ECLI:NL:GHSHE:2020:2039

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
200.276.260_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een hoger beroep door de vader

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 in Oekraïne. De vader, appellant in deze zaak, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 februari 2020 aangevochten, waarin de rechtbank heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De vader verzocht het hof om de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling, dan wel het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen of de duur ervan te beperken tot zes maanden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2020 zijn de vader, zijn advocaat, de vertegenwoordiger van de raad en de GI gehoord. De moeder was niet verschenen, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. De vader voerde aan dat de raad niet over de benodigde geboorteakte beschikte en dat er geen sprake was van een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige]. De raad daarentegen stelde dat er wel degelijk zorgen waren over de opvoedsituatie, vooral gezien het verleden van huiselijk geweld tussen de ouders. De GI bevestigde dat [minderjarige] momenteel veilig is bij de moeder, maar dat er zorgen zijn over de toekomst.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige] voorop stond. De vader's verzoeken werden afgewezen, en het hof benadrukte dat de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling essentieel is voor de toekomst van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 juli 2020
Zaaknummer : 200.276.260/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/354783 / JE RK 20-97
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (Oekraïne).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 maart 2020, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
- primair: de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek;
- subsidiair: het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden;
- meer subsidiair: de duur van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te beperken tot zes maanden, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juni 2020, heeft de raad het hof verzocht het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
De moeder is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad d.d. 25 mei 2020;
- het ‘eindverslag behandeling’ van SeysCentra met betrekking tot [minderjarige] van 21 april 2020, door de advocaat van de vader overgelegd tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , Oekraïne, [minderjarige] geboren. De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] woont bij de moeder sinds 28 februari 2020. Per die datum zijn de ouders apart gaan wonen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 20 februari 2020 heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 20 februari 2020 tot 20 februari 2021.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan.
Het hof dient de raad alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De raad heeft verzuimd de geboorteakte, die op grond van het procesreglement voor de ontvankelijkheid is vereist, in het geding te brengen. Daarnaast heeft de raad tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg de rechtbank niet juist ingelicht over het feit dat de raad niet over die akte beschikt.
Indien het hof van oordeel is dat de raad wel kan worden ontvangen in het verzoek in hoger beroep, geldt dat aan de vereisten van een ondertoezichtstelling niet is voldaan.
Het gaat goed met [minderjarige] . De ouders accepteren in het vrijwillige kader al geruime tijd de hulp die nodig is voor [minderjarige] en die aansluit bij zijn behoefte. Naast het speciaal onderwijs dat [minderjarige] volgt, hebben de ouders hulpverlening van Ons Welzijn en UniK. Het traject bij SeysCentra voor de zindelijkheidsproblematiek van [minderjarige] is inmiddels met succes afgesloten. Verder is er rust en stabiliteit gekomen in de opvoedingssituatie van [minderjarige] , nu de ouders hebben besloten om al dan niet tijdelijk de samenwoning te verbreken. Van fysiek geweld tussen de ouders is geen sprake geweest. De ouders hebben wel meningsverschillen en ruzies gehad, maar de onderlinge communicatie tussen de ouders ervaart de vader niet als een probleem.
Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging en voor zover daarvan wel sprake is, accepteert de vader hulpverlening in een vrijwillig kader. De ondertoezichtstelling brengt het risico mee dat die hulpverlening wordt doorkruist.
Indien het hof de ondertoezichtstelling in stand laat, dan dient de duur hiervan beperkt te worden tot zes maanden. Een langere termijn is niet nodig om de beoogde doelen te behalen.
Daarbij merkt de vader nog op dat hij, gezien de zorgen die de inspecties hebben geuit over de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen door de GI, de GI niet geschikt acht om de ondertoezichtstelling uit te voeren.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan.
De raad is het eens met de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het ontbreken van de geboorteakte van [minderjarige] . Hij was niet in staat die geboorteakte over te leggen en heeft de rechtbank daarvan op de hoogte gesteld daags na de mondelinge behandeling in eerste aanleg.
De raad is het ook eens met de door de rechtbank in de bestreden beschikking genoemde gronden voor ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg erkend dat de zorg over het huiselijk geweld terecht is. Verbaal geweld valt ook onder huiselijk geweld en is schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] . De omstandigheid dat de ouders apart zijn gaan wonen of hebben besloten uit elkaar te gaan – voor de raad is niet duidelijk wat de status van hun relatie is – leidt niet tot een gewijzigd standpunt van de raad. De zorg over de communicatie tussen de ouders moet worden onderkend en worden opgepakt. Daarnaast moet er meer duidelijkheid komen met betrekking tot de veiligheid van [minderjarige] in de opvoedingssituatie. De raad heeft hierover geen duidelijkheid kunnen krijgen tijdens het raadsonderzoek doordat de ouders, met name de vader, gesprekken met de raadsonderzoeker hebben afgehouden.
De raad acht de termijn van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van één jaar noodzakelijk voor het opbouwen van een vertrouwensband tussen de GI en de ouders én om ook de vader bij de hulpverlening die in het kader van de ondertoezichtstelling nodig wordt geacht te betrekken.
