De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling kort gezegd, het volgende verweer gevoerd.
De GI heeft grote zorgen over de opvoedvaardigheden en de leerbaarheid van de moeder. [minderjarige] zag er altijd netjes en verzorgd uit, maar de moeder vergat om [minderjarige] een jasje aan te doen en/of om haar hoofdje te ondersteunen. IPT werd ingezet om te kijken of de moeder kon groeien in haar moederrol. De GI wilde toewerken naar een plaatsing in een moeder-kindhuis, maar de moeder kwam om meerdere redenen niet in aanmerking: er wordt een bepaalde leerbaarheid en medewerking verwacht en dat kon de moeder niet waarmaken. Een andere voorwaarde voor een plaatsing in het een moeder-kindhuis is dat de moeder naderhand terugkeert naar haar eigen woning; de dreigende uithuiszetting verhindert dit. Er is nu een procedure gestart door de woningbouw, omdat de verhuurder het contract wil ontbinden.
De moeder komt alle bezoekafspraken met [minderjarige] na en zij is altijd enthousiast. Zij pakt [minderjarige] op en zet haar op schoot, maar de GI wil ook graag zien dat de moeder [minderjarige] stimuleert. Bij haar andere kinderen lukt de moeder dit onvoldoende. [minderjarige] ontwikkelt zich snel en kan nu rollen. Tijdens een recent contactmoment had de GI een kleedje op de grond gelegd met als doel dat de moeder [minderjarige] zou stimuleren in het rollen. Dit doet de moeder niet. Zij legt [minderjarige] op het kleedje en gaat zelf weer zitten. De moeder is vooral gefocust op hoe mooi [minderjarige] is (kleding en kapsel), maar is er geen responsiviteit te zien tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder doet haar verhaal aan [minderjarige] , maar ze let niet op [minderjarige] ’s reactie.
De GI heeft een brief opgesteld en verstuurd (op 18 mei 2020) die de moeder aan haar behandelaar dient te geven. Daarin staan de onderzoeksvragen vermeld. In deze brief stonden ook data waarop de moeder [minderjarige] mag bezoeken. De GI denkt dat de moeder deze brief wel heeft gehad, omdat zij op de omgangsafspraak is verschenen.
De moeder is niet teruggegaan naar [psycholoog] (psycholoog in [kantoorplaats] ), terwijl de afspraak was gemaakt dat de moeder zich daar ging aanmelden. De instemmingsverklaring dat de moeder de informatie gaat delen, heeft de GI nog niet ontvangen.
De bewindvoerder krijgt geen grip op de moeder. Hij heeft geen overzicht. De moeder geeft nog steeds geen openheid over haar financiële situatie. Soms heeft zij ineens flinke contante bedragen en is het niet duidelijk hoe ze hieraan komt.
3.8.1.Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking voldaan was aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Het hof is verder van oordeel dat deze gronden ook thans (nog) aanwezig zijn en overweegt daartoe het navolgende.
3.8.4.De rechtbank heeft in de bestreden beschikking uiteengezet aan welke doelen de moeder moet voldoen. Deze doelen zien, kort gezegd, op vaste huisvesting, in behandeling gaan voor persoonlijke problematiek, inzichtelijk maken welke mogelijkheden er zijn in haar rol als moeder, stabiele financiële situatie, legale inkomsten en de samenwerking met de bewindvoerder, IPT en hulpverlening. De moeder heeft in hoger beroep niet laten zien dat zij aan deze doelen heeft gewerkt. Dit betekent dat de zorgen die de rechtbank en zoals volgt uit overweging 3.8.3. ook het hof hadden, nog steeds onverminderd aanwezig zijn. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om thans anders te beslissen dan de rechtbank. Nu het bovendien nog onzeker is of (en hoe lang) de moeder in haar woning zal (kunnen) blijven, acht het hof het onverantwoord en in strijd met het belang van [minderjarige] om haar op dit moment bij de moeder terug te plaatsen. Dat kan alleen indien de situatie bij en rond de moeder voor een kind van de leeftijd als [minderjarige] voortdurend voldoende veilig en pedagogisch verantwoord is. Daarvan is op dit moment nog geen sprake. [minderjarige] is een baby van een half jaar oud. Zij is volledig afhankelijk van haar dagelijkse verzorger/opvoeder. Deze dient in staat te zijn om aan te sluiten bij de behoeftes van [minderjarige] , zodat zij zich leeftijdsadequaat kan ontwikkelen en een positief en veilig hechtingsproces kan doorlopen. Het is daarbij belangrijk dat de signalen die [minderjarige] geeft, door haar opvoeder wordt opgepikt en dat daar adequaat op wordt gereageerd. De moeder doet dit onvoldoende. Adviezen beklijven niet en er is veel herhaling nodig. IPT koppelt terug dat de moeder geen affectie of genegenheid toont richting [minderjarige] en dat zij niet communiceert met [minderjarige] . Ook wanneer de moeder handvatten aangereikt worden, lukt het de moeder niet om [minderjarige] te stimuleren in haar ontwikkeling.
Ten tijde van het uitspreken van de ondertoezichtstelling waren er al ernstige zorgen over de leerbaarheid van de moeder en haar gebrekkige pedagogische vaardigheden door IPT die de moeder bijstond, geconstateerd.
De GI heeft gezocht naar mogelijkheden voor een plaatsing van de moeder met [minderjarige] binnen een moeder-kind huis als alternatief voor de uithuisplaatsing maar die plaatsing is onhaalbaar gebleken gelet op die eerder genoemde persoonlijke problematiek en onzekere woonsituatie van de moeder. De moeder geeft aan dat [minderjarige] voor haar belangrijk is en zij wil heel graag dat [minderjarige] bij haar blijft wonen. Zij heeft zich betrouwbaar getoond in het nakomen van de contactmomenten en doet – binnen haar mogelijkheden – alles voor [minderjarige] .
Echter gelet op de door de GI geconstateerde zorgen is de machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .