In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurder en verhuurder. De huurder, aangeduid als [appellante], heeft de huur van een woning opgezegd en stelt dat zij dit deed vanwege gebreken in de woning. De verhuurder, aangeduid als [geïntimeerde], heeft echter een vordering ingesteld wegens achterstallige huur. De huurder heeft de woning in september 2017 verlaten, maar de verhuurder stelt dat de opzegging niet rechtsgeldig was omdat deze niet aan de vereisten van het Burgerlijk Wetboek voldeed. Het hof oordeelt dat de opzegging wel degelijk rechtsgeldig was, ondanks dat deze niet aangetekend was verzonden. Het hof concludeert dat de huurder geen huur meer verschuldigd was na de opzegging per 1 november 2017. De vordering van de verhuurder tot betaling van huurachterstand wordt gedeeltelijk toegewezen, maar de vordering tot ontruiming wordt afgewezen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en bevestigt de beslissing in reconventie, waarbij de huurder in het gelijk wordt gesteld voor wat betreft de opzegging van de huurovereenkomst.