11.Proces-verbaal forensisch onderzoek inzake een verkeersongevalanalyse d.d. 19 december 2016, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 7] , brigadiers van politie, voor zover inhoudende het relaas van voormelde verbalisanten:
pagina 6
Het verkeersincident had plaatsgevonden op het kruispunt van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, Ringbaan Zuid/Winkler Prinsstraat/Tatraweg, ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van Tilburg, in de gemeente Tilburg. Het verkeersincident had plaatsgevonden op de noordelijk gelegen rijbaan van de Ringbaan Zuid, ter hoogte van de westelijk gelegen fietsoversteekplaats.
pagina 8
De maximumsnelheid voor bestuurders van motorvoertuigen op de Ringbaan Zuid werd kenbaar gemaakt door middel van het bord A1 en bedroeg 70 kilometer per uur.
pagina 10
Wij zagen dat bij dit verkeersincident de volgende voertuigen betrokken waren:
- een personenauto van het merk Mercedes, type C200 CDI, kleur blauw (…);
- een fiets van het merk Batavus (…).
pagina 12
Aangetroffen sporen
Voor alle beschrijvingen werd uitgegaan van de rijrichting over de Ringbaan Zuid komende uit de richting van de Ringbaan Oost en gaande in de richting van de Ringbaan West.
pagina 13
Sporen op het wegdek
Wij zagen:
- op de linkerrijstrook van de noordelijke rijbaan van de Ringbaan Zuid twee recent afgetekende bandsporen (nummer 1 en 2).
- dat de aangetroffen bandsporen de uiterlijke kenmerken vertoonde van een regelspoor.
- dat de aangetroffen bandsporen parallel aan elkaar gelegen waren en nagenoeg identiek verloop hadden.
- dat de aangetroffen bandsporen aanvingen op de linkerrijstrook en in een curve naar links waren afgetekend en een verloop hadden door de middenberm in de richting van de eindpositie van de personenauto in de middenberm.
- dat spoornummer 1 een verloop had tot onder het linker voorwiel van de personenauto.
- dat spoornummer 2 een verloop had tot onder het rechter voorwiel van de personenauto.
- dat spoornummer 1 een totale lengte had van 85,78 meter.
- dat spoornummer 2 een totale lengte had van 85,01 meter.
- op de linkerrijstrook van noordelijke rijbaan van de Ringbaan Zuid een recent afgetekend bandspoor (nummer 3).
- dat het aangetroffen bandspoor de uiterlijke kenmerken had van een schuifspoor.
- dat het aangetroffen bandspoor aanving ter hoogte van de oostelijk gelegen fietsoversteek en in de richting van de eindpositie van de fiets was afgetekend.
pagina 18
Sporen aan voertuigen
Wij zagen:
- op de voorbumper van de personenauto gelegen tussen het linker koplicht en het mistlicht een recent gevormde krasspoor in een donker grijze kleur en een inscheuring van het kunststof.
- dat het recent gevormde lakspoor qua kleur, visueel overeenkwam met de lakkleur van de fiets en dat de vorm van het krasspoor en de inscheuring passend waren bij de vorm van de voorvork en de bout van de as van het voorwiel van de fiets.
- op de voorbumper van de personenauto gelegen tussen het rechter koplicht en het mistlicht een recent gevormde krasspoor in de donker grijze kleur.
- dat het recent gevormde lakspoor qua kleur, visueel overeenkwam met de lakkleur van de fiets en dat de vorm van het krasspoor passend was bij de vorm van de achtervork en de bout van de as van het achterwiel van de fiets.
- dat boven de rechterzijde van de grille een deuk en recent gevormde krassporen in een rode kleur zichtbaar waren.
- dat het recent gevormde lakspoor qua kleur, visueel overeenkwam met de lakkleur van de fietssleutel van de fiets.
- dat boven de grille op de motorkap een diepe deuk was gevormd en dat er een horizontale afdruk gevormd was.
- dat links van deze deuk over de motorkap twee ronde deuken waren gevormd en dat er recent gevormde krasschade zichtbaar was.
- dat de voorruit breukschade vertoonde. Ter hoogte van de bestuurderszitplaats was, verspreid over de gehele linkerzijde van de ruit een groot aantal radiaal- en concentrische breuken aanwezig en er was een gat gevormd in de voorruit vlak boven het dashboard aan de bestuurderszijde. Wij zagen dat vanaf dit punt de ruit deels naar binnen was gedrukt.
