvoldoende zicht is op het uiteindelijke perspectief van de minderjarige. Het hof heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De moeder heeft aangevoerd dat de uithuisplaatsing een inbreuk maakt op haar recht op familieleven, maar het hof heeft geoordeeld dat aan de voorwaarden van artikel 8 EVRM is voldaan. De bestreden beschikkingen zijn bekrachtigd, en het verzoek van de moeder om de GI in de proceskosten te veroordelen is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 juli 2020
Zaaknummer : 200.272.838/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/03/267493 / JE RK 19-1949 en C/03/267501 / JE RK 19-1950
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de vader] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader);
  • [de pleegmoeder] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de pleegmoeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 oktober 2019, op schrift gesteld op 4 november 2019 en uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 januari 2020, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikkingen te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de verzoeken tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen en [minderjarige] thuis te plaatsen bij de moeder, alsmede de GI te veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 maart 2020, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder tot veroordeling van de GI in de proceskosten af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling stond aanvankelijk gepland op 7 april 2020. Deze mondelinge behandeling is ambtshalve aangehouden in verband met de COVID-19-maatregelen.
2.4.
De meervoudige kamer van het hof heeft de zaak op grond van artikel 16 lid 2 Rv verwezen naar de enkelvoudige kamer.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Voragen;
  • de vader;
  • de pleegmoeder,
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.4.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 oktober 2019;
  • het procesdossier eerste aanleg, ingekomen op 6 februari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] geboren:
- [minderjarige] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 7 november 2017 onder toezicht van de GI.
Met ingang van die datum is eveneens een machtiging verleend tot een (deeltijd) plaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin. [minderjarige] verblijft sindsdien bij de moeder van de vader (de pleegmoeder).
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 22 oktober 2019 heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk met ingang van 24 oktober 2019 verlengd tot 7 november 2019.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 22 oktober 2019 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsmede de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk met ingang van 7 november 2019 tot
7 november 2020 verlengd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen, voor zover de machtigingen tot uithuisplaatsing zijn verlengd en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De uithuisplaatsing van [minderjarige] maakt een inbreuk op het recht van de moeder op familieleven (artikel 8 EVRM).
De moeder heeft hard aan zichzelf gewerkt en zij heeft zichzelf in positieve zin ontwikkeld. De hulpverlening is positief over de moeder.
Een terugplaatsing of in ieder geval een deeltijd uithuisplaatsing dient aan de orde te zijn. Er is nu al veel omgang tussen [minderjarige] en de moeder, zodat er feitelijk gezien al sprake is van een deeltijdplaatsing. De moeder wil dat [minderjarige] op zijn minst doordeweeks nog een nacht bij haar verblijft, zodat zij kan aantonen dat zij hem ook naar school kan brengen.
[minderjarige] verblijft nu op maandagmiddag, woensdagmiddag en op vrijdagmiddag tot zaterdag 12.30 uur bij de moeder. Om 12.30 uur heeft [minderjarige] therapie en aaneensluitend gaat hij tot zondag 18.00 uur naar de vader.
Er is een vangnet aanwezig, mocht dit om wat voor reden dan ook noodzakelijk zijn, maar de moeder heeft er vertrouwen in dat zij zelfstandig voor [minderjarige] kan zorgen.
Voor zover [minderjarige] zich bij de pleegmoeder goed ontwikkelt, wil dit niet zeggen dat dit bij de moeder niet mogelijk is.
[minderjarige] laat ook agressief gedrag bij de vader en bij de pleegmoeder zien. De oorzaak van de agressiviteit ligt dus niet bij de moeder en de problemen van [minderjarige] kunnen zonder uithuisplaatsing ook bij de moeder thuis worden opgelost.
Verder kan niet zomaar worden aangenomen dat het agressieve gedrag wordt veroorzaakt door onveiligheid die [minderjarige] zou ervaren door het gebrek aan stabiliteit die de ouders hem bieden. De moeder onderkent dat er problemen zijn en zij erkent daarbij haar eigen rol, maar de noodzaak voor een uithuisplaatsing is niet aangetoond.
Het is daarbij van belang dat de ouders op één lijn zitten en goed met elkaar communiceren. De ouders krijgen hulp om aan hun communicatie te werken.
De moeder kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat zij niet in het belang van [minderjarige] handelt. Zij accepteert alle hulpverlening en heeft ook hulpverlening vanuit het vrijwillig kader. Op dit moment vindt er verder systeemtherapie plaats.
