Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
Na ontvangst van de tweede reactie van de bewindvoerder is de uitspraak bepaald op heden.
;
3.De beoordeling
De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen:
“
3.4.4 Nu er - zoals door de bewindvoerder is toegelicht - onvoldoende baten beschikbaar
“
3.5. (…) Met betrekking tot de nalatenschap van de moeder van [appellante] merken [appellant] en [appellante] op dat de nagelaten koopwoning inmiddels te koop is gezet en dat er ook al mensen zijn komen kijken. De taxatiewaarde van deze woning is € 185.000,00 bij een maandelijkse hypotheeklast van ongeveer € 60,00. De vraagprijs is € 205.000,00. Nu er naast [appellante] verder nog maar één erfgenaam is, heeft zij in principe recht op 50% van de verkoopopbrengst.(…)
3.7 (… )
Aangaande de verkoop van de woning van de overleden moeder van [appellante] geeft de bewindvoerder desgevraagd aan dat er sprake is van een overwaarde op deze woning zodat te verwachten valt dat er, na verkoop, gelden voor de boedel beschikbaar zullen komen. Hij begrijpt dan ook niet dat de rechtbank heeft overwogen dat er uit de nalatenschap te weinig baten voor een eventueel faillissement zullen vloeien. Zelf heeft de bewindvoerder in deze overigens nog geen actie ondernomen. (…)3.8.3. Op grond van de inhoud van de processtukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellant] en [appellante] naar voren is gebracht en in het licht van het bepaalde van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw en in het kader van deze bepaling gevestigde rechtspraak, acht het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om in deze zaak een beslissing te kunnen nemen. Het hof overweegt in dat verband dat het thans – gezien de daarover voorshands verstrekte informatie - in de lijn der verwachtingen ligt dat [appellante] binnen afzienbare tijd kan beschikken over een aanzienlijke erfenis, nu de eigen woning van de overleden moeder van [appellante] , waarop een overwaarde zit, wordt verkocht en [appellante] , daar er slechts – naar thans moet worden aangenomen, nu een testament klaarblijkelijk ontbreekt - één andere erfgenaam is, de helft van de netto verkoopwinst tegemoet kan zien. Nu [appellant] en [appellante] in gemeenschap van goederen gehuwd zijn en er vooralsnog niet gebleken is van een testamentair vastgelegde koude uitsluiting, dient een en ander naar het oordeel van het hof in beginsel ook voor de huwelijksgoederengemeenschap, waartoe [appellant] voor de helft gerechtigd is, te gelden.
6. Het verdere verloop van de procedure
“Bij vonnis van deze rechtbank van 5 augustus 2019 zijn de toepassing van de
Resteert door u te ontvangen € 153.348,16
in dit vonnis is ten onrechte bepaald dat geen faillissement zal volgen. Nu is gebleken dat er voldoende baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen verkeren schuldenaren van rechtswege in staat van faillissement”.
Nu er - zoals door de bewindvoerder is toegelicht - onvoldoende baten beschikbaar
De enige mogelijk bate was een nalatenschap van de moeder van appellante sub 2 die benificair is aanvaard. Een vogel in de lucht derhalve die niet kan worden aangemerkt als een bate in de zin van artikel 350 lid 5 Faillissementswet”.