- verspreid over dit gedeelte van de ruitschade, diverse hoofdharen. Tevens zagen wij weefsel en bloed aan de randen van het gevormde gat in de ruit. Gelet op de verschijningsvorm van de ruitschade en de hierin en op aanwezige haren, betrof dit zeer waarschijnlijk een schade die veroorzaakt werd door de impact van het hoofd van een persoon.
Uitzichtbepalingen
Wij stelden vast dat het uitzicht voor de betreffende bestuurders door de wegsituatie en/of de inrichting van de weg niet belemmerd werd door vaste obstakels.
pagina 21
Gelet op de positie van sporen 1 en 2 op het wegdek van de Ringbaan Zuid en de aangetroffen eindpositie van de personenauto, waarbij het linker voorwiel op het einde van spoornummer 1 stond en het rechtervoorwiel op spoornummer 2 stelden wij vast, dat spoor 1 was afgetekend door de band van het linker voorwiel en spoor 2 was afgetekend door de band van het rechter voorwiel.
Spoor 3 was afgetekend door de voorband van de fiets, doordat de voorband in dwarsrichting over het wegdek werd geduwd tijdens de botsing met de personenauto.
Botsconfiguratie
Met gebruikmaking van de positie van de bandsporen 1 en 2, afgetekend door het linker- en rechtervoorwiel van de personenauto en de schades aan de betreffende voertuigen, werden de voertuigen op de plaats van het incident terug tegen elkaar geplaatst. Hieruit bleek ons dat de personenauto met de voorzijde tegen de linkerzijde van de fiets was gebotst.
pagina 22
Deze sporen en de schade waren passend bij het scenario dat:
De personenauto had gereden over de linkerrijstrook van de noordelijke rijbaan van de Ringbaan Zuid, komende uit de richting van de Ringbaan Oost, gaande in de richting van de Ringbaan West.
De fiets had gereden over het verplichte fietspad aan de westelijke zijde van de Winkler Prinsstraat, komende uit de richting van de Winkler Prinsstraat en gaande in de richting van de Tatraweg.
pagina 23
Gelet op de positie en het verloop van de bandsporen die door ons genummerd werden met 1, 2 en 3 waren deze sporen passend bij het scenario dat het ongeval had plaatsgevonden op de linkerrijstrook van de noordelijke rijbaan van de Ringbaan Zuid, ter hoogte van het kruispunt met de westelijk gelegen fiets- en/of voetgangersoversteekplaats van de Winkler Prinsstraat.
pagina 26Rijproeven
Door ons werd op 15 juli 2016 met de personenauto op de plaats van het ongeval een rijproef gehouden, teneinde het weggedrag van dat voertuig te kunnen bepalen. Deze rijproef werd uitgevoerd op de plaats van het incident.
Remproeven
Teneinde de snelheidsafname van de personenauto over de aangetroffen rem-/regelsporen vast te stellen, werden op vrijdag 15 juli 2016 en 7 augustus 2016 remproeven uitgevoerd met het incidentvoertuig, op de plaats van het incident, onder nagenoeg dezelfde omstandigheden.
pagina 27
Ten tijde van dit onderzoek hebben wij een checklist PD onderzoek verkeersregelinstallaties ingevuld.
pagina 31
Op het kruispunt stelden wij een onderzoek in naar de werking van de lampen van de rijrichtingen waar de bij de aanrijding betrokken bestuurders voorafgaande aan het ongeval hadden gereden. Wij zagen daarbij dat alle lantaarns op de betrokken rijrichtingen naar behoren functioneerden.
pagina 35
Wij zagen dat de detectielussen in de toplaag van het wegdek waren aangebracht. Tijdens het onderzoek hebben wij de ligging van de detectielussen van relevant richtingen ingemeten met landmeetapparatuur. De detectielussen werden dusdanig ingemeten dat de ligging gepositioneerd kon worden in de omgeving.
Door ons werden, met de bij het ongeval betrokken personenauto de punten van detectie voor de eerder genoemde detectielussen vastgesteld.
pagina 41
Door ons, [verbalisant 4] en [verbalisant 7] werd op 15 juli 2016 en 7 augustus 2016 op de plaats van het incident remproeven gehouden. Hierbij werd gebruik gemaakt van een remvertragingsmeter van het merk MAHA, type VZM200, geijkt op 11 september 2015.
Er werden door ons remproeven gehouden met het incidentvoertuig, de banden van het incidentvoertuig.
pagina 42
Aan de hand van de verkregen parameters werd door ons een snelheidsberekening gemaakt over de aangetroffen remsporen (spoornummers 1 en 2).