Dat er een verschil is in het contact tussen [minderjarige] en de moeder en tussen [minderjarige] en de vader is te verklaren door het gegeven dat contact tussen hen alleen in de weekenden plaatsvinden, wanneer de setting meer ontspannen is. Nu de vader meer thuis is, kan [minderjarige] bovendien ook vaker bij de vader zijn.
Het verzoek om contra-expertise is ten onrechte afgewezen. Dit klemt te meer, nu uit de conclusies van het rapport van ECLG Expertisecentrum Leren & Gedrag (hierna: het ECLG) geen advies tot uithuisplaatsing volgt. Daar komt bij dat het rapport van de videotraining gedateerd is.
3.6.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder heeft hard aan zichzelf gewerkt. De relatie tussen de moeder en [minderjarige] is op dit moment echter nog onvoldoende ontwikkeld en gestabiliseerd dat een volledige terugplaatsing bij de moeder mogelijk is. Dit blijkt onder meer tijdens de weinige momenten in de bezoekregeling waarin de moeder pedagogische verantwoordelijkheid draagt en dit haar nauwelijks lukt. De moeder is ambivalent in haar houding en zeer onvoorspelbaar in haar gedrag, waarbij zij nog onvoldoende stabiel en veerkrachtig is om met het gedrag van [minderjarige] om te gaan. Het lukt de moeder niet om een veilig opvoedklimaat te bieden waarbij duidelijkheid voorspelbaarheid en structuur aanwezig is. Als de moeder veel moet, dan ontstaan er conflicten binnen het systeem, waardoor de situatie van [minderjarige] niet veilig is. Op andere momenten, wanneer er niet veel moet gaat het overigens wel goed. Er wordt ook gezien dat [minderjarige] graag bij de moeder is.
[minderjarige] heeft ook agressieve buien gehad op andere plekken dan in de thuissituatie bij de moeder, maar de incidenten lijken nu alleen structureel bij de moeder plaats te vinden.
Er wordt nu gekeken naar mogelijkheden om de moeder meer in haar kracht te zetten. De video-observaties zijn beëindigd, omdat dit voor de moeder te belastend was, waardoor er niet meer dan acht minuten per uur konden worden benut. Verder bleek de moeder onvoldoende leerbaar te zijn.
Het doel van de uithuisplaatsing is een gefaseerde thuisplaatsing, mits dit mogelijk en in het belang van [minderjarige] is. Hiertoe volgt de GI de nauwgezette adviezen uit het rapport van het ECLG. Het in dat kader geadviseerde behandelingstraject bij het Traumacentrum Jeugd Limburg is nog gaande. De systeemtherapie is in volle gang. De onderzoeksfase is afgerond en geëvalueerd en er wordt nu in de behandelfase gewerkt aan de communicatie binnen het systeem, zodat er een veilige basis voor [minderjarige] wordt gecreëerd. Op deze manier kan er ruimte komen om te gaan werken aan de band tussen [minderjarige] en de moeder. Zodra de ruimte er is, wordt het contact uitgebreid, zoals nu in de vakantie ook is gebeurd.
Het is voor [minderjarige] belangrijk dat hij structuur krijgt en goede begeleiding. De coronamaatregelen zijn voor iedereen moeilijk (geweest). Desalniettemin heeft [minderjarige] bij de pleegmoeder toch zijn huiswerk kunnen maken. [minderjarige] komt binnen het pleeggezin toe aan zijn ontwikkeltaken. De pleegouders zijn pedagogisch onderlegd.
Er is voldoende onderbouwing voor de verlenging van de uithuisplaatsing en het onderzoek is verricht door een extern onderzoeksbureau, zodat een contra-expertise niet nodig is.
De GI streeft ernaar om het perspectief van [minderjarige] duidelijk te krijgen voordat de huidige machtiging uithuisplaatsing afloopt.
De vader heeft zijn werktijden veranderd. De komende periode zal de GI mede benutten om de vader een grotere rol te laten krijgen in het leven van [minderjarige] , conform de wens van de moeder.
3.7.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] verblijft dit moment enkel op de makkelijke momenten bij de vader, waarbij er niet veel hoeft te gebeuren. De vader wil graag een uitbreiding van de omgang met [minderjarige] , waarbij hij [minderjarige] ook naar school kan brengen. De vader wil de kans om aan te tonen dat hij hiertoe in staat is.
Het komt bij de vader ook weleens voor dat [minderjarige] niet naar bed wil, maar dat wordt gewoon opgelost.
De gesprekken met de therapeut acht de vader leerzaam. De vader krijgt hierdoor meer inzicht in hoe [minderjarige] bij de moeder en pleegmoeder reageert en hoe zij tegen zaken aankijken.