3.7.
De GI voert op de mondelinge behandeling in hoger beroep – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder heeft aan de GI te kennen gegeven dat de ouders uit elkaar zijn en dat zij een echtscheiding wenst. Er is op dit moment geen contact tussen de ouders en evenmin contact tussen de vader en [minderjarige] .
De geluiden vanuit de school over [minderjarige] zijn positief. [minderjarige] wordt nu niet blootgesteld aan huiselijk geweld, maar de GI heeft wel zorgen over hoe dat in de toekomst zal zijn. Andere punten van zorg zijn dat er geen zicht is op de thuissituatie van de vader en dat evenzeer zicht ontbreekt op hoe de zorg- en opvoedingstaken in de toekomst vorm worden gegeven, nu de ouders onderling geen contact hebben.
De GI heeft in april 2020 voor het eerst contact met de vader gehad. Eerder contact was mede door het werk van de vader, waardoor hij overdag niet beschikbaar is, niet mogelijk. De vader is niet betrokken geweest bij het opstellen van het plan van aanpak en hij is het niet eens met de gestelde doelen. De moeder is wel betrokken geweest bij het opstellen van het plan van aanpak en zij is het wel eens met de gestelde doelen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.8.1.
Op grond van artikel 2.4.1. van het Procesreglement Civiel jeugdrecht (hierna: het procesreglement) dient, voor zover hier van belang, bij de indiening van het verzoekschrift tot ondertoezichtstelling een afschrift van de geboorteakte van de betrokken minderjarige – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – worden overgelegd.
3.8.2.
Vaststaat dat de raad niet conform het procesreglement bij de indiening van het verzoekschrift tot ondertoezichtstelling een afschrift van de geboorteakte van [minderjarige] heeft overgelegd. De raad heeft in eerste aanleg te kennen gegeven dat bij nader inzien is gebleken, dat hij de geboorteakte niet voorhanden heeft en dat het langere tijd zal duren om die akte in Oekraïne op te vragen.
3.8.3.
In het ontbreken van de geboorteakte ziet het hof geen aanleiding om de raad alsnog in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Gesteld noch gebleken is hoe de vader in zijn belangen is geschaad door het ontbreken van de geboorteakte. De vader heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij beschikt over de geboorteakte. Dat hij de vader is van [minderjarige] staat vast. Het aanhouden van de zaak om alsnog een afschrift van de geboorteakte te verkrijgen, mogelijk voor een langere termijn, acht het hof ook niet in het belang van [minderjarige] . Het hof zal het voorliggende verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] daarom inhoudelijk beoordelen.
Ondertoezichtstelling
3.8.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
3.8.6.
Gebleken is dat de ouders sinds eind februari 2020 gescheiden wonen en dat de moeder sindsdien alleen voor de dagelijkse verzorging van [minderjarige] zorgdraagt. De vader heeft momenteel geen contact met de moeder en met [minderjarige] . De GI schrijft in haar plan van aanpak van 2 april 2020 dat [minderjarige] nu voldoende veilig is bij de moeder, omdat de moeder beschikbaar is voor [minderjarige] en biedt wat [minderjarige] gezien zijn beperking nodig heeft. Wel ziet de GI bij [minderjarige] een risico op onveiligheid in de toekomst bij de moeder vanwege het eerdere huiselijk geweld waaraan [minderjarige] is blootgesteld.
Het hof deelt deze zorg en is mede daarom van oordeel dat in de huidige omstandigheden nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Het valt, gezien de incidenten met huiselijk geweld tussen de ouders in de periode van 2015 tot en met 2019, niet uit te sluiten dat de ouders opnieuw in hun oude patronen vervallen wanneer zij weer met elkaar in contact komen. Communicatieproblemen tussen de ouders zullen door de ouders moeten worden onderkend en met de benodigde hulpverlening worden opgepakt. Ook zal zicht moeten komen op hoe de ouders de verzorging- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] in de toekomst gaan verdelen.
3.8.7.
De aangeboden hulp in het kader van de ondertoezichtstelling acht het hof noodzakelijk. Daarbij geldt dat de moeder openstaat voor de betrokkenheid van de GI. Zij vindt het prettig dat de GI haar helpt en werkt daaraan mee, zo blijkt uit de processtukken en het verhandelde ter zitting.
De vader voert als bezwaar tegen de ondertoezichtstelling aan dat hij in het vrijwillige kader de hulp die nodig is voor [minderjarige] accepteert. Echter is ook in hoger beroep onvoldoende gebleken dat de vader, naast de hulpverlening voor [minderjarige] , de hulpverlening en de ondersteuning zal accepteren die voor de ouders zelf nodig wordt geacht.
3.8.8.
Voor het beperken van de duur van de ondertoezichtstelling, zoals de vader meer subsidiair heeft verzocht, ziet het hof op dit moment geen aanleiding.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 februari 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, L.Th.L.G. Pellis en M.L.F.J. Schyns, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. L.Th.L.G. Pellis en is op 2 juli 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.