Uit voornoemde berekeningen bleek ons dat de bestuurder van de personenauto bij aanvang van de aangetroffen bandsporen had gereden met een snelheid van minimaal 130 km/h en maximaal 132 km/h, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 km/h.
pagina 43
Tijdens het PD-onderzoek was vastgesteld dat de betreffende verkeersregelinstallatie in het beheer was bij de gemeente Tilburg.
Op vrijdag 15 juli 2016 vroeg ik, verbalisant [verbalisant 7] , de volgende gegevens op bij de gemeente Tilburg:
Logbestanden van vrijdag 15 juli 2016 tussen 05:00 uur en 06:00 uur.
De specificaties van de verkeersregelinstallatie VRI-003.
De digitale revisietekening van het betreffende kruispunt. De ontvangen gegevens zijn door mij, verbalisant [verbalisant 7] , gebruikt voor de analyse van het verkeersongeval.
pagina 44Bij analyse van de opgeslagen logbestanden uit het verkeersregeltoestel stelde ik vast dat de fiets op vrijdag 15 juli 2016 te 05:10:27 uur de stopstreep was gepasseerd, terwijl het verkeerslicht voor richting 26 reeds gedurende 6,6 seconden rood licht uitstraalde en dat de personenauto de stopstreep was gepasseerd, terwijl het verkeerslicht voor rijrichting 2 reeds gedurende 2,9 seconden groen licht uitstraalde.
pagina 45
Onderzoek door de politie Midden-Nederland in samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut heeft aangetoond dat het mogelijk is om betrouwbare snelheidsberekeningen te maken op basis van het logbestanden. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zijn indicatieve gemiddelde snelheden berekend waarmee bestuurders het kruispunt waren genaderd.
Bij deze berekening is gebruik gemaakt van de afstanden tussen de punten van detectie die tijdens het PD onderzoek waren vastgesteld.
pagina 46
Uit deze berekening bleek dat de bestuurder van de personenauto, voorafgaand aan het verkeersongeval het kruispunt was genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid, gelegen tussen de 112 km/h en 120 km/h, althans een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 km/h.
pagina 47
Door mij werd op 7 augustus 2016 een aanvullend onderzoek ingesteld op de plaats van het verkeersongeval. Het onderzoek wed uitgevoerd op de Ringbaan Zuid, ter hoogte van het kruispunt met de Winkler Prinsstraat, te Tilburg.
pagina 48
Tijdens de rijproeven werd de VRI in dezelfde regeltoestand gezet als tijdens het ongeval. Tijdens de rijproeven werd gebruik gemaakt van een videovoertuig van de politie. Dit betrof een BMW 330D, voorzien van geijkte snelheidsmeter en video-opname apparatuur. Dit voertuig was qua voertuigconstructie vergelijkbaar met het ongevalsvoertuig.
pagina 51De uitkomsten van de snelheidsberekeningen zijn, in kilometers per uur (km/h), in de volgende tabel verwerkt volgens een eenzijdig betrouwbaarheidsniveau van 99%. Het betrouwbaarheidsniveau moet gezien worden als de verwachting met betrekking tot het aantal gevallen waarin een bepaalde grens correct is.
Traject
D2.8-D2.6
D2.6-D2.4
D00-D00
Gehele traject
Ondergrens 99%
117 km/h
83 km/h
102 km/h
110 km/h
Bovengrens 99%
150 km/h
122 km/h
123 km/h
121 km/h
Er dient in acht genomen te worden dat de in de tabel getoonde waarden gemiddelde snelheden zijn. Daarbij is de meting over het langste traject de meest nauwkeurige snelheid.
pagina 52
Vermijdbaarheidberekeningen
Gelet op de ter plaatste geldende verkeersregels had de fietser, voor rood licht moeten stoppen en de personenauto voorrang moeten verlenen. Echter uit de uitgevoerde snelheidsberekening op basis van de logbestanden van de verkeersregelinstallatie blijkt dat de personenauto de maximum toegestane snelheid van 70 kilometer had overschreden.
Derhalve werd door mij een dynamische vermijdbaarheid berekening uitgevoerd.
Hierbij stelden wij het volgende vast:
Bij een gereden snelheid van 110 kilometer per uur, rijdt de personenauto 1,57 maal te snel. De fietser had vanaf het moment dat zij de noordelijke rijbaan van de Ringbaan Zuid overstak, gemeten vanaf de stopstreep 8,26 meter afgelegd, toen de aanrijding met de personenauto plaatsvond.