De communicatie tussen de vader en de moeder verloopt moeizaam. Er is nu enkel contact via Whatsapp, hetgeen de vader betreurt, maar er wordt aan de communicatie gewerkt.
3.8.
De pleegmoeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het gedrag van [minderjarige] is in de afgelopen periode vanwege de coronamaatregelen veel veranderd. De pleegmoeder heeft met [minderjarige] veel strijd moeten voeren om zijn huiswerk te maken, waardoor er spanningen kwamen in hun goede relatie. De pleegmoeder denkt niet dat de moeder [minderjarige] in deze periode had aangekund.
Inmiddels gaat [minderjarige] weer vijf dagen per week naar school.
De pleegmoeder betreurt het dat de systeemtherapie noodzakelijk is gebleken, maar ze ervaart wel dat het zijn vruchten afwerpt. De moeder is nu beter in staat om te vertellen wat haar dwars zit.
[minderjarige] heeft veel meegekregen van volwassen zaken, hetgeen niet goed voor hem is geweest.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk is en overweegt daartoe op grond van de stukken en het tijdens de mondeling behandeling besprokene als volgt.
3.9.3.
Uit het onderzoeksrapport van het ECLG van juli 2019 komt onder meer het volgende naar voren.
“(..) Het agressieve gedrag in de thuissituatie bij moeder lijkt vooral te worden veroorzaakt door problemen in de ouder-kindrelatie, niet-helpende interactiepatronen en problemen met opvoeden door (onder andere) een psychische belasting van moeder. Daarnaast lijken onverwerkte gebeurtenissen / emoties bij [minderjarige] een rol te spelen in de heftigheid van de reacties naar moeder. In momenten van spanning lukt het [minderjarige] niet om zijn emoties adequaat te reguleren, waardoor [minderjarige] letterlijk van zich afslaat.
Als gekeken wordt naar informatie vanuit de voorgeschiedenis is er sprake van belastende omstandigheden. Voor, tijdens en na de zwangerschap is er bij moeder sprake van psychische problemen. Ondanks dat moeder het graag goed wil doen, ervaart ze gevoelens van angst en onzekerheid, waardoor flexibel aanvoelen en afstemmen op wat [minderjarige] nodig heeft niet makkelijk is. [minderjarige] heeft hierdoor, onbedoeld en ongewild, minder zekerheid en stabiliteit ervaren in de moeder-kind relatie. Met als gevolg dat het proces van hechting tussen moeder en [minderjarige] moeizamer tot stand is gekomen. [minderjarige] heeft er minder op kunnen vertrouwen dat hij in zijn ‘behoeften’ wordt voorzien. Hierdoor is [minderjarige] onbewust de touwtjes zelf in handen gaan nemen. Dat [minderjarige] in de moeder-kind relatie sterk de controle neemt lijkt dan ook te zijn ontstaan vanuit (zelf)bescherming.
Sterk vasthouden aan het willen bepalen/overheersen komt vooral naar voren wanneer stress/spanning bij het kind, of bij de opvoeders, hoog is. Dit verklaart dat het in rustige perioden ook goed kan gaan tussen moeder en [minderjarige] . Echter, als [minderjarige] bijvoorbeeld spanning ervaart en hierdoor weigert te luisteren naar moeder, wordt een kwetsbaarheid (‘genegeerd worden’) vanuit de eigen problematiek van moeder getriggerd. Hierdoor ontstaat ook ongewild stress/spanning bij moeder, waardoor flexibel reageren en afstemmen op dat wat [minderjarige] nodig heeft, moeilijker is. Het beide willen ‘bepalen’ zorgt dan voor een niet-helpende interactie. [minderjarige] reageert al vanaf driejarige leeftijd agressief naar moeder, waardoor het schoppen/slaan een automatische reactie is geworden. (..)
Ook in andere situaties bij andere personen kan [minderjarige] zich bepalend opstellen, echter is die interactie bij voorbaat al een stuk minder beladen, waardoor bij [minderjarige] minder gevoelens van ‘onveiligheid’ getriggerd worden. Daarnaast hebben andere factoren zoals sensitief opvoedgedrag en een minder belaste opvoeder-kind relatie hierbij een positieve invloed. (..)”
Het ECLG heeft in zijn rapportage geadviseerd om een ouder-kind/systeembehandeling op te starten waarbij rekening gehouden wordt met mogelijk trauma.