De noordelijke rijbaan was 8,80 meter breed. Indien de personenauto, de maximumsnelheid van 70 kilometer per uur niet had overschreden, was de fietsster 12,97 meter verder geweest en had er waarschijnlijk geen aanrijding plaatsgevonden want dan had de fietser de overzijde van de noordelijke rijbaan reeds bereikt.
pagina 53Statische vermijdbaarheid
Een bestuurder die wordt geconfronteerd met een plotselinge ongevalsdreiging tracht die dreiging meestal af te wenden door te remmen en/of uit te wijken. De Duitse ing. Burckhardt heeft een groot aantal onderzoek op dit gebied verricht. Hierbij zijn onder laboratoriumomstandigheden de reactietijden onderzoek. Bij dit onderzoek bleek dat 2% minder tijd nodig had dan 0,58 seconden en 2% meer tijd nodig had dan 1,62 seconden.
Bij een snelheid van 110 km/u legt de bestuurder tijdens de reactietijd een afstand af: bij 0,58 seconden 17,72 meter en bij 1,62 seconden 49,5 meter.
De bestuurder had een noodremming uitgevoerd om de botsing met de fietser te voorkomen, waarbij de remsporen 1 en 2 werden afgetekend. Het langst gemeten remspoor, spoornummer 1, had een lengte van 34,9 meter, gemeten vanaf de oorsprong tot aan de eindpositie van de auto.
De minimale afstand waarop de bestuurder de fietser had waargenomen bedroeg (hof: volgt berekening) 52,42 meter.
Bij een gereden snelheid van 70 km/u had de personenauto een minimale stopafstand van (hof: volgt berekening) 31,14 meter.
Bij een gereden snelheid van 70 km/u had de personenauto een maximale stopafstand van (hof: volgt berekening) 51,83 meter.
Dit houdt in, dat wanneer de personenauto de maximumsnelheid van 70 kilometer per uur niet had overschreden, er waarschijnlijk geen aanrijding had plaatsgevonden, immers dan was de personenauto (minimaal perceptiepunt – maximale stopafstand) 0,59 meter voor de botsplaats tot stilstand kunnen komen.
pagina 54
Toedracht
De bestuurder van de personenauto heeft gereden over linkerrijstrook van de noordelijke rijbaan van de Ringbaan Zuid.
De bestuurder van de fiets heeft gereden over de westelijk gelegen fietsoversteekplaats van de Ringbaan Zuid.
De bestuurder van de fiets was het kruisingvlak opgereden terwijl het voor haar richting geldende verkeerslicht, reeds gedurende 6,6 seconden rood licht uitstraalde.
De bestuurder van de personenauto was het kruisingvlak opgereden, terwijl het voor zijn richting geldende verkeerslicht, reeds gedurende 2,9 seconden groen licht uitstraalde.
De bestuurder van de personenauto had ter hoogte van de stopstreep een noodremming ingezet en de aangetroffen bandensporen 1 en 2 werden afgetekend.
De bestuurder van de personenauto was ter hoogte van spoornummer 3 met de voorzijde van het voertuig tegen de linkerzijde van de fiets gebotst.
Oorzaak
De bestuurder van de personenauto had gereden met een minimaal gemiddelde snelheid van 110 km/u en maximaal gemiddelde snelheid van 121 km/u, over de detectielussen van de verkeersregelinstallatie.
De bestuurder van de personenauto had gereden met een minimale snelheid van 130 km/u en maximaal 132 km/u aan het begin van regelspoor 1.
Tijdens het gehele onderzoek bleek uit niets dat een ander dan de in dit proces-verbaal genoemde betrokkenen het incident veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
12
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda van 3 november 2017, pagina’s 3-5, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 7] , brigadier van politie, werkzaam als senior medewerker forensische opsporing, dienst regionale recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing:
Er zijn dynamische en statische vermijdbaarheidsberekeningen gemaakt, waarbij rekening is gehouden met beide voertuigbewegingen. Uit de dynamische vermijdbaarheidsberekening volgt dat, indien de bestuurder van de auto de maximumsnelheid van 70 kilometer per uur niet had overschreden, er waarschijnlijk geen aanrijding had plaatsgevonden, omdat in dat geval de fietsster het kruispunt al was overgestoken.
Bij de statische vermijdbaarheidsberekening is de aanvang van het regelspoor als beginpunt genomen. Dus vanaf het punt, waarop de bestuurder van de auto is gaan remmen, tot aan de aanrijding. Dat is de afstand waarover is berekend. Wanneer de bestuurder van de auto 70 kilometer per uur had gereden op het punt dat hij de fietsster zag en is gaan remmen, had de aanrijding niet plaatsgevonden, omdat de bestuurder dan tijdig tot stilstand was gekomen.
U vraagt of het verschil maakt, dat het ongeval in de nacht heeft plaatsgevonden en de proeven overdag zijn uitgevoerd. Op het asfalt zou dat verschil maken maar in de berm niet. De remproeven zijn gedaan in de berm dus er zijn geen consequenties. U vraagt of het aantal inzittenden uitmaakt voor de berekeningen. Dat maakt wel uit voor de kracht op het rempedaal maar niet voor de remvertraging.
Bewijsoverwegingen
A.
De raadslieden van de verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
A.1 Foutieve berekeningen en uitgangspunten in forensisch onderzoek verkeersongeval
De conclusies zoals die zijn neergelegd in het proces-verbaal forensisch onderzoek kunnen niet één op één worden overgenomen, aangezien er in de visie van de verdediging enkele aantoonbare fouten zijn gemaakt.
Allereerst is vastgesteld dat de verdachte op het moment van het remspoor minimaal 130 kilometer per uur zou hebben gereden, maar in de daaraan ten grondslag gelegde berekening is een rekenfout gemaakt. Deze rekenfout heeft tot gevolg dat de remvertraging in de berm, alsmede op het traject ‘half berm’ en ‘half weg’, te hoog is ingeschat. Bij doorvoering van de juiste waarden voor de remvertraging zou de verdachte volgens de raadslieden niet minimaal 130, maar minimaal 129 kilometer per uur hebben gereden.
Voorts is door de deskundige bij het uitvoeren van de remproeven wel rekening gehouden met het feit dat de remkracht en daarmee samenhangend de remvertraging geleidelijk zal worden opgebouwd, maar niet met het gegeven dat gedurende de opbouw tot maximale remkracht eveneens meters worden afgelegd. Er is volgens de verdediging aldus van een te lange remweg uitgegaan, hetgeen tot gevolg heeft dat de snelheid ten onrechte te hoog is berekend. Als rekening wordt gehouden met de afstand die in de eerste milliseconden zijn afgelegd heeft dat als gevolg, doorrekenend op de eerdere rekenfout, dat de verdachte 125 kilometer per uur zou hebben gereden.
Daarnaast hebben de raadslieden naar voren gebracht dat door de deskundige niet is stilgestaan bij het verschil in massa van het incidentvoertuig met inzittenden tijdens het incident en tijdens de remproeven. Een hogere massa heeft tot gevolg dat de remvertraging wordt afgezwakt. De remproeven zijn evenwel met drie personen uitgevoerd, terwijl de verdachte ten tijde van het ongeluk met drie anderen (en dus in totaal met vier personen) in de auto zat. Een en ander zou er volgens de verdediging toe leiden dat de verdachte niet 130 kilometer per uur zou hebben gereden op het moment dat hij de fietsster waarnam, maar afgerond 119 kilometer per uur.
Tevens heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat een vochtige berm, waarvan naar alle waarschijnlijkheid in de nachtelijke uren sprake was, een langere remweg tot gevolg heeft. Die omstandigheid is ten onrechte niet meegenomen door de deskundigen. Daar komt nog bij dat de proeven in de middag zijn uitgevoerd. Een en ander leidt er volgens de verdediging toe dat de snelheid in ieder geval lager lag dan 119 kilometer per uur.
De verdediging stelt zich ten aanzien van de gereden snelheid concluderend op het standpunt dat de verdachte, op het moment dat hij het slachtoffer op de fiets waarnam, in ieder geval minder hard dan 119 kilometer per uur heeft gereden. Aannemende dat de verdachte zijn snelheid voor de oversteek niet heeft vermeerderd zou aldaar de gemiddelde minimale snelheid 102 kilometer per uur zijn geweest. Nu niet valt vast te stellen wat de exacte snelheid is geweest, meent de verdediging dat dient te worden uitgegaan van een snelheid van maximaal 102 kilometer per uur.
A.2 Geen bewijs voor een causaal verband tussen de gereden snelheid en het ongeval
De raadslieden hebben bij pleidooi er tevens op gewezen dat, nu is uitgaan van een foutieve remvertraging, de berekening van de statische vermijdbaarheid eveneens onjuist is. Indien wordt uitgegaan van de correcte remvertraging dan zou de verdachte, indien hij 70 kilometer per uur zou hebben gereden, 1,06 meter na de botsplaats tot stilstand zijn gekomen, aldus de raadslieden. Gelet daarop kan niet worden bewezen dat sprake is van een causaal verband tussen de gereden snelheid en het ongeval.