Daarbij wordt opgemerkt dat Traumacentrum Jeugd Limburg ouder-kindbehandelingen biedt waarbij op een speelse manier wordt gewerkt aan het verbeteren tussen de hechting tussen ouder en kind, onderlinge reactiepatronen en opvoedingsvaardigheden. Daarnaast biedt het traumacentrum verschillende behandeltrajecten ten aanzien van het verwerken van trauma. Het ECLG merkt op dat [minderjarige] nog een koffer meedraagt met allerlei onverwerkte emoties over wat hem in de thuissituatie in de afgelopen jaren is overkomen. Zijn gedachten en gevoelens hiervoor houdt hij heel erg voor zichzelf. Verder adviseert het ECLG psycho-educatie te geven (aan moeder en [minderjarige] ) en te werken aan het verbeteren van de emotieregulatie.
Het ECLG adviseert voorts dat de moeder in behandeling blijft voor haar eigen psychische moeilijkheden omdat zij onbedoeld en onbewust ook handelt vanuit een eigen kwetsbaarheid, waardoor het moeilijk is om vanuit een ‘kalm’ brein de situatie te benaderen en flexibel af te stemmen op wat de situatie nodig heeft. De moeder heeft depressieve klachten die het afstemmen en aandacht geven aan [minderjarige] een stuk lastiger maken. Gekeken moet worden wat in de behandeling nodig is om deze klachten te laten afnemen.
Ter mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de door het ECLG geadviseerde ouder-kind/systeembehandeling inmiddels bij traumacentrum Limburg is opgestart. De systeemtherapeut heeft eerst ingezet op gesprekken met de vader, de moeder, de pleegmoeder en met deze volwassenen tezamen. Zoals ter mondelinge behandeling is gebleken, hebben de betrokkenen deze gesprekken als helpend ervaren.
De GI heeft aangegeven dat bijzondere aandacht voor de interactie tussen moeder en [minderjarige] in een volgende fase aan de orde zal zijn en dat mede aan de hand daarvan te zijner tijd een duidelijker beeld zou moeten zijn verkregen over het uiteindelijke perspectief van [minderjarige] .
3.9.4.
Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is en door de rechtbank op goede gronden is verlengd. Bovendien is het hof van oordeel dat die machtiging ook nu moet voortduren.
De systeembehandeling is immers nog gaande en er is nog onvoldoende zicht op de opvoedmogelijkheden van de moeder. Intussen is het in het belang van [minderjarige] dat zijn verblijf bij pleegmoeder (oma) ongestoord voortduurt, nu hij daar in elk geval de rust en duidelijkheid krijgt die hij nodig heeft.
Het is in de gegeven omstandigheden in het belang van [minderjarige] dat de GI binnen de grenzen van een algemene machtiging tot uithuisplaatsing dient te kunnen bepalen welke contacten met de ouders in het belang van [minderjarige] zijn. Het (subsidiaire) verzoek van de moeder om de
de machtiging tot uithuisplaatsing te wijzigen in een gedeeltelijke machtiging dient derhalve te worden afgewezen.
Voor zover de moeder in hoger beroep heeft bedoeld opnieuw een verzoek tot contra-expertise te doen overweegt het hof het volgende. Het hof baseert zijn oordeel over de noodzaak tot uithuisplaatsing niet enkel op het standpunt van de GI, maar met name ook op de inhoud van de onderzoeksrapportage van een onafhankelijke instantie, namelijk het ECLG. Een onafhankelijk deskundigenonderzoek heeft derhalve al plaatsgevonden. Overigens is het hof van oordeel dat een onderzoek door weer een nieuwe instantie naar de vraag of de ingezette hulpverlening ook kan plaatsvinden wanneer [minderjarige] weer bij de moeder woont, onherroepelijk met zich mee zal brengen dat [minderjarige] daardoor in aanzienlijke mate extra wordt belast. Dat laatste acht het hof in strijd met [minderjarige] belang.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikkingen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd dient te worden.
3.11.
Hetgeen de moeder heeft aangevoerd omtrent het EVRM maakt het bovenstaande niet anders. Wat de verwijzing van de moeder naar het EVRM betreft, overweegt het hof hierbij dat het recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, inperking toestaat indien noodzakelijk en voor zover daarin bij wet is voorzien. Aan beide voorwaarden is in deze voldaan.
3.12.
Het verzoek van de moeder om de GI in de proceskosten van beide instanties te veroordelen dient uiteraard te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
22 oktober 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. van Winkel en is op 2 juli 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.A.R.M. van Leuven in tegenwoordigheid van de griffier.