A.3 Hooguit sprake van aanmerkelijke schuldDe raadslieden hebben ten slotte naar voren gebracht dat geen sprake kan zijn van een zeer hoge mate van schuld, nu die categorieën slechts zijn weggelegd voor gevallen die neigen naar of grenzen aan roekeloosheid. Daarvan is in casu geen sprake. De verdediging meent dat, mede gezien de omstandigheid dat het slachtoffer door rood licht reed, er hooguit sprake kan zijn van aanmerkelijke schuld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.Voor een bewezenverklaring van het misdrijf als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet in rechte komen vast te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en waarbij in ieder geval sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam handelen van de verdachte. Het kernverwijt dat het Openbaar Ministerie de verdachte in deze zaak maakt is dat hij de ter plaatse geldende maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van voormeld artikel komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte in de nacht van 15 juli 2016 op de Ringbaan Zuid te Tilburg, bij de kruising met de Winkler Prinsstraat, met een personenauto een aanrijding heeft veroorzaakt met het slachtoffer [slachtoffer] , die op een fiets reed. Uit de geneeskundige verklaring komt naar voren dat zij daardoor schedelletsel, vleeswonden, botbreuken en hersenletsel heeft opgelopen. Ook was sprake van ernstig uitwendig bloedverlies, shock en storingen in het bewustzijn. Er waren meerdere operaties noodzakelijk en thans is zij volledig afhankelijk van externe zorg. Dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel staat derhalve buiten discussie.
Uit de bewijsmiddelen komt voorts naar voren dat de verdachte op de Ringbaan Zuid, kort voordat hij het kruispunt met de Winkler Prinsstraat naderde, met hoge snelheid een personenauto heeft ingehaald waarvan de bestuurder [getuige 1] was. Dat de verdachte daarbij hard reed, vindt bevestiging in de getuigenverklaring van [getuige 2] , die heeft verklaard dat het inhalen ‘vrij vlot’ ging. Bovendien heeft de verdachte ten overstaan van het hof erkend dat hij op de Ringbaan Zuid harder reed dan de toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur.
Vervolgens is de verdachte verder richting de kruising van de Ringbaan Zuid met de Winkler Prinsstraat gereden. De verdachte was naar eigen zeggen goed bekend met de situatie ter plaatse en de weersomstandigheden waren goed. Bij die kruising kwam het tot een botsing met het slachtoffer, die op dat moment te fiets de kruising overstak. Pas vlak voor de aanrijding had de verdachte het slachtoffer [achternaam slachtoffer] waargenomen.
Dat de verdachte met een hoge snelheid reed, volgt naar het oordeel van het hof niet alleen uit de verklaringen van getuige [getuige 1] , getuige [getuige 2] en de verklaring van verdachte, maar ook uit het feit dat het slachtoffer als gevolg van de aanrijding meters de lucht in werd geslingerd en als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De resultaten van de forensische verkeersanalyse laten naar het oordeel van het hof eveneens geen andere conclusie toe dan dat de verdachte op het moment dat hij het slachtoffer zag, dus kort voor de aanrijding, veel te hard reed. Volgens de deskundigen reed de verdachte toen met een snelheid tussen de 130 en 132 kilometer per uur. Hoewel de verdediging de resultaten van dit onderzoek heeft betwist, maakt dat naar het oordeel van het hof nog niet dat geen sprake was van een in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid. Immers, ook indien wordt uitgegaan van hetgeen door de raadslieden ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht – namelijk dat de verdachte kort voor het kruispunt met een minimale snelheid van 102 kilometer per uur heeft gereden – heeft de verdachte de maximumsnelheid met (minimaal) 32 kilometer per uur overschreden. Dat levert, in aanmerking nemende dat de aldaar toegestane maximumsnelheid 70 kilometer per uur bedraagt, dat de maximumsnelheid (tenminste) met meer dan eenderde en daarmee naar ’s hofs oordeel in ernstige mate is overschreden. Het tot vrijspraak strekkende verweer treft in zoverre dus geen doel.
De verdachte heeft aldus met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 70 kilometer per uur gereden. Naar het oordeel van het hof levert zulks een ernstige verkeersovertreding op, aangezien de personenauto daardoor een langere remweg nodig heeft en de bestuurder minder goed kan anticiperen op (plotselinge) gebeurtenissen in het verkeer. Voorts blijkt uit de feitelijke toedracht van het ongeval dat de verdachte, op het moment dat hij met een aanzienlijk hogere snelheid als hiervoor bedoeld reed, een kruising naderde met een oversteekplaats voor onder meer fietsers. Een dergelijke situatie vergt extra oplettendheid, vooral van automobilisten. Bovendien was de verdachte met de situatie ter plaatse bekend, zodat hij zich eens temeer van de aanwezigheid van bijvoorbeeld overstekende fietsers bewust had moeten zijn. De verdachte heeft echter door de maximumsnelheid in ernstige mate te overschrijden onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat hij op dat kruispunt met andere verkeersdeelnemers zou kunnen worden geconfronteerd, zelfs indien het voor hem geldende verkeerslicht op groen stond.
Het hof weegt in dit verband tevens mee dat uit de getuigenverklaring van [getuige 2] volgt dat [getuige 2] , die als passagier achterin de auto zat, heeft opgemerkt dat een meisje op de fiets overstak op het moment dat de personenauto de kruising naderde. Daarachter fietste nog een meisje met lange blonde haren, waarvan achteraf kan worden geconcludeerd dat dit het slachtoffer [achternaam slachtoffer] betrof. De verdachte heeft evenwel verklaard dat hij de andere fietsster niet heeft gezien en het slachtoffer pas voor het eerst zag vlak voordat de aanrijding plaatsvond, namelijk op het moment dat hij op de rem trapte. Het behoeft naar het oordeel van het hof geen betoog dat een bestuurder van een personenauto meer achtzaam moet zijn dan zijn passagiers. Van de verdachte kan gelet op het voorgaande echter allerminst worden gezegd dat hij met de vereiste achtzaamheid heeft gereden.
De voorgaande feiten en omstandigheden leiden het hof tot het oordeel dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onachtzaam heeft gedragen.
Voor de vaststelling van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 dient voorts sprake te zijn van een causaal verband tussen de gereden snelheid en het verkeersongeval. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Of het verkeersongeval in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend is van belang of hij dat ongeval had kunnen vermijden. Hieromtrent dit verband is door de deskundigen van de verkeersongevallenanalyse een dynamische en statische vermijdbaarheidsberekening gemaakt, waarbij in het voordeel van de verdachte rekening is gehouden met de berekende gemiddelde minimumsnelheid van 110 kilometer per uur over het traject van 90 meter voorafgaand aan de stopstreep. De deskundigen concluderen dat wanneer de personenauto de maximumsnelheid van 70 kilometer per uur niet had overschreden, er waarschijnlijk geen aanrijding had plaatsgevonden, omdat de fietsster de overzijde van de rijbaan al had bereikt dan wel de personenauto dan 0,59 meter voor de botsplaats tot stilstand had kunnen komen.
Aan het dienaangaande door de verdediging gevoerde verweer, inhoudende dat deze bevindingen onjuist zijn, ligt de premisse ten grondslag dat de in de berekening gehanteerde remvertraging onjuist is omdat het verschil in massa niet is meegewogen, aangezien bij de remproeven ten onrechte geen rekening is gehouden met het werkelijk aantal inzittenden (vide pleitnota pagina 9). Deskundige [verbalisant 7] heeft daarover evenwel ten overstaan van de rechtbank verklaard dat het aantal inzittenden wel uitmaakt voor de kracht op het rempedaal, maar niet voor de remvertraging. Het hof ziet aldus, anders dan door de verdediging ten verwere middels eigen berekeningen is aangevoerd, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de statische vermijdbaarheidsberekening, nu op grond van deze nadere toelichting door de deskundige genoegzaam is komen vast te staan dat in die berekening geen gebruik is gemaakt van een incorrecte waarde voor de remvertraging. Mitsdien is naar het oordeel van het hof eveneens sprake van een causaal verband tussen de gereden snelheid en het verkeersongeval.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat door het zeer onvoorzichtig en onachtzaam handelen van de verdachte een verkeersongeval is ontstaan, ten gevolge waarvan het slachtoffer [achternaam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit is aan de schuld van de verdachte te wijten in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dat het slachtoffer het voor haar geldende rode verkeerslicht heeft genegeerd doet, gelet op het feit dat de verdachte in ernstige mate de toegestane maximumsnelheid heeft overschreden en hij het slachtoffer niet tijdig heeft opgemerkt, niet af aan het feit dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onachtzaam heeft gedragen. Door de maximumsnelheid in ernstige mate te overschrijden heeft de verdachte zich in een positie gebracht waarin het onmogelijk was om adequaat en tijdig te reageren op onverwachte situaties in het verkeer, zoals het plotseling door een rood verkeerslicht oversteken van een fietser.
C.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed in de nacht van 15 juli 2016 als zogenaamde ‘zwarte taxi’ enkele jongens naar huis, waarbij hij met een snelheid heeft gereden van minimaal 110 en maximaal 132 kilometer per uur. Dat terwijl op de Ringbaan Zuid, de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden, een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur gold. Doordat de verdachte zo hard reed heeft hij niet kunnen anticiperen op het slachtoffer [slachtoffer] , dat op haar fiets overstak.
De gevolgen van het ongeval zijn voor het destijds pas 20-jarige slachtoffer immens. Uit de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep door de broer van het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring komt naar voren dat zij bijna zes maanden in coma heeft gelegen en ernstig hersenletsel heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft veel operaties moeten ondergaan. Van haar beide ogen is zij haar linkerzichtveld kwijt. Zij is aan een rolstoel gekluisterd, kan slechts heel zacht en erg onduidelijk praten en is volledig afhankelijk van externe zorg. Het slachtoffer raakt in een sociaal isolement en is angstig voor de toekomst. Niet alleen haar leven is veranderd, maar ook dat van haar familie.
Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte onverantwoord gedrag vertoond en daarmee niet alleen de veiligheid van het slachtoffer, maar ook van andere verkeersdeelnemers in ernstige mate in gevaar gebracht. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 februari 2020, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van overtreding van de Wet personenvervoer 2000. Uit een afzonderlijk in het procesdossier gevoegd proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juli 2016 volgt verder dat de verdachte in 2011 en 2012 veelal in de nachtelijke uren veelvuldig verkeersovertredingen heeft begaan, waarbij eveneens de toegestane maximumsnelheid is overschreden. In 2013 en 2014 is de verdachte bekeurd voor het in de hand houden van zijn mobiele telefoon terwijl hij aan het rijden was. Daarnaast is de verdachte op 4 juni 2019 veroordeeld door de politierechter voor het rijden tijdens de periode dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard in verband met deze zaak.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een bijstandsuitkering geniet, inmiddels eigen woonruimte heeft, hij zijn ex-echtgenote en vier kinderen regelmatig ziet, hij de zorg draagt voor zijn vader en hij als operator in de techniekbranche aan de slag wil. Door de verdediging is in dit kader aanvullend bij pleidooi naar voren gebracht dat de verdachte een EMDR-behandeling heeft ondergaan, hij gediagnosticeerd is met een posttraumatische stressstoornis, hij door een begeleidingstraject van Traverse op het goede pad is geraakt en inmiddels schuldenvrij is. Uit het onderzoek ter terechtzitting is tevens naar voren gekomen dat het hulpverleningstraject reeds in gang was gezet voorafgaand aan het onderhavige bewezenverklaarde feit.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en het uit voormeld proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juli 2016 naar voren komend verkeersgedrag van de verdachte, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte voor het eerst op 15 juli 2016 door de politie als verdachte is gehoord. Nadat hij was gedagvaard voor de rechtbank en de zaak in eerste aanleg was behandeld, heeft de rechtbank op 17 november 2017 vonnis gewezen. Vervolgens is op 23 november 2017 door de officier van justitie en namens de verdachte op 1 december 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 30 juni 2020 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt derhalve ongeveer 16 maanden. Het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en het wijzen van eindarrest bedraagt op basis van het voormelde bijna 31 maanden.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de procesduur in hoger beroep weliswaar is overschreden, maar dat de totale duur van de berechting in feitelijke aanleg nog binnen de grenzen van de redelijke termijn (vier jaar) is gebleven. Derhalve ziet het hof, anders dan door de verdediging is aangevoerd, geen aanleiding de overschrijding in hoger beroep ten faveure van de verdachte te verdisconteren in de straftoemeting.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Bij deze afweging heeft het hof tevens de omstandigheid in aanmerking genomen dat het slachtoffer het voor haar geldende rood uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof de verdachte voorts de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzeggen voor de duur van 4 jaren. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat een blauwe personenauto van het merk Mercedes Benz type C200 CDI met kenteken [kenteken] onder de verdachte in beslag is genomen. Deze personenauto behoort toe aan zijn ex-echtgenote [ex-echtgenote verdachte] .
Nu er geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van het beslag, zal het hof de teruggave gelasten van voornoemde personenauto aan [ex-echtgenote verdachte] , als zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende van die auto aan te merken persoon.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de
teruggaveaan [ex-echtgenote verdachte] van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven blauwe personenauto van het merk Mercedes Benz type C200 CDI met kenteken [kenteken] (beslagnummer 1573666).
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 30 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. drs. P. Fortuin is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.